2. Overwegingen
2.1 Eiser is vanaf 5 januari 1981 bij verweerder als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk in de functie van [functie]. In maart 2006 heeft verweerder signalen ontvangen dat eiser veelvuldig laat op zijn werk arriveerde en vroeg vertrok, waardoor zijn werkelijke arbeidstijden niet overeenstemden met de registratie in het planning- en controlesysteem (PCS-systeem). Verweerder heeft vervolgens een uitdraai laten maken van de zogeheten PCS-verantwoording van eiser. Verweerder heeft eveneens een uitdraai laten maken van de zogeheten keycardregistratie. Deze uitdraai had betrekking op de periode 5 januari 2006 tot en met 20 april 2006. Verweerder heeft hierna geconstateerd dat de keycardregistratie niet correspondeerde met de verantwoording van de gewerkte uren in PCS. Op 1 juni 2006 heeft verweerder eiser met de resultaten van het onderzoek geconfronteerd. Volgens verweerder konden in die periode 222 uren worden vastgesteld waarin het twijfelachtig is of eiser daarin heeft gewerkt. Eiser erkende dat hij slordig met het PCS-systeem was omgegaan en vergeten was enkele verlofdagen als zodanig in het PCS-systeem aan te merken. Bovendien deelde eiser mede dat hij nooit een half uur lunchpauze neemt en dus een half uur eerder naar huis gaat dan in het PCS-systeen is aangegeven. Eiser erkende dat, als het jaar 2005 zou worden gecontroleerd, dit ook een discrepantie te zien zou geven tussen de via de keycard geregistreerde uren en de uren zoals opgenomen in het PCS-systeem. Bij brief van 7 juli 2006 heeft verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem de volgende disciplinaire straffen op te leggen: plaatsing in salarisschaal 8 gedurende minimaal twee jaar, ingaande 1 augustus 2006, vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met 40 uur en verplaatsing in het belang van de dienst per 1 augustus 2006 naar de functie van seniormedewerker bestuurlijke ondersteuning in het district Haarlemmermeer. Op 15 juli 2006 heeft eiser een schriftelijke zienswijze ingediend. Verweerder heeft vervolgens op 29 augustus 2006 het primaire besluit genomen. Hij heeft in bezwaar dit besluit gehandhaafd, met uitzondering van de vermindering van de jaarlijkse vakantie met 40 uur. Verweerder heeft niet alleen de handelwijze van eiser op zichzelf genomen ernstig verwijtbaar bevonden, maar aan de omstandigheid dat eiser een leidinggevende positie vervulde en ook voor zijn ondergeschikten het PCS-systeem moest verwerken, een extra gewicht toegekend en hij heeft ten slotte geconcludeerd dat het vertrouwen in eiser volledig verdwenen is. Ter zitting is verweerder in zoverre van zijn standpunt teruggekomen, dat de terugzetting in salarisgroep 8 voor minimaal twee jaar niet meer wordt gehandhaafd, omdat deze duur te onbepaald is.
2.2 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij is allereerst van mening dat het plichtsverzuim niet deugdelijk is vastgesteld. Volgens eiser is verweerder niet bevoegd vast te stellen wanneer eiser pauze moet nemen. Voorts is eiser door zijn chef nooit aangesproken op de onjuiste verantwoording van zijn uren. Eiser betwist dus een gewaarschuwd man te zijn. Bovendien voert eiser aan dat het aantal niet-verantwoorde uren veel lager is dan door verweerder aangenomen en zegt dit aantal uren te hebben berekend op 94. Volgens eiser is de keycardregistratie niet een juiste maatstaf voor het vaststellen van het mogelijke plichtsverzuim. Voorts is eiser van mening dat de opgelegde straf onevenredig is, ook omdat eiser is overgeplaatst en verweerder hiermee leedtoevoeging heeft beoogd.
