2. Overwegingen
2.1 Verzoeker ontvangt van verweerder sinds 8 januari 2003 een bijstandsuitkering, gebaseerd op de norm voor een alleenstaande. Vanaf 1 januari 2004 is deze uitkering gebaseerd op de WWB. Op 18 januari 2007 heeft verweerder een zogeheten fraudemelding omtrent verzoeker ontvangen. Verzoeker zou in 2006 verschillende voertuigen hebben aangeschaft, waaronder twee bedrijfswagens. Op de inkomstenverklaring over de periode 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 heeft verzoeker vermeld dat hij een bedrijfswagen heeft aangeschaft. Naar aanleiding van het voorgaande heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 22 augustus 2007. Verzoeker is verschenen. Op grond van de verklaringen van verzoeker heeft verweerder diens recht op bijstand bij besluit van 22 augustus 2007 per diezelfde datum opgeschort. Ook heeft verweerder verzoeker bij datzelfde besluit de gelegenheid geboden om uiterlijk 29 augustus 2007 nadere financiële gegevens over te leggen. Op verzoek van verzoeker is deze datum verschoven naar 10 september 2007. Verzoeker heeft op 11 september 2007 enkele bankafschriften bij verweerder ingeleverd. Bij besluit van 14 september 2007 heeft verweerder verzoeker medegedeeld de opschorting van de uitkering te handhaven. Bij dit besluit heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld uiterlijk 21 september 2007 nadere gegevens over te leggen. Op 18 september 2007 heeft verzoeker afschriften overgelegd van zijn Int. Card Servicesrekening. Op 25 september 2007 hebben medewerkers van verweerder een gesprek gevoerd met verzoeker. Gelet hierop heeft verweerder verzoeker bij besluit van 27 september 2007 medegedeeld, dat hij uiterlijk 5 oktober 2007 nadere gegevens moet overleggen, waaronder gegevens over door verzoeker verrichte werkzaamheden. Op 1 november 2007 hebben medewerkers van verweerder een gesprek gevoerd met [naam zus], zus van verzoeker. Nadien hebben zowel deze zus als verzoeker zelf bij verweerder een schriftelijke verklaring ingestuurd. Verzoekers verklaring is gedateerd: 24 december 2007.
2.2 Verzoeker benadrukt zijn spoedeisend belang, omdat hij vanaf augustus 2007 geen uitkering ontvangt. Volgens verzoeker heeft hij voldoende gegevens overgelegd over zijn bankrekening bij de ABN-AMRO. Verzoeker acht het onredelijk dat verweerder van deze rekening bankafschriften wil hebben vanaf 1 januari 2003, gelet op de hoge kosten die hieraan zijn verbonden. Voorts heeft verzoeker bankafschriften overgelegd van de Int. Card Servicesrekening. Verzoeker stelt dat hij geen financiële middelen van zijn familie heeft ontvangen. Hij eet uitsluitend bij zijn zussen. Bovendien heeft verzoeker nimmer betaalde werkzaamheden verricht. Op grond van het voorgaande is volgens verzoeker sprake van een onjuiste belangenafweging door verweerder. Ook heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:4 Awb. Verzoeker is van mening dat uit de door hem verstrekte gegevens blijkt dat hij recht heeft op een bijstandsuitkering. Ter zitting heeft verzoeker erop gewezen dat zijn zus, [naam zus], vanaf 15 september 2007 verzoekers vaste lasten betaalt tot een bedrag van € 537,50 per maand.
2.3 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij binnenkort zal besluiten verzoekers uitkering opnieuw betaalbaar te stellen, onder maandelijkse aftrek van voormeld bedrag van € 537,50. Verweerder is van mening dat verzoekers uitkering terecht is opgeschort, omdat verzoeker gedurende langere tijd onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
2.4 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.5 Ingevolge artikel 53a, eerste lid, WWB bepaalt verweerder welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
2.6 Ingevolge artikel 54, eerste lid, onder a, WWB kan verweerder, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge het tweede lid van artikel 54 WWB doet verweerder mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.7 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.8 Het geschil spitst zich vooralsnog toe op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoekers WWB-uitkering met ingang van 22 augustus 2007 op te schorten en dat verweerder in de nadere door verzoeker aangeleverde gegevens geen grond had hoeven zien om zijn besluit tot opschorting van de uitkering in te trekken.
