zaaknummer / rolnummer: 131001 / HA ZA 06-1607
Vonnis van 6 februari 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X B.V.],
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. V. Holthuizen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y B.V.],
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. M.H.L. van Dijkman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [X B.V.] en [Y B.V.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2007 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2007 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van niet gehouden voortzetting van comparitie van 29 juni 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X B.V.] verricht onder meer vervoers- en expeditiewerkzaamheden.
2.2. [Y B.V.] is een importeur van digitale audio- en multimediaproducten. Zij importeert onder meer mp3-spelers uit Zuid-Korea.
2.3. Sinds 2002 heeft [X B.V.] in opdracht van [Y B.V.] werkzaamheden verricht. In de door [X B.V.] uit-gebrachte offerte van 27 september 2002 (hierna te noemen: “de offerte”) is onder meer het volgende bepaald:
Naar aanleiding van uw aanvraag voor het opslaan en distribueren van uw goederen ontvangt u hierbij onze offerte.
Op al onze werkzaamheden zijn de algemene voorwaarden der federatie van de Nederlandse expediteurs or-ganisatie (FENEX) van toepassing, gedeponeerd ter griffie der arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Arnhem, Breda en Rotterdam (laatste versie) alsmede reglement uitkering vergoeding FENEX garantie-fonds.”
2.4. Ter bepaling van de hoogte van de invoerrechten wordt (wereldwijd) gebruik gemaakt van een systeem waarbij aan alle producten een goederencode is toegewezen. Aan iedere goederencode is een bepaald percentage invoerrechten gekoppeld.
2.5. In de periode van 19 mei 2003 tot en met 24 mei 2004 heeft [X B.V.] in opdracht van [Y B.V.] diverse ladingen mp3-spelers bij de douane aangegeven en ingeklaard onder de goederencode 8520. Het aan deze code gekoppelde percentage invoerrechten bedraagt 2% van de aangegeven waarde van de producten.
2.6. Op 9 maart 2006 heeft de douane bij [Y B.V.] een administratieve controle verricht naar de juistheid van de aangiftes in 2003 en 2004. Daarbij is de douane tot het oordeel gekomen dat de mp3-spelers onder de verkeerde goederencode zijn ingeklaard. Volgens de douane hadden de mp3-spelers onder de goederencode 8527 dienen te zijn ingeklaard. Het aan deze goederencode gekoppelde percentage invoerrechten bedraagt 10% van de aangegeven waarde van de producten.
2.7. De douane heeft bij besluit van 27 maart 2006 [X B.V.] uitgenodigd om een bedrag van € 40.353,69 te betalen ter zake van verschuldigde douanerechten op industriële goederen.
2.8. Bij brief van 6 april 2006 heeft [X B.V.] bezwaar gemaakt tegen het besluit van de douane van 27 maart 2006.
2.9. Bij brief van 13 april 2006 schrijft [X B.V.] aan [Y B.V.] onder meer het volgende:
“Er heeft door de Belastingdienst/Douane een controle plaatsgevonden voor producten zoals in de bijlage ge-noemde aangiftes.
Gebleken is dat naar oordeel van de Douane de indelingen onjuist zijn gedaan.
[…]
Ingevolge artikel 6 lid 1 van de Algemene voorwaarden van de Fenex, waaronder onze activiteiten plaatsvin-den, wordt het verstrekken van gegevens, vereist voor het verrichten van douaneformaliteiten, als opdracht ge-zien, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
Ingevolge het in artikel 11 lid 1 vermelde kunt u nalezen dat “Alle handelingen en werkzaamheden geschieden voor rekening en risico van de opdrachtgever”. De inhoud spreekt voor zich.
U heeft op verschillende manier kennis kunnen nemen dat onze werkzaamheden onder Fenex-voorwaarden ge-schieden, zoals gemeld in onze offerte van 10 juli 2002, 30 september 2003 en 16 februari 2004. Tevens wordt op elke factuur door ons verwezen naar de Fenexvoorwaarden welke eveneens op de achterzijde van onze factu-ren en offertes staan afgedrukt.
