De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 4 februari 2008, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, [naam echtgenoot] en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G. de Koning en J. van Berloo, beiden werkzaam bij de gemeente Purmerend. Tevens was ter zitting aanwezig R. Jacobs, als arts Indicatie en Advies werkzaam bij Trompetter en Van Eeden te Hilversum.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster heeft sinds 1999/2000 pijn- en instabiliteitsklachten als gevolg van verkromming en verdraaiing van de ruggengraat. Vanaf december 2005 is zij bedlegerig. In de periode 23 augustus 2006 tot 10 oktober 2006 en in de periode 28 december 2006 tot en met 7 februari 2007 is verzoekster ter revalidatie opgenomen geweest in Heliomare te Wijk aan Zee. Op 13 september 2006 en 9 november 2006 heeft verzoekster bij verweerder woningaanpassingen aangevraagd in het kader van de Wvg. Hierover heeft het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) op 30 november 2006 een advies aan verweerder uitgebracht. Verweerder heeft na ontvangst van dit advies op 4 december 2006, op grond hiervan, bij besluit van 20 december 2006 de aanvraag om woningaanpassingen afgewezen. Bij besluiten van 4 september 2007 heeft verweerder de overige aanvragen van verzoekster (aanpassing auto en elektrische ligrolstoel) afgewezen. Ook deze besluiten zijn gebaseerd op het CIZ-advies.
2.2 Verweerder heeft op 25 juni 2007 in het kader van verzoeksters bezwaar van 21 januari 2007 een hoorzitting gehouden. Deze hoorzitting gaf verweerder aanleiding op 2 juli 2007 een nader medisch advies te vragen aan zijn medisch adviseur, Trompetter en Van Eeden te Hilversum. De betreffende adviseur, P.P. Ankum, heeft op 15 oktober 2007 een medisch advies aan verweerder uitgebracht. Op 14 november 2007 heeft verzoekster met verweerder een gesprek gevoerd. Verweerder heeft op 21 november 2007 zijn medisch adviseur gevraagd om een onafhankelijk psychiater en een orthopedisch chirurg een aantal specifieke vragen ter beantwoording voor te leggen. Op 23 november 2007 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat hij voormelde twee deskundigen ter advisering inschakelt. Verzoekster heeft vervolgens nadere medische informatie in het geding gebracht, te weten de brief van 6 december 2007 van dr. Zondervan, revalidatiearts van Heliomare. Ook heeft verzoekster een nadere rapportage van U. de Jager, ergotherapeut bij Heliomare, van 25 januari 2008 in het geding gebracht. Op deze stukken heeft verweerder gereageerd, door het sociaalmedisch advies van dr. Jacobs van 30 januari 2008 in het geding te brengen.
2.3 Verzoekster kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Volgens verzoekster heeft zij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. Zij is van mening dat verweerder haar ten onrechte aan nieuwe medische onderzoeken wil onderwerpen, terwijl volgens haar de medische noodzaak van de gevraagde voorzieningen vanaf 7 februari 2007 duidelijk is. Verzoekster wijst er in dit verband op dat haar behandelend revalidatiearts Zondervan herhaaldelijk heeft aangegeven dat er een medische eindtoestand is bereikt. Vanaf november 2006 kan zij haar woning niet meer verlaten, zodat zij in een sociaal isolement leeft. Omdat er geen traplift is, ondervindt verzoekster dagelijks aanzienlijke belemmeringen. Volgens verzoekster lijdt haar gezondheid hieronder. Zij verzoekt de voorzieningenrechter verweerder te veroordelen tot verstrekking van de gevraagde voorzieningen, met uitzondering van aanpassing van de keuken. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat het verzoek ook niet is gericht op aanpassingen van de natte cel, omdat zij deze aanpassingen inmiddels heeft laten aanbrengen. Ook heeft verzoekster verklaard dat zij niet wil meewerken aan nader medisch onderzoek, omdat zij hiervan niet de meerwaarde ziet en omdat zij dit te belastend vindt. Zij stelt uitbehandeld te zijn en, behalve door de revalidatiearts, geen medische behandeling te willen ondergaan. Volgens verzoekster zijn haar beperkingen voldoende geobjectiveerd.
