2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekers hebben van verweerder vanaf 3 januari 2004 een WWB-uitkering ontvangen naar de norm voor een gezin. Bij een controle, uitgevoerd door de vreemdelingenpolitie, is verzoeker in september 2007 werkend aangetroffen bij eethuis [naam restaurant] in [woonplaats]. In de periode 22 oktober 2007 tot en met 5 november 2007 zijn vervolgens waarnemingen verricht met betrekking tot de eventuele werkzaamheden van verzoeker. Medewerkers van verweerder hebben vervolgens op 7 november 2007 met verzoekers een gesprek gevoerd. Hierna heeft verweerder bij besluit van 8 november 2007 de WWB-uitkering van verzoekers opgeschort per 1 oktober 2007. Bij dit besluit heeft verweerder aan verzoekers de gelegenheid gegeven uiterlijk op 14 november 2007 onder meer nadere informatie te verschaffen over verzoekers werkzaamheden. Bij besluit van 26 november 2007 heeft verweerder verzoekers een verlengde hersteltermijn gegeven. Omdat verweerder van mening is dat verzoekers hebben verzuimd tijdig informatie te verschaffen, heeft hij bij besluit van 6 december 2007 de WWB-uitkering van verzoekers per 1 oktober 2007 beëindigd. Kort voor Kerstmis heeft verweerder verzoekers een voorschot verstrekt van € 380,--.
2.3 Verzoekers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Verzoeker ontkent dat hij bij [naam restaurant] werkzaamheden heeft verricht. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij wel in dit eethuis is geweest. Zij hebben een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat zij gebrek hebben aan financiële middelen verzoekers vrezen, wegens huurachterstand, uit hun huis gezet te worden. Ook kunnen zij de lening bij de bank niet aflossen.
2.4 Verweerder heeft de uitkering van verzoekers beëindigd, omdat verzoeker werkzaamheden heeft verricht die hij niet bij verweerder heeft gemeld. Dit is in strijd met de inlichtingenverplichting. Ter zitting heeft verweerder het waarnemingenjournaal overgelegd dat betrekking heeft op de periode 22 oktober 2007 tot en met 5 november 2007.
2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (onder meer) het recht op bijstand.
2.6 Ingevolge artikel 53a, eerste lid, WWB bepaalt verweerder welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
2.7 Artikel 54 WWB luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. (............)
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.8 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.9 Deze procedure spitst zich toe op de vraag of verweerder, naar voorlopig oordeel, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de uitkering van verzoekers krachtens de WWB, met ingang van 1 oktober 2007 op te schorten en vervolgens per die datum in te trekken.
2.10 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onder meer dat verweerder in september 2005 van de vreemdelingenpolitie de melding door kreeg, dat zij bij een controle in eethuis [naam restaurant] in [woonplaats] hebben geconstateerd dat verzoeker daar werkzaamheden verrichtte. Op grond hiervan hebben medewerkers van verweerder in de periode tussen 22 oktober 2007 en 5 november 2007 waarnemingen verricht in dat eethuis. Uit het ter zake opgemaakte waarnemingenjournaal blijkt onder meer, dat verzoeker op 23, 29 en 30 oktober 2007 in voormeld eethuis werkzaamheden verrichtte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze waarnemingen voor verweerder voldoende aanleiding vormden voor nader onderzoek, ook al heeft verzoeker dit in het gesprek met verweerder op 7 november 2007 ontkend daar werkzaamheden te hebben verricht. Bij besluit van 8 november 2007 heeft verweerder de uitkering van verzoekers vanaf 1 oktober 2007 opgeschort en hun tot uiterlijk 14 november 2007 de gelegenheid gegeven inlichtingen te verstrekken over de verrichte werkzaamheden, waaronder het aantal gewerkte uren en het ontvangen loon. Hierover is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze informatie voor de verlening van bijstand relevante informatie vormt in de zin van de artikelen 53a en 54 WW, omdat deze informatie inzicht kan geven in het vermogen en/of de inkomsten van verzoekers. Uit de stukken blijkt onder meer dat verzoekers op 14 november 2007 de gevraagde gegevens nog niet aan verweerder hadden verstrekt. Gelet hierop heeft verweerder bij besluit van 26 november 2007 aan verzoekers een nadere hersteltermijn gegund tot uiterlijk 3 december 2007, om alsnog de gevraagde informatie te verschaffen. Vaststaat dat verzoekers de gevraagde informatie niet hebben verstrekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat ook voldoende vast dat verzoeker op de genoemde data bij genoemd eethuis werkzaamheden heeft verricht. Door hierover geen informatie te verstrekken heeft hij in strijd gehandeld met de in artikel 17 WWB neergelegde inlichtingenplicht. Bij besluit van 6 december 2007 heeft verweerder de WWB-uitkering van verzoekers dan ook beëindigd per 1 oktober 2007.
2.11 Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel, dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de uitkering van verzoekers krachtens de WWB, met ingang van 1 oktober 2007 op te schorten en vervolgens per die datum in te trekken. De omstandigheid dat verzoeker stelselmatig heeft ontkend werkzaamheden te hebben verricht, leidt niet tot een ander oordeel, nu verzoeker heeft nagelaten zijn standpunt te onderbouwen met concrete feiten die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de door verweerder verrichte waarnemingen onjuist zijn. Voorts kan de omstandigheid dat verzoekers in een noodsituatie verkeren, in het voorgaande geen verandering brengen.
2.12 Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daartoe dan ook af.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.