Uit de nacontrole is door de douane een naheffing ingesteld voor te derven invoerrechten ad EUR 40.353,69.
[X B.V.] stuurt u dan ook bij deze de naheffing middels onze factuur nr 4627664 dd 10 april 2006.
Omdat wij verwachten dat de douane eveneens volgende het proces verbaal een boete zal heffen, treft u bij deze ook de factuur aan inzake de te verwachten heffing zijnde minimaal 10 % van de te derven invoerrechten ad EUR 4.035,36.
Wel hebben wij enkele aanknopingspunten gevonden waarmee wij trachten de douane te overtuigen dat er wel-licht een verkeerde conclusie is getrokken.
Indien de Belastingdienst/Douane aan ons bezwaar tegemoet komt zullen wij het gerestitueerde bedrag aan u doen toekomen, onder aftrek van de door ons gemaakte kosten voor de lopende procedure.
[…]
Wij wijzen u erop dat de betalingstermijn voor de bijgaande nota’s 2 weken bedraagt. Derhalve verwachten wij de bijschrijving op onze rekening uiterlijk op 28 april 2006.”
2.10. Bij brief van 20 april 2006 schrijft [Y B.V.] aan [X B.V.] onder meer het volgende:
“Hierbij deel ik mede dat [Y B.V.] […] bezwaar aantekent tegen bovengenoemde facturen […]
Verder vermeld ik u, dat ongeacht de uitkomst van dit bezwaar uw factuur(en) niet voldaan zal kunnen worden. Dit betreft immers de sanctie die door de Douane aan [X B.V.] is opgelegd. Er is geen enkele grond deze sanc-tie door te factureren aan [Y B.V.] […] Van een onderneming als [X B.V.] hadden wij zeker verwacht dat deze expertise aanwezig zou zijn.”
2.11. Bij brief van 4 mei 2006 schrijft [X B.V.] aan [Y B.V.] onder meer het volgende:
“Hoewel wij begrip hebben voor uw standpunt, ontslaat dit u niet van de betalingsplicht.
Ook maken wij u er nogmaals op attent dat onze activiteiten worden uitgevoerd volgens de Nederlandse Expedi-tievoorwaarden, waarvan wij bij deze brief u een exemplaar doen toekomen.
Wij wijzen u op artikel 6, lid 1, artikel 11 lid 1 als ook op artikel 17 lid 1 tot en met 9.
Bijlage: Nederlandse Expeditievoorwaarden.”
2.12. Bij beslissing op bezwaar van 28 augustus 2006 (hierna te noemen: “de beslissing op bezwaar”) heeft de douane het bezwaar van [X B.V.] afgewezen. Daarbij is onder meer aangegeven dat de beroepstermijn zes weken na dagtekening van de beslissing op bezwaar is.
2.13. Bij brief van 29 september 2006 schrijft [X B.V.] aan [Y B.V.] onder meer het volgende:
“Op het uit uw naam aangetekende bezwaar bij de Douane tegen de naheffing van invoerrechten op de door ons uit uw naam en op uw instructie gedane aangiften ten invoer hebben wij van de Inspecteur op 28 augustus j.l. een negatief besluit ontvangen.
Na ontvangst van deze uitspraak hebben wij geheel vrijblijvend expertise ingewonnen naar de haalbaarheid van een eventueel beroep.
Eerlijkheid gebied te zeggen dat de enige manier om tegen het bezwaar in beroep te gaan is de toegepaste inde-lingsregel aan te vechten.
Wij kunnen dit beroep instellen indien u ons daartoe machtigt.
Wij blijven u eraan herinneren dat wij handelen conform de Nederlandse Expeditievoorwaarden (FENEX), de artikelen 6 lid 1, artikel 11 lid 1 als ook artikel 17 lid 1 tot en met 9.
