Sector Familie- en Jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 139050/07-3157
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 25 maart 2008
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. Y.A. Kok-Rieff,
advocaat mr. J.W. Stok, kantoorhoudende te Delft,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw.
procureur mr. S.I. van der Staal,
advocaat mr. K. Boukema, kantoorhoudende te Amsterdam.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de van man, ingekomen op 21 september 2007;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw van 18 oktober 2007;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man van 27 december 2007 en 25 januari 2008;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 januari en 4 februari 2008.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 januari 2008 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun respectieve advocaten.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2 Uit deze relatie is geboren de minderjarige [naam minderjarige 1], over wie de vrouw alleen het gezag uitoefent.
2.3 Bij de beschikking van deze rechtbank van 19 juli 2005 is bepaald dat
de man met ingang van 1 maart 2005 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 350 per maand moet voldoen.
2.4 De man is eveneens onderhoudsplichtig jegens zijn dochter [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] uit het huwelijk tussen de man en een eerdere partner. Op grond van een tussen de man en zijn ex-echtgenote gesloten echtscheidingsconvenant dient de man voor laatstgenoemde minderjarige een kinderbijdrage van € 450,- per maand te voldoen. De man heeft gelijktijdig met het onderhavige verzoek een vergelijkbaar verzoekschrift bij de rechtbank ’s-Gravenhage ingediend strekkende tot nihilstelling van de kinderbijdrage voor [naam minderjarige 2], welke zaak is aangehouden, in afwachting van de beslissing in de onderhavige zaak.
3.1 Met als grondslag dat de hierboven genoemde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven heeft de man verzocht deze beschikking te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage wordt bepaald op nihil, met ingang van 17 september 2006, dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met kwijtschelding van een eventuele achterstand.
3.2 De man heeft daartoe aangevoerd dat hij medio september 2006 ontslag heeft genomen bij zijn werkgever, omdat hij door psychische problemen en overspannenheid - mede verband houdend met zijn alcoholverslaving - niet langer was opgewassen tegen de drukte. Ten gevolge hiervan is zijn inkomen zozeer verminderd dat zijn draagkracht ontoereikend was de kinderbijdrage te voldoen, aldus de man. Ter zitting heeft de man aangegeven thans weer enige bijdrage te willen betalen voor zijn kinderen.
De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij in het bijzonder heeft betwist dat de man, gelet op zijn onderhoudsverplichting, ontslag had mogen nemen.
5.1 De rechtbank heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
5.2 De man ontving in 2005, ten tijde van de vaststelling van de kinderbijdrage, een inkomen uit loondienst van circa € 45.700. De man heeft gesteld dat zijn inkomen is verminderd nadat hij per medio september 2006 vrijwillig ontslag heeft genomen bij zijn werkgever. Voorts heeft de man aangegeven dat hij de kinderbijdrage tot september 2007, de maand van indiening van het onderhavige verzoekschrift, heeft voldaan. Per 26 september 2007 heeft hij weer een baan gevonden, aldus de man.
5.3 Nog daargelaten de omstandigheid dat de man volstrekt onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn (financiële) situatie in de periode gelegen tussen zijn ontslag en de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift, acht de rechtbank het in ieder geval niet redelijk de kinderbijdrage met terugwerkende kracht op nihil te stellen. Dit zou immers betekenen dat de vrouw het teveel ontvangene zou moeten terugbetalen. Dit kan in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd, nu dergelijke bedragen van maand tot maand plegen te worden verbruikt. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de draagkracht van de man zal beoordelen voor de periode na de datum van indiening van het verzoekschrift.
5.4 Vrijwel direct na indiening van het verzoekschrift heeft de man – aanvankelijk via een uitzendbureau - weer werk gevonden. Uit de overgelegde jaaropgave blijkt dat het inkomen van de man over de periode 26 september 2007 tot en met 31 december 2007 € 6.060 bedroeg, inclusief € 370 aan bijdrage ZVW. Per 1 januari 2008 heeft de man een arbeidscontract voor bepaalde tijd aanvaard, waarmee hij bruto € 2.100 per maand verdient, exclusief vakantiegeld. Uit het arbeidscontract blijkt voorts dat hij in aanmerking kan komen voor een bonus, maar – gelet op de nog zeer recente datum van indiensttreding – is daarvan thans nog geen sprake en zal daarmee vooralsnog geen rekening worden gehouden.