2.9 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, dat verweerder begin 2007 op de hoogte raakte van het feit dat verzoeker een aantal (bedrijfs)wagens had aangeschaft en verkocht. Zelf gaf hij in maart 2007 aan een bedrijfsauto te hebben gekocht. Dit deed bij verweerder het vermoeden rijzen dat verzoeker (tegen betaling) werkzaamheden verrichtte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit vermoeden voldoende aanleiding vormde voor nader onderzoek. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat verzoeker reeds geruime tijd een garagebox huurde en ook beschikte over een aanhanger. Verweerder heeft verzoeker vervolgens verzocht op 22 augustus 2007 afschriften in te leveren van zijn bankrekening over de periode vanaf 1 augustus 2006. Hierover is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze voor verlening van bijstand van belang zijnde gegevens vormen conform de artikelen 53a en 54 WWB, nu deze gegevens inzicht (kunnen) geven in het vermogen en/of de inkomsten van verzoeker. Uit de stukken blijkt bovendien dat verzoeker op 22 augustus 2007 over de auto's, de garagebox en de aanhanger een onjuiste en ontoereikende verklaring heeft afgelegd, terwijl verzoeker tevens heeft verklaard dat hij sinds 2002 door zijn zus financieel wordt ondersteund en dat hij geen bankafschriften bewaart. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 22 augustus 2007 verzoekers uitkering opgeschort, omdat verzoeker de gevraagde bankafschriften niet had ingeleverd. Voorts heeft verzoeker uiteindelijk tot 10 september 2007 de gelegenheid gekregen aanvullend bankafschriften in te leveren over de periode vanaf 1 januari 2003, alsmede een verklaring van zijn zus over de financiële bijdragen en een overzicht van verzoekers werkzaamheden en inkomsten. Als verzoeker vervolgens bankafschriften inlevert, blijkt hieruit onder meer, dat hij nog een andere (spaar)rekening heeft. In een gesprek op 25 september 2007 heeft verweerder verzoeker geconfronteerd met een aantal tegenstrijdigheden, waarna verweerder verzoeker op 27 september 2007 opnieuw een hersteltermijn heeft gegeven, ditmaal tot 5 oktober 2007, om de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken. De opschorting van de uitkering blijft vervolgens gehandhaafd.
2.10 De voorzieningenrechter acht de duur van de hersteltermijnen die verzoeker zijn geboden, gelet op de over te leggen stukken, niet onredelijk. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat verzoeker de gevraagde stukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat dit verzoeker te verwijten valt. De omstandigheid dat verzoeker geen bankafschriften bewaart en niet beschikt over voldoende geld om de kosten voor nieuwe bankafschriften te voldoen, komt voor zijn rekening en risico en levert geen grond op om over het voorgaande anders te denken.
2.11 De voorzieningenrechter constateert dat het nog tot eind december 2007 heeft geduurd, voordat verweerder verzoekers recht op bijstand over de periode na 1 september 2007 heeft kunnen vaststellen, terwijl verzoeker de bankafschriften over de periode vanaf 1 januari 2003 nog steeds niet heeft geproduceerd.
2.12 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoekers WWB-uitkering met ingang van 22 augustus 2007 op te schorten. Tot 27 september 2007 gold voor verzoeker nog steeds dat hij tegenstrijdige informatie verstrekte en onvolledig was in het aanleveren van gegevens. Er was derhalve nog steeds een situatie die verweerder de bevoegdheid verleende - mede omdat de termijn van acht weken toen nog niet was verstreken - voort te gaan met het opschorten van het recht om de bijstand. Van een onjuiste belangenafweging en strijd met artikel 3:4 Awb is niet gebleken. De omstandigheid dat verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2007 volgens verweerder alsnog recht op bijstand heeft, kan aan de bevoegdheid tot opschorting van de uitkering niet afdoen. De voorzieningenrechter is dan ook vooralsnog van oordeel dat het besluit tot schorsing in bezwaar stand zal houden.
2.13 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.14 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.