Na de uitspraak op bezwaar, heeft de Douane inmiddels het onderhavige bedrag ter betaling op onze bij de Belastingdienst gestelde doorlopende zekerheid in mindering gebracht.
Het staat u vrij om zelfstandig een beroep op het genoemde bezwaar aan te tekenen, echter u kunt ook ons daar-toe machtigen, zodat wij uit uw naam en op uw instructie een beroep aanhangig maken bij de daarvoor aanwe-zige instanties.
Wij wijzen u op het feit, dat wij u onverkort houden aan de betaling van de door de Douane opgelegde nahef-fing.
Dit bedrag dient binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief op onze rekening te zijn bijgeschreven, daar wij anders genoodzaakt zijn incassomaatregelen te nemen.
Ten slotte willen wij u adviseren zo snel mogelijk met een reactie te komen daar de termijn voor het aantekenen van beroep zes weken na dagtekening van de uitspraak van het bezwaar zal verlopen.
U gelieve in de bijlage de uitspraak van het bezwaarschrift aan te treffen.
Wij zullen deze brief zowel aangetekend als per reguliere post aan u doen toekomen.”
2.14. Bij e-mail van 11 oktober 2006 schrijft [Y B.V.] aan [X B.V.] onder meer het volgende:
“In reactie op jullie brief dd. 29 september en ons telefonisch onderhoud op 9 oktober vragen wij jullie een verklaring te geven waarvoor de machtiging benodigd is. In de brief van de Belastingdienst dd. 28-08-06 die gericht is aan [X B.V.] wordt immers aangegeven dat [X B.V.] in beroep kan gaan binnen zes weken na dagte-kening van de uitspraak.
Wij zullen pas een juiste beslissing kunnen nemen indien wij een duidelijk antwoord hebben gekregen.”
2.15. Bij e-mail van 12 oktober 2006 schrijft [X B.V.] aan [Y B.V.] onder meer het volgende:
“Wij hebben u in onze diverse voorgaande berichten gewezen dat onze werkzaamheden conform de Fenex-voorwaarden zijn uitgevoerd.
E.e.a. houdt in dat onze werkzaamheden voor rekening en risico van [Y B.V.] zijn gedaan.”
2.16. Bij e-mail van 13 oktober 2006 schrijft [Y B.V.] aan [X B.V.] onder meer het volgende:
“Wij zullen u binnenkort hierover berichten.”
2.17. Er is geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
3. De vordering in conventie
3.1. [X B.V.] vordert – samengevat – veroordeling van [Y B.V.] tot betaling van het bedrag van € 48.784,88, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het bedrag van
€ 44.389,05 vanaf 12 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alles met veroordeling van [Y B.V.] in de proceskosten, de kosten van het beslag daaronder begrepen, en uitvoerbaar bij voorraad.
3.2. [X B.V.] legt primair aan haar vordering ten grondslag dat op de overeenkomst tussen partijen de al-gemene voorwaarden van de FENEX (hierna te noemen: “de algemene voorwaarden”) van toepassing zijn en dat [Y B.V.] - gelet op artikel 17, zevende lid, van de algemene voorwaarden - de naheffingsaanslag en de boete opgelegd door de Belastingdienst/Douane (in totaal € 44.389,05) direct aan [X B.V.] dient te vergoeden. Subsi-diair stelt [X B.V.] zich op het standpunt dat ook als de algemene voorwaarden niet van toepassing zouden zijn, [Y B.V.] eveneens aansprakelijk is voor de naheffingsaanslag en de boete. Het gaat uiteindelijk om een belas-tingmaatregel van de overheid en die dient gedragen te worden door degene van wie de goederen zijn en niet door de expediteur. Voorts voert [X B.V.] aan dat bij niet betaling de wettelijke handelsrente verschuldigd is, primair op grond van de algemene voorwaarden en subsidiair op grond van het verzuim van [Y B.V.] tijdig te betalen. Tot 12 december 2006 bedroeg de vertragingsrente € 2.607,83. Ten slotte dienen de buitengerechtelijke incassokosten door [Y B.V.] vergoed te worden, primair op grond van de algemene voorwaarden, subsidiair op grond van artikel 6:96, tweede lid, onder c, BW. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen op basis van het rapport Voorwerk II € 1.788,00, aldus nog steeds [X B.V.].