2.4 Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorzieningen, omdat geen sprake is van een acute situatie. Ook stelt verweerder zich, onder verwijzing naar de rapportages van dr. Jacobs, op het standpunt, dat er nog geen duidelijk beeld bestaat van de bij verzoekster bestaande beperkingen. De aard en de omvang hiervan zijn volgens verweerder (nog) niet vast te stellen, zodat evenmin duidelijk is welke voorzieningen voor verzoekster langdurig noodzakelijk en het meest adequaat zijn. Verweerder is met zijn medisch adviseur Trompetter en Van Eeden van mening dat hierdoor nader medisch onderzoek noodzakelijk is. Dat onderzoek kan volgens verweerder het best worden uitgevoerd door een revalidatiecentrum dat verbonden is aan een ziekenhuis. Hierdoor kunnen alle relevante medische disciplines aan dat onderzoek meewerken. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de verordening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) eind december 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter verweerder te bevelen binnen veertien dagen over te gaan tot het verstrekken aan haar van een traplift in haar woning, een elektrische ligrolstoel en een vervoersvoorziening voor deze ligstoel in de vorm van een autoaanpassing. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster aan deze verzoeken voldoende spoedeisend belang ten grondslag heeft gelegd.
2.7 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.8 Uit de primaire besluiten van 4 september 2007 (elektrische ligrolstoel en aanpassing van de auto) blijkt onder meer, dat verweerder deze besluiten heeft gebaseerd op de Wvg en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Purmerend 2003 (Vvg). De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat deze wettelijke basis, gelet op het bepaalde in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder d, WMO, onjuist is. Uit deze bepaling blijkt immers, dat de Wvg van toepassing blijft ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening als bedoeld in artikel 5 WMO, heeft vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2007 (Vvmo) eind december 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit brengt met zich dat de WMO en de daarop berustende beleidsregels in de Vvmo vanaf eind maart 2007 op verzoeksters aanvragen die betrekking hebben op de vervoersvoorzieningen, van toepassing zijn geworden. Aangezien verweerder eind maart 2007 nog niet op deze aanvragen had beslist, dient deze beslissing te worden genomen met toepassing van de WMO.
2.9 De Vvmo definieert in artikel 1, aanhef en onder c, het begrip "een persoon met beperkingen" voor zover hier van belang, als volgt:
"een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt (...) bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel."
Artikel 2 van de Vvmo beperkt de aanspraak van een persoon met beperkingen op een eventuele voorziening. Uit dit artikel blijkt onder meer dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van onder andere het verplaatsen in en om de woning en het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel op te heffen of te verminderen. Blijkens artikel 27 van de Vvmo kan verweerder, ter compensatie van beperkingen bij het zich verplaatsen in en om de woning, in een aantal verschillende vormen rolstoelvoorzieningen verstrekken. Blijkens artikel 21 van de Vvmo kan verweerder ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in een aantal verschillende vormen vervoersvoorzieningen verstrekken. Blijkens artikel 24 Vvmo kan onder voorwaarden hieronder ook een autoaanpassing vallen.
2.10 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van de thans beschikbare medische informatie niet geconcludeerd worden, dat de vervoersvoorzieningen die verzoekster heeft verzocht (elektrische rolstoel en autoaanpassing), voor haar langdurig noodzakelijk zijn. In het CIZ-advies staat hierover het volgende:
"Omdat mevrouw 3x per dag 30 minuten kan zitten, is het WVG-vervoer geschikt voor afstanden waarbij zij maximaal 30 minuten onderweg is. Langere afstanden dienen liggend te worden afgelegd."
