ECLI:NL:RBHAA:2008:BC8678

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
137794/07-2669
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderhoudsverplichting van de moeder ten opzichte van jongmeerderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 april 2008 uitspraak gedaan over de onderhoudsverplichting van de moeder van een jongmeerderjarige, hierna aangeduid als [jongmeerderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, vanaf het moment dat de bijdrage in de kosten van [jongmeerderjarige] werd gevraagd, vrijwel geen bijdrage heeft geleverd. De rechtbank baseert zich op artikel 1:392 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat de onderhoudsverplichting van ouders bestaat ongeacht de behoeftigheid van het kind. De behoefte van het kind moet individueel worden vastgesteld, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van het netto gezinsinkomen van het gezin waarvan het kind deel uitmaakt. Er was echter onduidelijkheid over het gezinsinkomen voordat [jongmeerderjarige] zelfstandig ging wonen.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de financiële situatie van [jongmeerderjarige] en zijn inkomsten uit WAJONG-uitkering en studiefinanciering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van [jongmeerderjarige] € 890 per maand bedraagt, maar dat er niet in deze behoefte is voorzien door zijn ouders. De rechtbank heeft de bijdrage van de moeder vastgesteld op € 264 per maand, met de mogelijkheid dat dit bedrag kan stijgen naar € 354 per maand indien de onderhoudsverplichting van de vader op nihil wordt gesteld.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder erop gewezen dat de vastgestelde bijdragen jaarlijks van rechtswege worden gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage. De uitspraak is gedaan door mr. A. Roelvink-Verhoeff, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Kamperdijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 137794/07-2669
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 1 april 2008
in de zaak van:
[naam jongmeerderjarig kind]
wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
hierna mede te noemen: [jongmeerderjarige],
procureur mr. F.P. Slijkhuis,
tegen
[naam vrouw]
wonende te Almere,
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. D.H. Oolbekkink,
advocaat mr. B.L. van Riel, kantoorhoudende te Almere.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 8 januari 2008;
- de brief, met bijlagen, van mr. M.R. Botman, een kantoorgenoot van de procureur van [jongmeerderjarige], van 17 januari 2008;
- de brief, met bijlagen, van de procureur van de vrouw van 1 februari 2008;
- de brief, met bijlagen, van de procureur van [jongmeerderjarige] van 8 februari 2008;
- de brief, met bijlage, van de procureur van de vrouw van 8 februari 2008;
- de brief, met bijlagen, van de procureur van de vrouw van 15 februari 2008.
1.2 Bij voormelde beschikking van 8 januari 2008 is de behandeling ter zitting pro forma aangehouden en is [jongmeerderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat zijn vader niet kan bijdragen in zijn kosten te onderbouwen door inzicht te geven in diens financiële positie. Daarnaast heeft de rechtbank [jongmeerderjarige] verzocht salarisstroken ten aanzien van zijn bijbaantjes in de periode van mei 2006 tot heden in het geding te brengen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld op voornoemde stukken te reageren.
1.3 Gelet op de na voormelde beschikking overgelegde stukken zal de rechtbank beslissen op basis van de stukken.
2 Verzoek
Met als grondslag dat de vrouw als zijn moeder gehouden is bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie, verzoekt [jongmeerderjarige] te bepalen dat de vrouw hem met terugwerkende kracht vanaf mei 2006 een bijdrage van € 600 per maand dient te betalen.
3 Verweer
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd. Zij betwist de behoefte van [jongmeerderjarige]. Daarnaast betwist zij dat de vader van [jongmeerderjarige] geen draagkracht heeft om bij te dragen in zijn kosten.
4 Beoordeling
4.1 Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding danwel levensonderhoud en studie van hun minderjarige respectievelijk jongmeerderjarige kinderen. Op grond van artikel 1:392 lid 2 Burgerlijk Wetboek bestaat deze onderhoudsverplichting ongeacht de behoeftigheid van het kind.
Vaststaat dat de vrouw, de moeder van [jongmeerderjarige], vanaf het tijdstip waarop de bijdrage in de kosten van [jongmeerderjarige] wordt gevraagd – vrijwel – geen bijdrage heeft voldaan.
4.2 De behoefte van het onderhoudsgerechtigde kind moet individueel worden vastgesteld. In beginsel dient bij de bepaling van de behoefte van een kind te worden uitgegaan van het netto gezinsinkomen van het gezin waarvan het kind deel uitmaakt.
Onduidelijk is echter wat het gezinsinkomen was van het gezin waarvan [jongmeerderjarige deel uitmaakte voordat hij zelfstandig ging wonen. Vanaf het moment dat [jongmeerderjarige] zelfstandig is gaan wonen was hij bij tijd en wijle opgenomen in een inrichting.
Bij gebreke aan andere gegevens, knoopt de rechtbank aan bij de door [jongmeerderjarige] vastgestelde opstelling van kosten van ongeveer € 890 per maand, welk bedrag vrijwel overeenkomt met het bestaansminimum ingevolge de bijstandsnorm voor volwassenen. Indien [jongmeerderjarige] een opleiding zou gaan volgen, dient ter bepaling van zijn behoefte het voorgaande bedrag met de kosten daarvan te worden verhoogd.
Met de door de vrouw gestelde besparing bij opname in een inrichting wordt, gelet op het afwisselend kort en langer durende verblijf in de inrichting, de relatief lage wooncomponent in de bijstandsnorm en de door [jongmeerderjarige] verschuldigde eigen bijdrage bij opname in een inrichting, geen rekening gehouden.