4. De vordering in reconventie
4.1. [Y B.V.] vordert – samengevat – primair – indien en voor zover [X B.V.] in conventie in haar vorde-ring niet-ontvankelijk wordt verklaard althans de vordering wordt afgewezen – veroordeling van [X B.V.] tot betaling van het bedrag van € 16.801,31. Subsidiair vordert [Y B.V.] – indien en voor zover [X B.V.] in conven-tie in haar vordering ontvankelijk wordt verklaard althans de vordering niet (geheel) wordt afgewezen – veroor-deling van [X B.V.] tot betaling van een bedrag van € 57.161,--. Zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [Y B.V.] dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 7 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert [Y B.V.] veroordeling van [X B.V.] tot vergoeding van de door [Y B.V.] geleden en te lijden schade als gevolg van de beslaglegging. Alles met veroordeling van [X B.V.] in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad.
4.2. [Y B.V.] legt aan haar vordering ten grondslag dat [X B.V.] heeft verzuimd tijdig beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar en aldus toerekenbaar tekort is geschoten jegens [Y B.V.] en in strijd heeft ge-handeld met de haar opgelegde zorgvuldigheidsnormen. De schade die [Y B.V.] als gevolg hiervan heeft gele-den dient door [X B.V.] te worden vergoed. De schade is in ieder geval gelijk aan de hoogte van het bedrag tot betaling waarvan [Y B.V.] eventueel in conventie veroordeeld wordt. Daarnaast bestaat de schade die [Y B.V.] heeft geleden daaruit dat [Y B.V.] - door uit te gaan van de lagere invoerrechten van 2% - een lagere marge aan haar afnemers heeft doorberekend. Deze schadepost wordt door [Y B.V.] begroot op € 16.801,31.
5. Het verweer in conventie en in reconventie
5.1. Partijen hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, zo nodig, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
6. De beoordeling
in conventie
toepasselijkheid algemene voorwaarden
6.1. De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of op de overeenkomst tussen partijen de algemene voorwaarden van toepassing zijn, gelijk [X B.V.] stelt en [Y B.V.] betwist.
6.2. In de offerte wordt uitdrukkelijk naar de algemene voorwaarden verwezen. Ook in de hiervoor onder 2.9., 2.11. en 2.13. weergegeven brieven van de zijde van [X B.V.] wordt verwezen naar de algemene voor-waarden. Ter comparitie heeft [X B.V.] onweersproken gesteld dat op al de offertes en facturen van [X B.V.] wordt verwezen naar de algemene voorwaarden. Voorts is gesteld noch gebleken dat [Y B.V.] op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen de toepasselijkheidverklaring van de algemene voorwaarden, zodat het onder voormelde omstandigheden ervoor moet worden gehouden dat [Y B.V.] de toepasselijkheid ervan heeft aan-vaard. Aldus zijn de algemene voorwaarden op de overeenkomst tussen partijen van toepassing.
vernietigbaarheid beding(en) in algemene voorwaarden
6.3. [Y B.V.] heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene voorwaarden niet door [X B.V.] aan [Y B.V.] ter hand zijn gesteld, hetgeen betekent – nu deze terhandstelling redelijkerwijs mogelijk was – dat de be-dingen in de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn.
6.4. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de algemene voorwaarden uiterlijk op het moment dat de overeenkomst wordt gesloten aan de wederpartij ter hand dienen te worden gesteld. Ter comparitie is door beide partijen naar voren gebracht dat de offerte heeft te gelden als de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat deze offerte jaarlijks (via e-mail) wordt geüpdatet. Gelet op voormeld uitgangspunt zal derhalve beoordeeld dienen te worden of de algemene voorwaarden aan [Y B.V.] ter hand zijn gesteld uiterlijk op het moment dat de laatste offerte door [X B.V.] aan [Y B.V.] werd uitgebracht.