In zijn sociaalmedisch advies van 14 oktober 2007 komt dr. P.P. Ankum van Trompetter en Van Eeden op grond van de beschikbare medische gegevens tot de conclusie dat er vooralsnog onvoldoende duidelijkheid is om te kunnen spreken van een medische eindsituatie die de inzet van voorzieningen en hulpmiddelen op het gebied van (onder meer) verplaatsen en vervoer rechtvaardigen. Hij is zelfs van mening dat het niet ondenkbaar is dat de inzet van bijvoorbeeld een elektrische ligrolstoel een antirevaliderende werking zal hebben en mogelijk herstel in de weg zal staan. Dr. Zondervan, de behandelaar van verzoekster, geeft in zijn rapportage van 14 september 2007, aan dat volgens hem de voorzieningen niet antirevaliderend zullen werken. Dr. Jacobs geeft in zijn advies van 30 januari 2008 aan dat de behandelaars van verzoekster hem hebben laten weten dat zij niet in staat zijn de medisch geobjectiveerde beperkingen van verzoekster te bepalen. Daardoor is het volgens Jacobs nog niet mogelijk een adequaat voorzieningenniveau vast te stellen. De ergotherapeut De Jager heeft in haar advies van 25 januari 2008 aangegeven dat voor wat betreft een rolstoel, voordat een beslissing wordt genomen, het uitproberen van de voorziening noodzakelijk is. Op basis van de beschikbare medische informatie kan thans nog niet worden vastgesteld dat, gelet op de beperkingen van verzoekster, uitsluitend de gevraagde elektrische ligrolstoel en de autoaanpassing voor die rolstoel adequate middelen zijn om verzoekster in staat te stellen zich rond haar woning en lokaal te verplaatsen. Hierbij wordt aangetekend dat ook de behandelaars van verzoekster, Tolsma en Zondervan van Heliomare en de ergotherapeut De Jager, niet hebben aangegeven dat een elektrische ligrolstoel een voor verzoekster aangewezen voorziening is.
2.11 De voorzieningenrechter tekent hierbij wel aan dat, ingevolge ter zake vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2006, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: AX8584), de omstandigheid dat er nog geen medische eindtoestand is ingetreden, niet zonder meer impliceert, dat niet kan worden vastgesteld of het treffen van een langdurig noodzakelijke voorziening aangewezen is. Daar staat tegenover, dat verweerder niet het recht kan worden ontzegd, verzoekster nader medisch te laten onderzoeken om de aard en de omvang van haar vervoersbeperkingen nauwkeuriger te kunnen vaststellen en te kunnen beoordelen welke vervoersvoorzieningen voor verzoekster adequaat zijn. Ter zitting heeft verzoekster echter aangegeven, niet bereid te zijn zich nader medisch te laten onderzoeken.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening in die zin, dat verweerder aan verzoekster een elektrische ligrolstoel en een autoaanpassing zal dienen te verstrekken. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daartoe dan ook af.
2.13 De voorzieningenrechter constateert voorts dat op verzoeksters aanvraag om verstrekking van (onder meer) een traplift, alsmede op de bezwaarprocedure die is gevolgd op afwijzing van de desbetreffende aanvraag, de bepalingen van de Wvg van toepassing zijn. Het primaire besluit dateert immers van voor inwerkingtreding van de WMO, terwijl artikel 40, derde lid, WMO onder meer bepaalt, dat de regels van de Wvg van toepassing blijven in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Wvg zijn genomen.
2.14 In de Wvg en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
een gehandicapte: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen. Uit artikel 1.2. van de Vvg blijkt onder meer, dat een voorziening slechts kan worden toegekend (onder andere) voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de belemmeringen van de belanghebbende op het gebied van (onder meer) het wonen of het zich binnen of buiten de woning te verplaatsen op te heffen of te verminderen.
2.15 De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel, dat gelet op de beschikbare medische informatie voldoende aannemelijk is geworden, dat de woningaanpassing in de vorm van een traplift voor verzoekster langdurig noodzakelijk en adequaat is. Uit het indicatierapport van het CIZ van 30 november 2006 blijkt onder meer, dat de CIZ-arts de vragen:
"Wat is de verwachting met betrekking tot het traplopen ? Zal zij (= verzoekster, rechtbank) dit langdurig kunnen blijven doen?" als volgt heeft beantwoord:
"Nee, de verwachting is dat zij beperkingen houdt in het traplopen".