5.5 Gelet op het verweer van de vrouw dient allereerst de vraag beantwoord te worden of de man door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht, of hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen.
Het eerste deel van deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord: de man heeft immers zelf ontslag genomen. De rechtbank houdt het er echter voor, bij gebreke aan bewijs van het tegendeel, dat de man niet in staat is geweest zich het zelfde inkomen te verwerven. Vervolgens dient te worden bezien of met deze inkomensachteruitgang rekening moet worden gehouden. Hiervoor is van belang of de man uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van zijn vader aan een kinderbijdrage wordt verondersteld aanwezig te zijn. De vader heeft zelf ontslag genomen omdat hij – zoals hij ter zitting heeft gesteld - niet langer tegen de drukte kon. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij leed aan psychische spanningen en overspannen was, (mede) ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. In dit verband heeft hij een verklaring van zijn huisarts overgelegd van 31 maart 2007, waarin overigens wordt gesproken over problemen na vrijwillige ontslagname. Wat er ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat de man, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens zijn minderjarige kind(eren), een andere oplossing voor zijn problemen had dienen te kiezen en ook had kunnen kiezen dan ontslagname. Zo had hij in ieder geval in een veel eerder stadium contact kunnen zoeken met (medische) hulpverleners. Dit brengt met zich dat de rechtbank geen rekening zal houden met de inkomensvermindering van de man. Echter met dien verstande, dat het buiten beschouwing laten van deze inkomensvermindering er niet toe mag leiden dat de man als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij voldoening van zijn onderhoudsplicht niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien. De rechtbank zal daarom één en ander aldus berekenen dat de het inkomen van de man in ieder geval niet zal zakken beneden het niveau van 90 % van de op hem toepasselijke bijstandsnorm.
5.6 Uitgaande van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 882, bedraagt 90%
daarvan € 794.
Het feitelijke inkomen bedraagt € 2.100, exclusief vakantiegeld. De bijdrage ZVW is € 160 per maand en voorts wordt 3.5 % WW-premie geheven.
De premie ziektekostenverzekering bedraagt € 122 per maand.
Op een doorlopend krediet wordt met een bedrag van € 200 per maand afgelost.
De man heeft samen met zijn nieuwe partner een woning gehuurd, waarvan de huur € 671 per maand bedraagt. Hij heeft ter zitting aangegeven dat zijn partner uiteindelijk toch niet bij hem is ingetrokken, maar dat zij wel zeer regelmatig bij hem verblijft. Hij heeft aangegeven dat de woonlasten voor hem alleen veel te hoog zijn en dat hij de woning weer snel van de hand wil doen. Voor welke oplossing de man ook kiest om zijn woonlasten te verlagen, hetzij door zijn partner te laten bijdragen in de woonlasten van de op beider naam gehuurde woning, hetzij door het verhuren van een deel van de woning, hetzij door het huren van andere woonruimte, de rechtbank zal maximaal rekening houden met woonlasten van € 450 per maand.
5.7 Uitgaande van voormelde gegevens komt de rechtbank, rekening houdend met de fiscale effecten, op een maximale onderhoudsbijdrage van € 420 per maand. Gelet op de omstandigheid dat dit bedrag uiteindelijk over twee kinderen zal moeten verdeeld, zal zij voor [naam minderjarige 1] een kinderbijdrage van € 210 vaststellen, ervan uitgaande dat een gelijk bedrag voor [naam minderjarige 2] betaald zal gaan worden.
5.8 Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
6.1 Bepaalt met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 19 juli 2005dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [geslachtsnaam]:
- [voornaam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [],
telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 210 per maand, met ingang van 21 september 2007.
6.2 Wijst er – ten overvloede – op dat de hiervoor vastgestelde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4 Wijst af het meer of anders verzochte.
6.5 Bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M. Struijk, griffier, op 25 maart 2007.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een procureur hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.