De rechtbank is van oordeel dat [X B.V.] de stelling van [Y B.V.] dat de algemene voorwaarden ten tijde van het uitbrengen van de offerte niet aan haar ter hand zijn gesteld, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie is als productie 8 de offerte overgelegd waarin weliswaar – zoals hiervoor reeds overwogen – naar de algemene voorwaarden wordt verwezen maar waaruit niet blijkt dat de algemene voorwaarden op dat moment ook aan [Y B.V.] ter hand zijn gesteld. De stelling van [X B.V.] dat de algemene voorwaarden op de achterzijde van de offerte staan afgedrukt, zal als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd nu dit niet uit de overgelegde offerte blijkt. Het door [X B.V.] bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde voorbeeld van het briefpapier van [X B.V.] maakt dit niet anders. Het gaat er immers om of de algemene voorwaarden op de achterzijde van de aan [Y B.V.] uitgebrachte offerte staan afgedrukt, hetgeen – zoals hiervoor overwogen – niet is gebleken. De rechtbank merkt hierbij op dat de voorzij-de van het briefpapier anders van opmaak is dan die van de overgelegde offerte, hetgeen de stelling van [X B.V.] minder aannemelijk maakt. Ook de omstandigheid dat bij de hiervoor onder 2.11. weergegeven brief van [X B.V.] aan [Y B.V.] van 4 mei 2006 de algemene voorwaarden als bijlage zouden zijn verstuurd, maakt het voorgaande niet anders nu – zoals hiervoor reeds overwogen – het moment van sluiten van de overeenkomst, in het onderhavige geval het moment van uitbrengen van de offerte, bepalend is voor het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden tijdig ter hand zijn gesteld. Voorts is gesteld noch gebleken dat de algemene voor-waarden bij de laatste update van de offerte (elektronisch) beschikbaar zijn gesteld aan [Y B.V.].
Daarnaast gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [X B.V.] dat [Y B.V.] ten tijde van het uitbrengen van de offerte bekend was met de algemene voorwaarden, op de grond dat [X B.V.] deze stelling met onvoldoende gegevens heeft onderbouwd. De enkele stelling van [X B.V.] dat de algemene voorwaarden door vrijwel elke expediteur in Nederland worden gehanteerd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
6.5. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het door [Y B.V.] gedane beroep op de vernietigbaarheid van de bedingen in algemene voorwaarden slaagt, hetgeen betekent dat [X B.V.] in de onder-havige zaak geen beroep toekomt op deze bedingen. Daarmee komt de primaire grondslag aan de vordering van [X B.V.] te ontvallen.
6.6. [X B.V.] heeft tot subsidiaire grondslag van haar vordering aangevoerd dat het uiteindelijk gaat om een belastingmaatregel van de overheid die gedragen dient te worden door degene van wie de goederen zijn en niet door een expediteur die tegen een zeer geringe vergoeding voor gedaagde de goederen bij de douane aangeeft.