2.3 Verweerder wijst erop dat eiser het plichtsverzuim heeft erkend. Opzet is niet vereist om van plichtsverzuim te kunnen spreken. Bovendien is eiser volgens verweerder al eerder door zijn leidinggevende gewezen op het belang van een juiste PCS-registratie. Dat deze registratie onjuistheden bevat, kan eiser worden aangerekend. Ook had eiser volgens verweerder geen toestemming van zijn leidinggevende zijn pauze niet te houden en een half uur eerder weg te gaan. Verweerder is dan ook van mening dat het plichtsverzuim deugdelijk is vastgesteld. Volgens verweerder heeft eiser als leidinggevende een voorbeeldfunctie. Gelet op het plichtsverzuim is het onwenselijk hem als leidinggevende op de afdeling te handhaven. Het is daarom in het belang van de dienst eiser te verplaatsen op grond van artikel 64 Barp. De werkzaamheden in eisers nieuwe functie zijn voor hem passend. Wat de plaatsing in de lagere salarisschaal 8 betreft: verweerder acht deze straf redelijk en proportioneel, gelet op eisers voorbeeldfunctie, op het feit dat hij eerder is gewaarschuwd en op de grote afwijking in de urenregistratie. Dit is ook het geval, als het aantal ten onrechte geregistreerde uren lager zou zijn dan 222.
2.4 Artikel 76 van het Barp luidt als volgt:
"1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen."
Artikel 77 van het Barp luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"1. De straffen die kunnen worden opgelegd zijn:
a. (...............)
i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt;
(.............)".
Artikel 64 van het Barp luidt als volgt:
"Indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, is de ambtenaar verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen, of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten."
2.5 Blijkens het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat eiser verweten kan worden zich schuldig te hebben gemaakt aan plichtsverzuim, doordat hij het werkelijk aantal gewerkte uren niet in overeenstemming heeft gebracht met de verantwoording volgens het PCS-systeem. Wel is in geschil gebleven hoe groot de discrepantie is. De rechtbank is van oordeel dat allereerst moet worden vastgesteld dat het keycardregistratiesysteem niet een tijdregistratiesysteem is en dat daarom de berekeningen met de nodige omzichtigheid moeten worden beoordeeld. Eiser is op basis van eigen berekeningen tot een telling gekomen van 94 uren die niet in overeenstemming zijn met het PCS-systeem. Hoewel het verschil tussen de berekeningen van verweerder en eiser aanzienlijk is, moet worden vastgesteld dat stukken ontbreken om tot een nauwkeuriger berekening te komen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet tot voordeel van eiser kan strekken, omdat in de gegeven omstandigheden het op zijn weg lag om zijn afwezigheid beter te verklaren. Dat betekent ook dat het niet bijhouden van een agenda - sowieso al een twijfelachtig feit, gegeven eisers stelling dat hij veelvuldig elders aanwezig was in verband met externe contacten - en het vernietigd hebben van de administratie waarin de reserveringen worden bijgehouden van de dienstauto, niet tot aannemelijkheid van eisers stelling kunnen bijdragen. Dat het eiser vrij zou staan om de lunchpauze over te slaan, gaat eraan voorbij dat verweerder als werkgever de bevoegdheid heeft te bepalen dat lunchpauze wordt genomen en bovendien heeft verweerder aangetoond dat hij als kenbaar beleid heeft geformuleerd, dat de regels met betrekking tot arbeids- en rusttijden voor leidinggevenden zoals eiser, zoveel mogelijk moeten worden nageleefd. Overigens zou het voor de hand hebben gelegen dat, zelfs al zou eisers standpunt juist zijn, hij er zorg voor had gedragen dat het PCS-systeem met zijn werkelijke werktijden in overeenstemming zou zijn gebracht. In het midden latend hoe groot het aantal niet-verantwoorde uren precies is, is de rechtbank van mening dat de omvang, gelet op de korte beoordelingsperiode, in ieder geval van dien aard is, dat die ernstig is te noemen. Dat verweerder zijn onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft verricht, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat het besluit tot indeling in salarisgroep 8 voor ten minste twee jaren niet meer wordt gehandhaafd, omdat deze duur te onbepaald is. Nu verweerder hiermee afwijkt van zijn bestreden besluit, is er aanleiding dit besluit te vernietigen en verweerder zal hierover een nieuw besluit moeten nemen.