Voorts bevat de rapportage van de revalidatiearts Zondervan van 14 september 2007 onder meer de volgende informatie: "De belastbaarheid ten aanzien van lopen, traplopen, zitten en staan is slecht. (...) Traplopen 2 maal per dag op en af met veel moeite. (...) Ik denk dat de voorzieningen een groot deel van haar beperkingen kunnen opheffen. (...) Van verdere revalidatie verwacht ik geen verbetering."
Ook wijst de voorzieningenrechter op het op 25 januari 2008 gedateerde ergotherapeutisch voorzieningenvoorstel van U. de Jager, ergotherapeute bij Heliomare. Zij stelt onder meer dat de ergonomische beperkingen van verzoekster kunnen worden opgeheven of verminderd door het gebruik van (onder meer) een traplift. Als oplossingsrichting adviseert de ergotherapeute een traplift als meest adequate oplossing van verzoeksters problemen met betrekking tot het bereiken van de eerste verdieping van verzoeksters woning. Verweerder beschikt op dit moment niet over medische informatie die erop wijst dat verzoekster binnen afzienbare termijn in staat zal zijn op eigen kracht voldoende gebruik te kunnen maken van de trap in haar woning. Ook de adviseurs van Trompetter en Van Eeden stellen dit niet. Voor zover zij aangeven dat niet is uitgesloten dat voor de klachten van verzoekster medische behandeling mogelijk is, geldt, dat daarvan in ieder geval op afzienbare termijn weinig valt te verwachten nu verzoekster heeft aangegeven zich vooralsnog uitbehandeld te vinden.
2.16 Voorts heeft verweerder verzoeksters aanvraag om toekenning van een woonvoorziening in de vorm van een traplift afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake is van een medische eindsituatie. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.11, eerste volzin.
2.17 In het besluit van 20 december 2006 heeft verweerder onder meer melding gemaakt van het zogeheten verhuisprimaat. Volgens artikel 2.2. van de Vvg betekent dit, dat grote woningaanpassingen alleen worden gerealiseerd, wanneer verhuizen niet mogelijk is of niet de meest adequate oplossing is. Verweerder heeft met betrekking tot het verhuisprimaat geen onderbouwd standpunt ingenomen. Verweerder heeft niet gesteld en onderbouwd dat in het geval van verzoekster verhuizen naar een aangepaste woning voorgaat boven de verstrekking van een traplift. Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken sedert het indienen van de aanvraag, zou het alsnog, bij het nemen van de beslissing op bezwaar, onverkort toepassing geven aan het beleid betreffende het verhuisprimaat in het geval van verzoekster kennelijk onredelijk zijn.
2.18 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Hierbij wordt enerzijds in aanmerking genomen dat de aanwezige medische informatie in de richting wijst dat verzoekster al geruime tijd is aangewezen op een traplift om zich in huis te kunnen verplaatsen. Het is niet aanvaardbaar dat de wens van verweerder om over meer informatie te beschikken met betrekking tot de beperkingen van verzoekster, de verstrekking van een traplift nog langer ophoudt. Anderzijds zijn de kosten van aanschaf en plaatsing van een traplift en de eventuele kosten van verwijdering wanneer de weigering een traplift te verstrekken in beroep in stand blijft, zoals deze kosten door verweerder ter zitting zijn toegelicht, niet zodanig omvangrijk, dat dit aan toewijzing van het verzoek in weg hoeft te staan. Het verzoek van verzoekster, gericht op verstrekking van een woonvoorziening in de vorm van een traplift, zal dan ook worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal verweerder gelasten binnen vier weken na verzending van deze uitspraak in verzoeksters woning op het adres [adres] te [woonplaats] een traplift te laten plaatsen. Een termijn van twee weken, waar verzoekster om heeft gevraagd, lijkt, gezien de uitleg van verweerder ter zitting, te kort om tot plaatsing te kunnen overgaan.
2.19 De voorlopige voorziening vervalt van rechtswege op de momenten bepaald in artikel 8:85, tweede lid, Awb.
2.20 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat verzoekster voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.