6.7. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze subsidiaire grondslag de vordering van [X B.V.] wel dra-gen. [X B.V.] heeft sinds 2002 voor [Y B.V.] werkzaamheden verricht die onder meer bestaan uit het aangeven en inklaren van goederen van [Y B.V.]. Tussen partijen is niet in geschil dat sinds 2002 de heffing ter zake van de aan de douane te betalen invoerrechten aan de aangever/inklaarder, derhalve [X B.V.], wordt opgelegd en dat [X B.V.] deze door haar betaalde heffing vervolgens in rekening brengt bij [Y B.V.]. Aldus is [X B.V.] in haar functie als aangever/inklaarder jegens de douane aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde invoer-rechten, maar is het - in de (interne) verhouding tussen partijen - uiteindelijk [Y B.V.], als eigenaar van de goe-deren, die de verschuldigde invoerrechten draagt. De rechtbank ziet geen grond om ten aanzien van de nahef-fingsaanslag van 27 maart 2006 ter grootte van € 40.353,69 van het voorgaande af te wijken. Het betreft im-mers, anders dan [Y B.V.] stelt, geen sanctie van de douane, maar een naheffingsaanslag die ziet op verschul-digde douanerechten op in 2003 en 2004 door [X B.V.] voor [Y B.V.] aangegeven en ingeklaarde mp3-spelers, die – conform de hiervoor geschetste gebruikelijke gang van zaken tussen partijen – uiteindelijk door [Y B.V.] dient te worden gedragen. Derhalve zal de rechtbank het gedeelte van de vordering van [X B.V.] tot een bedrag van € 40.353,69 toewijzen.
6.8. Met betrekking tot de door [X B.V.] gevorderde boete van € 4.035,36 is de rechtbank van oordeel dat [X B.V.] haar stelling dat deze boete daadwerkelijk door de douane aan haar is opgelegd met onvoldoende fei-ten en omstandigheden heeft onderbouwd. In het dossier bevindt zich slechts de uitnodiging tot betaling van 27 maart 2006 ter zake van de verschuldigde douanerechten op industriële goederen van in totaal € 40.353,69 en ook de beslissing op bezwaar van 28 augustus 2006 spreekt slechts van voormelde uitnodiging tot betaling. Het had op de weg van [X B.V.] gelegen om het besluit van de douane waarbij de door haar gestelde boete aan haar is opgelegd in de procedure over te leggen. Nu [X B.V.] dit heeft nagelaten, heeft zij op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan en zal dit gedeelte van de vordering van [X B.V.] worden afgewezen.
6.9. Gelet op het vorenoverwogene zal de vordering van [X B.V.] in hoofdsom tot een bedrag van € 40.353,69, vermeerderd met de – onbetwiste – wettelijke handelsrente vanaf 28 april 2006 (zijnde de uiterste betaaldatum genoemd in voormelde onder 2.9. weergegeven brief van 13 april 2006), worden toegewezen.
6.10. De vordering van [X B.V.] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewe-zen. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanma-ning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [X B.V.] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de bij dagvaarding door [X B.V.] opgesomde werkzaamheden dient het tegendeel te wor-den afgeleid.
6.11. [X B.V.] vordert [Y B.V.] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 222,64 voor verschotten en EUR 1.788,00 voor salaris procureur (2 rekesten x EUR 894,00).
6.12. [Y B.V.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X B.V.] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,32
- vast recht 1.075,00
- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.934,32
in reconventie
6.13. De primaire vordering van [Y B.V.] (ter grootte van in hoofdsom € 16.801,31) is ingesteld indien en voor zover [X B.V.] in conventie in haar vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard althans de vordering wordt afgewezen. De subsidiaire vordering van [Y B.V.] (ter grootte van in hoofdsom € 57.161,--) is ingesteld indien en voor zover [X B.V.] in haar vordering in conventie ontvankelijk wordt verklaard althans de vordering niet (geheel) wordt afgewezen. Aangezien – zoals hiervoor is overwogen – het grootste gedeelte van de vordering van [X B.V.] in conventie zal worden toegewezen, zal in reconventie slechts de subsidiaire vordering van [Y B.V.] aan de orde komen.