2.6 Ten overvoede overweegt de rechtbank met betrekking tot het nieuwe door verweerder te nemen besluit het volgende. Bezien zal moeten worden of de opgelegde straf evenredig is aan de ernst van het gepleegde verzuim. Verweerder heeft zwaar mogen laten wegen dat het aantal niet-verantwoorde uren zeer aanzienlijk is, ook al is dat aantal niet precies vast te stellen. Hoewel eiser dat heeft ontkend, is de rechtbank van oordeel dat in een gesprek op 5 januari 2006, blijkens het gespreksverslag, onmiskenbaar de wijze van omgaan door eiser met het PCS-systeem aan de orde is geweest. Hoewel het aannemelijk is dat eiser toen niet een waarschuwing heeft gekregen, had het enkele feit dat zijn handelwijze onderwerp van gesprek is geweest voor eiser aanleiding moeten zijn hierin verandering te brengen. Terecht heeft verweerder grote betekenis toegekend aan eisers positie als leidinggevende, welke positie hem een voorbeeldfunctie geeft. Daarnaast roept eisers eigen omgang met het PCS-systeem de vraag op, hoe betrouwbaar eisers controle is op de juiste toepassing van het PCS-systeem door zijn ondergeschikten. Aan de andere kant acht de rechtbank van belang dat eiser alsnog 222 uren heeft gewerkt en in die zin is verweerder schadeloos gesteld voor de schade in de bewuste periode. Voorts acht de rechtbank het van belang dat het overplaatsen van een salarisgroep 9-functie naar een salarisgroep 8-functie in het voorliggende geval ook een diffamerend karakter heeft en dat aan eiser nooit eerder een disciplinaire maatregel is opgelegd. In het licht van alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een schaalverlaging voor de duur van twaalf maanden een besluit is dat de rechterlijke toetsing zou kunnen doorstaan.
2.7 Verweerder heeft eiser in het belang van de dienst met toepassing van artikel 64 Barp geplaatst in de functie van seniormedewerker bestuurlijke ondersteuning. Verweerder heeft betoogd dat het vertrouwen in eiser als leidinggevende is verdwenen, waardoor het niet aangewezen is dat hij in zijn functie van leidinggevende gehandhaafd blijft. Voorts heeft verweerder betoogd dat het voor de organisatie van zeer groot belang was dat eiser kon worden ingezet in de functie van seniormedewerker bestuurlijke ondersteuning, omdat daar achterstallig werk lag en eiser de specifieke kennis bezit die werkzaamheden te verrichten. De juistheid van de argumenten die verweerder heeft genoemd is door eiser niet bestreden. Voorts heeft eiser niet aangevoerd dat plaatsing in die functie niet redelijk zou zijn in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerders besluit om eiser in genoemde functie te plaatsen stand houdt. Hoewel erkend moet worden dat verweerder de overplaatsing in een adem noemt met de strafmaatregel, stelt de rechtbank vast, dat verweerder voor de overplaatsing valide redenen heeft genoemd. Om misverstanden te voorkomen overweegt de rechtbank, dat op het moment dat eisers terugzetting in salarisschaal beëindigd wordt en er aanleiding is eisers plaatsing in de functie seniormedewerker bestuurlijke ondersteuning te laten voortduren, eiser niettemin dient te worden uitbetaald naar salarisschaal 9.
2.8 Nu het bestreden besluit gedeeltelijk moet worden vernietigd, is het beroep gegrond en is er aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 16 april 2007 voor zover dit ziet op plaatsing van eiser in salarisschaal 8 voor de duur van tenminste twee jaar en laat het besluit voor het overige in stand;
3.3 veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de politieregio Kennemerland aan hem dient te betalen;
3.4 gelast dat de politieregio Kennemerland het door eiser betaalde griffierecht van
€ 143,-- aan hem vergoedt.