Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro¬ken inhoud van de overgelegde producties, staat daarom thans tussen partij¬en het volgende vast:
a. [eiser] heeft het horecabedrijf “Bams Bar Bodega” aan de Kleine Houtstraat 62 zwart te Haarlem vanaf 1 december 1973 verpacht aan [XXX].
b. In de pachtovereenkomst is onder meer bepaald:
Artikel 4. In de (…) pachtovereenkomst is begrepen de beschikking over het pand, waarin het (…) bedrijf is gevestigd, met uitzondering van de woning met aparte opgang boven het (…) horecabedrijf, alsmede de tot het bedrijf behorende inventarisgoederen als gespecificeerd op de aan deze overeenkomst gehechte, door partijen voor akkoord getekende lijst. (…)
Artikel 12. De pachter is verplicht de in artikel 4 bedoelde inventarisgoederen behoorlijk te onderhouden en gebroken of onbruikbaar geworden voorwerpen of delen daarvan voor zijn rekening door nieuwe te vervangen, waarbij alle voorwerpen, welke gedurende de pachttijd ter vervanging van gebroken of onbruikbaar geworden voorwerpen in zijn bezit zijn gekomen en aan de inventarisgoederen zijn toegevoegd, geacht worden te zijn getreden in de plaats van deze gebroken of onbruikbaar geworden voorwerpen en eigendom te zijn geworden van de verpachter. (…)
c. Op 1 juli 1975 hebben [eiser] en [XXX] een “aanvullende overeenkomst” gesloten, inhoudende dat: “medeverhuurd wordt het gedeelte van de tweede verdieping, wat behoort bij de woning met aparte opgang, genummerd 62 rood en de pacht c/q huurprijs zal worden verhoogd met f. 125,00 per maand.”
d. Vanaf 1 januari 1990 is het horecabedrijf geëxploiteerd door de v.o.f. Bams Bar, waarvan [XXX] en zijn echtgenote de vennoten waren.
e. In augustus 2004 heeft [XXX] [eiser] laten weten de exploitatie van de Bams Bar te willen overdragen aan [gedaagde].
f. V.o.f. Bams Bar is per 1 januari 2005 ontbonden. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Amsterdam wordt het horecabedrijf sindsdien gedreven door de commanditaire vennootschap C.V. Bams Bar (hierna de commanditaire vennootschap), waarvan [gedaagde] beherend vennoot is.
g. Vanaf 1 januari 2005 heeft [gedaagde] de exploitatie van Bams Bar voortgezet.
h. Bij brief van 1 april 2005 heeft [eiser] aan [XXX] (o.m.) geschreven: “We hebben elkaar al een poosje niet gesproken na ons laatste gesprek over het verdere verloop van de pachtbeëindiging van de Bams Bar. De ziekte van Kees was er debet aan dat jullie liever nog een tijdje in Nederland bleven (…). Daarbij zouden jullie zelf nog even de Bams Bar aanhouden.”
i. Hierna is [eiser] van de exploitatiewijziging op de hoogte gesteld.
j. In augustus 2005 heeft [eiser] een intentieverklaring aan [gedaagde] gezonden voor het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst.
k. Bij brief van 2 november 2005 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] (o.m.) geschreven: “Tussen de commanditaire vennootschap en cliënt bestaat geen rechtsverhouding. Als gevolg daarvan kan niet anders dan worden geconcludeerd dat C.V. Bams Bar thans zonder recht of titel de onderneming exploiteert en gebruik maakt van de bedrijfsruimte aan de Kleine Houtstraat 62 zwart. In correspondentie tussen u en cliënt is gesproken over het aangaan van een huurovereenkomst. Die besprekingen hebben echter tot op heden niet tot resultaat geleid. Voor cliënt is die situatie niet langer aanvaardbaar. Cliënt wenst dan ook dat voor 1 december a.s. alsnog een huurovereenkomst tot stand is gekomen onder de door cliënt te stellen voorwaarden.
Komt die overeenkomst niet tot stand, dan zal cliënt niet langer accepteren dat door u gebruik wordt gemaakt van de bedrijfsruimte. Alsdan zal ik overgaan tot het starten van een ontruimingsprocedure.”
l. Het voorstel van [eiser] om met de c.v. en [gedaagde] een huurovereenkomst aan te gaan tegen een huurprijs van €2.770,00 per maand en in eerste instantie een periode van een jaar is door de c.v. en [gedaagde] niet aanvaard.
m. Bij het vonnis van 22 november 2006 heeft de kantonrechter te Haarlem de c.v. en [gedaagde] veroordeeld de bedrijfsruimte aan [eiser] op te leveren onder achterlating van de inventarisgoederen, zulks met inachtneming van wat daarover in dat vonnis onder 5. is overwogen.
n. [eiser] is niet overgegaan tot betekening van het vonnis van 22 november 2006.
o. Na dat vonnis hebben partijen geruime tijd onderhandeld over het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst.
p. [gedaagde] heeft ook na dat vonnis de exploitatie van de horecaonderneming voortgezet tot 1 juli 2007.
q. [gedaagde] heeft vanaf 1 januari 2005 tot en met oktober 2006 per maand telkens het oorspronkelijke bedrag van de huurtermijnen aan [eiser] betaald, met dien verstande dat de indexeringen niet zijn voldaan.