Wel zal rekening worden gehouden met de mate waarin op andere wijze in de behoefte van [jongmeerderjarige] wordt voorzien, door onder andere de WAJONG-uitkering en studiefinanciering.
De zorgtoeslag wordt niet als inkomen gezien, nu deze direct betrekking heeft op de te betalen premie zorgverzekering en deze premie hoger is dan de component die voor ziektekosten is opgenomen in de bijstandsnorm.
4.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat [jongmeerderjarige] de volgende inkomsten had:
- in de periode van mei 2006 tot 18 augustus 2006 € 671, ofwel gemiddeld per maand € 189;
- in de periode van 18 augustus 2006 tot en met 30 september 2006 € 607 als WAJONG-uitkering, ofwel gemiddeld € 428 per maand;
- in de periode van oktober 2006 tot en met juli 2007 € 4.489 als WAJONG-uitkering en € 2.321 als studiefinanciering, ofwel gemiddeld € 681 per maand;
- in de periode vanaf augustus 2007 tot en met december 2007 € 2.625, ofwel gemiddeld € 525 per maand.
Gedurende de periode van mei 2006 tot en met december 2007 heeft [jongmeerderjarige] derhalve gemiddeld € 536 per maand ontvangen.
4.4 Gelet op de behoefte van [jongmeerderjarige] van € 890 per maand, is tot een bedrag van € 354 niet in zijn behoefte voorzien. De beide ouders van [jongmeerderjarige] waren echter wel verplicht om in deze behoefte van [jongmeerderjarige] te voorzien.
4.5 Mede gelet op de beschikking van de rechtbank Zwolle van 23 september 1993 staat als onvoldoende weersproken vast dat de vader van [jongmeerderjarige] ten opzichte van [jongmeerderjarige] een rechtens afdwingbare verplichting heeft tot betaling van een bijdrage van NLG 150 per maand, na indexering per 1 januari 2008 € 93. De rechtbank dient met deze verplichting rekening te houden.
[jongmeerderjarige] stelt dat zijn vader gelet op zijn inkomen en de op hem rustende schulden niet kan bijdragen. Deze stelling lijkt, gelet op de – zij het beperkte – gegevens en de stelling dat de vader gebruik maakt van de regeling schuldsanering, aannemelijk. De rechtbank zal dan ook rekening houden met de onmogelijkheid voor de vader om een bijdrage te leveren, door een getrapte beschikking te geven waarbij in de omstandigheid wordt voorzien dat de bijdrageverplichting van de vader op nihil wordt gesteld.
4.6 Voor alle duidelijkheid en vanwege de omstandigheid dat de gevraagde bijdragen betrekking hebben op het verleden, zal de rechtbank bij het vaststellen van de behoefte van [jongmeerderjarige] ten opzichte van de vrouw tot en met december 2007 uitgaan van een behoefte van € 890 per maand, te verminderen met gemiddelde inkomsten van € 536 per maand en de gemiddelde bijdrage van de vader van € 90 per maand, derhalve van € 264 per maand.
4.7 Gelet op de door de vrouw overgelegde alimentatieberekening, waarbij de beschikbare ruimte wordt gesteld op € 613 per maand, betwist de vrouw haar draagkracht tot betaling van een bijdrage van € 264 danwel € 354 niet. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 4.5 is dan ook niet aannemelijk dat deze bijdrage haar aandeel en draagkracht te boven gaat.
4.8 De rechtbank zal de bijdrage voor [jongmeerderjarige] met terugwerkende kracht op voornoemde bedragen vaststellen. Nu de vrouw geen enkele bijdrage heeft geleverd in de kosten van verzorging en opvoeding danwel levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige], niet in de laatste maanden dat hij minderjarig was en niet in de periode daarna, ook niet toen de vader van [jongmeerderjarige] gedetineerd was, terwijl zij wel de kinderbijslag incasseerde, moet zij zich er redelijkerwijs van bewust zijn geweest dat [jongmeerderjarige] geen dan wel onvoldoende middelen van bestaan had. In dit geval had zij, gezien haar wettelijke onderhoudsverplichting ten opzichte van [jongmeerderjarige], dan ook van meet af aan rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat [jongmeerderjarige] haar op enig moment zou aanspreken uit hoofde van zijn recht op een bijdrage in zijn kosten.
4.9 Nu de door [jongmeerderjarige] met ingang van januari 2008 te ontvangen WAJONG-uitkering nagenoeg gelijk is aan het gemiddelde bedrag dat [jongmeerderjarige] aan maandelijkse inkomsten genoot, kan voor de periode vanaf 1 januari 2008 worden uitgegaan van hetzelfde bedrag van € 264 respectievelijk € 354 per maand.
4.10 Op grond van het bovenstaande, zal de rechtbank de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van [jongmeerderjarige] vaststellen op € 264 per maand en indien en vanaf het moment dat de onderhoudsverplichting van de vader van [jongmeerderjarige] op nihil wordt gesteld, op € 354 per maand.
5 Beslissing
De rechtbank:
5.1 Bepaalt dat de vrouw aan [jongmeerderjarige] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie dient te voldoen € 264 per maand met ingang van 1 mei 2006, toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bepaalt dat indien de onderhoudsverplichting van de vader van [jongmeerderjarige] op nihil wordt gesteld de vrouw aan [jongmeerderjarige] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie dient te voldoen € 354 per maand met ingang van het moment van nihilstelling doch niet eerder dan 1 mei 2006, toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
5.2 Wijst er – ten overvloede – op dat de hiervoor vastgestelde bijdragen jaarlijks van rechtswege worden gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
5.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. H. van Kamperdijk, griffier, op 1 april 2008.