6.14. [Y B.V.] legt aan deze vordering ten grondslag dat [X B.V.] heeft verzuimd tijdig beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar en aldus toerekenbaar tekort is geschoten jegens [Y B.V.]. Gelet op de verhou-ding tussen partijen had het op de weg gelegen van [X B.V.] om voor indiening van het beroepschrift zorg te dragen. Daarnaast legt [Y B.V.] aan haar vordering ten grondslag dat [X B.V.] jegens haar in strijd heeft gehan-deld met de aan [X B.V.] opgelegde zorgvuldigheidsnormen, aangezien [Y B.V.] eerst bij brief van 29 septem-ber 2006, derhalve ruim een maand na de beslissing op bezwaar van 28 augustus 2006, door [X B.V.] op de hoogte is gesteld van de inhoud van die beslissing op bezwaar. De schade die [Y B.V.] als gevolg hiervan heeft geleden dient door [X B.V.] te worden vergoed. De schade bestaat uit het bedrag tot betaling waarvan [Y B.V.] in conventie is veroordeeld, derhalve € 40.353,69. Voorts bestaat de schade daaruit dat [Y B.V.] - door uit te gaan van de lagere invoerrechten van 2% - een lagere marge aan haar afnemers heeft doorberekend. Deze scha-depost wordt door [Y B.V.] begroot op € 16.801,31.
6.15. [X B.V.] heeft tot haar verweer aangevoerd dat het [Y B.V.] is geweest die verzuimd heeft zelfstandig beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar of [X B.V.] te verzoeken namens [Y B.V.] dit beroep in te stellen. Het had – gelet op de verhouding tussen partijen – op de weg van [Y B.V.] gelegen om tot actie over te gaan en door dat na te laten, heeft zij willens en wetens het risico geaccepteerd dat er geen beroepsmogelijkheid meer zou zijn. [X B.V.] heeft bij voormelde brief van 29 september 2006 aan [Y B.V.] te kennen gegeven dat [Y B.V.] zelfstandig beroep kon instellen of dat [X B.V.] dat beroep namens [Y B.V.] kon instellen, maar dat zij daarvoor wel een machtiging van [Y B.V.] verlangde.
Met betrekking tot die machtiging heeft [X B.V.] aangevoerd dat zij deze verlangde aangezien de beroepsproce-dure uit naam en voor rekening en risico van [Y B.V.] diende te worden gevoerd. Daarbij ging het om zeer spe-cialistische materie waarvoor een fiscaal jurist ingehuurd zou moeten worden met alle kosten van dien. Een expediteur ontvangt slechts een geringe vergoeding voor haar werkzaamheden en dan is het onredelijk om te verlangen dat zij een dergelijke kostbare procedure voor eigen rekening gaat voeren, aldus nog steeds [X B.V.].
6.16. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover [Y B.V.] [X B.V.] tevens verwijt dat deze toerekenbaar een onjuiste codering voor de in te klaren goederen heeft gebruikt, acht de rechtbank dit standpunt niet verenig-baar met het door [Y B.V.] ingenomen standpunt in de conclusie van antwoord in conventie dat het tot eind 2005 algemeen was aanvaard dat mp3-spelers werden ingeklaard onder HS-code 8520, dat de douane vanaf 2006 ten onrechte voor de betreffende apparaten de codering HS 8520 heeft verlaten voor de codering HS 8527 en dat het – indien beroep was ingesteld – aannemelijk is dat de rechter tot een ander oordeel zou zijn gekomen dan de Belastingdienst.
De rechtbank begrijpt het standpunt van [Y B.V.] dan ook aldus, dat [X B.V.] toerekenbaar tekort is geschoten door – in strijd met de op haar rustende zorgplicht – niet tijdig zelf beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar. Omdat [X B.V.] dit heeft nagelaten, waardoor de naheffingsaanslag definitief is geworden en de rech-ter zich niet over de (on)juistheid van de codering heeft kunnen uitspreken, is [X B.V.] aansprakelijk voor het bedrag van de naheffing en de overige door [Y B.V.] geleden schade.
6.17. Naar het oordeel van de rechtbank is van een toerekenbare tekortkoming van [X B.V.] jegens [Y B.V.] geen sprake. Immers, aangezien – zoals hiervoor is overwogen – in de verhouding tussen partijen de invoerrech-ten voor rekening van [Y B.V.] zijn, had het op de weg van [Y B.V.] gelegen, om er voor te zorgen dat beroep (eventueel op nader aan te voeren gronden) zou worden ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, ofwel door zelfstandig beroep in te stellen, ofwel door aan [X B.V.] uitdrukkelijk te verzoeken namens [Y B.V.] beroep in te stellen. Nu [Y B.V.] dit heeft nagelaten, kan [X B.V.] niet worden verweten dat zij geen beroep heeft inge-steld tegen de beslissing op bezwaar. Te minder nu [X B.V.] [Y B.V.] blijkens voormelde brief van 29 septem-ber 2006 uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid om zelfstandig beroep in te stellen of om aan [X B.V.] een machtiging te verstrekken om namens [Y B.V.] beroep in te stellen. Dat [X B.V.] – naar de stelling van [Y B.V.] – geen machtiging behoefde om beroep in te stellen, doet aan het voorgaande niet af, nu dit haar niet ont-slaat uit voormelde op haar rustende verplichting om er voor te zorgen dat er beroep zou worden ingesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat met het voeren van een beroepsprocedure bij de rechtbank – in tegenstelling tot een bezwaarprocedure – (aanzienlijke) kosten zijn gemoeid, zodat het niet onredelijk geacht wordt dat [X B.V.] daarvoor enige zekerheid, in de vorm van een machtiging, van [Y B.V.] verlangde.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat [X B.V.] jegens [Y B.V.] zorgvul-digheidsnormen heeft geschonden door eerst bij voormelde brief van 29 september 2006, derhalve ruim een maand na de beschikking op bezwaar, [Y B.V.] op de hoogte te stellen van de inhoud van die beslissing op be-zwaar. De beroepstermijn bedroeg immers zes weken na dagtekening van de beslissing op bezwaar (28 augustus 2006), zodat deze tot en met 9 oktober 2006 liep. Op het moment van ontvangst van de brief van 29 september 2006 door [Y B.V.] was de beroepstermijn derhalve nog niet verstreken en had [Y B.V.] naar het oordeel van de rechtbank nog voldoende tijd om beroep (eventueel op nader aan te voeren gronden) in te (doen) stellen. Dat [X B.V.] – zoals [Y B.V.] tevens stelt – haar niet op de hoogte heeft gesteld van deze beroepstermijn, acht de recht-bank evenmin aannemelijk geworden, nu in de brief van 29 september 2006 [Y B.V.] uitdrukkelijk wordt gead-viseerd om – gelet op de beroepstermijn van zes weken na dagtekening van de beslissing op bezwaar – zo snel mogelijk met een reactie te komen en daarnaast de beslissing op bezwaar – waarin eveneens de beroepstermijn staat vermeld – als bijlage bij deze brief is meegestuurd.
6.18. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat beide grondslagen aan de (subsidiaire) vordering van [Y B.V.] komen te ontvallen. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
6.19. [Y B.V.] vordert tevens veroordeling van [X B.V.] tot vergoeding van de door [Y B.V.] geleden en te lijden schade als gevolg van de beslaglegging.
6.20. De rechtbank zal deze vordering eveneens afwijzen nu [Y B.V.] haar vordering niet althans onvol-doende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, zodat [Y B.V.] ten aanzien van dit onderdeel van haar vordering niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
6.21. [Y B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X B.V.] worden begroot op:
- salaris procureur 447,00 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 447,00
6.22. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
7. De beslissing
De rechtbank
in conventie
7.1. veroordeelt [Y B.V.] om aan [X B.V.] te betalen een bedrag van EUR 40.353,69 (veertig duizenddriehonderddrieënvijftig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als be-doeld in art. 6: 119a BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 28 april 2006 tot de dag van volledige betaling,
7.2. veroordeelt [Y B.V.] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 2.010,64,
7.3. veroordeelt [Y B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [X B.V.] tot op heden begroot op EUR 2.934,32,
7.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6. wijst de vorderingen af,
7.7. veroordeelt [Y B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [X B.V.] tot op heden begroot op EUR 447,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. van der Heijden en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2008.?