zaaknummer / rolnummer: 145235 / KG ZA 08-205
Vonnis in kort geding van 9 mei 2008
1. [Eiseres],
2. [Eiser],
beiden wonende te Heemstede,
eisers,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. S. Levelt te Amsterdam,
de stichting
STICHTING OPENBAAR PRIMAIR ONDERWIJS ZUID-KENNEMERLAND,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde,
rechtshelper mr. V.G.A. Kellenaar te Woerden.
Partijen zullen hierna [eiser] (enkelvoud) en de Stichting genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Stichting.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] is in 1995 komen wonen op het adres [adres eiser] te Heemstede.
2.2. Nabij de woning van [eiser], op het adres Crayenestersingel (29, 31, 33, 35 en) 37 ligt de Crayenesterschool (hierna: de school), die door de Stichting in stand wordt gehouden.
2.3. De school, die in een woonwijk met twee onder één kap woningen en vrijstaande villa’s ligt en dateert van 1923, bestaat uit een hoofdgebouw en een bijgebouw. Het hoofdgebouw herbergt onder meer twee kleuterklassen; het bijgebouw biedt plaats aan (uitsluitend) drie kleuterklassen. Aan de voorzijde van het hoofdgebouw, grenzend aan de Crayenestersingel, is een schoolplein van circa 1.044 m². Aan de noordzijde van het bijgebouw bevindt zich speelveld van circa 600 m² (hierna: het kleuterspeelterrein). Het kleuterspeelterrein grenst aan de oost-, noord- en westzijde aan de tuinen van de omliggende woningen aan de Crayenestersingel (waaronder die van [eiser]), de Adriaan Pauwlaan en de Paulus Buyslaan. Vanaf de Crayenestersingel loopt ten zuiden van de woning en de tuin van [eiser] op terrein van de school een (toegangs)pad naar het kleuterspeelterrein.
2.4. In het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het oude Besluit) stond onder meer het volgende:
“1.1.1 Voor het equivalente geluidniveau (LAeq) en het piekniveau (Lmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 1 genoemde plaatsen en tijstippen niet mee bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 1
07.00-19.00 19.00-23.00 23.00-07.00
LAeq, op de gevel
van woningen 50 dB (A) 45 dB (A) 40 dB (A)
LAeq, in in- of
aanpandige woning 35 dB (A) 30 dB (A) 25 dB (A)
Piekniveau op de
gevel van woningen 70 dB (A) 65 dB (A) 60 dB (A)
Piekniveau in in- of
aanpandige woning 55 dB (A) 50 dB (A) 45 dB (A)
(…)
1.1.2 Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1., blijft buiten beschouwing:
a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.”
2.5. Bij brieven van 7 en 15 september 2004 heeft mr. A. Diepeveen namens [eiser] het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W) van de gemeente Heemstede (hierna: de gemeente) verzocht om voor wat betreft het kleuterspeelterrein over te gaan tot handhaving van het (oude) Besluit, nu het kleuterspeelterrein moet worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van het (oude) Besluit en het niveau van het kleuterspeelterrein afkomstig stemgeluid hoger is dan volgens het (oude) Besluit toelaatbaar.
2.6. In opdracht van de gemeente heeft de Milieudienst IJmond, in het kader van onderzoek naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid, geluidsmetingen verricht rondom de school. In haar rapport van 18 februari 2005 staat onder meer het volgende:
“4 Conclusie
Uit de geluidsmetingen ter bepaling van het L95 niveau en de berekening van het equivalente geluidsniveau, blijkt dat op locatie 2 [gelegen ter hoogte van de Adriaan Pauwlaan 13] het door een berekening bepaalde equivalente geluidsniveau minus 10 dB (A) het referentieniveau bepaalt. De door een wegomlegging enigszins verhoogde verkeersintensiteit op de A. Pauwlaan is niet van invloed op het referentieniveau. Op locatie 1 [gelegen op het kleuterspeelterrein] bepaalt het L95 resultaat van de geluidsmeting het referentieniveau. De handleiding IL-HR-15-01 geeft geen eenduidige wijze waarop uit verschillende L95 meetwaarden een referentieniveau moet worden vastgelegd. Zoals gebruikelijk is uit de gemeten L95 waarden een rekenkundig gemiddelde bepaald.
De volgende referentieniveaus zijn voor de dagperiode vastgelegd voor de omgeving van de Crayenesterschool aan de Crayenestersingel 37 te Heemstede:
Locatie 1
Dagperiode: 43 dB(A)
Locatie 2
Dagperiode: 51 dB(A)
Op basis van dit onderzoek bedraagt het verschil in referentieniveau tussen de voorzijde van de maatgevende woningen en het speelterrein 8 dB(A). Wanneer de A. Pauwlaan als gevolg van de herinrichting als verblijfsgebied is afgenomen ten opzichte van het jaar 2002 dan zal het berekende referentieniveau op locatie 2 iets lager zijn.
Als gevolg van de wegomleggingen is er op 13 oktober gemeten met meer verkeer en op 25 januari met minder verkeer. Naar verwachting zal het gemeten referentieniveau op locatie 1, waaneer er geen sprake is van wegomleggingen, op dezelfde waarde liggen.
Het voorgaande betekent dat het verschil in referentieniveau tussen de voorzijde van de maatgevend woningen en het speelterrein maximaal 8 dB(A) zal zijn en afhankelijk van de huidige verkeersintensiteit zonder wegomleggingen mogelijk iets minder.”
2.7. Bij besluit van 18 maart 2005 heeft het college van B&W het verzoek om over te gaan tot handhaving van het (oude) Besluit afgewezen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.8. In opdracht van Bisschop & Partners (namens [eiser]) heeft Lichtveld Buis & Partners B.V. (hierna: LBP) geluidsmetingen nabij het kleuterspeelterrein verricht. In haar rapport van 4 juli 2005 staat onder meer het volgende:
“Gezien de omsloten ligging van het schoolplein kan het plein als binnenterrein worden aangemerkt en dienen stemgeluiden derhalve aan de geluidnorm te worden getoetst.
(…)
4 Beoordeling en conclusie
Het maximale geluidniveau L Amax
Uit de meetresultaten blijkt dat de waarde van 70 dB (A) enkele malen worden overschreden. De overschrijdingen kunnen oplopen tot 6 dB (A). Deze overschrijdingen treden op in de volgende perioden:
- 24 mei tussen 12:45 en 14:00 uur;
- 25 mei tussen 9:45 en 11:30 uur;
- 26 mei tussen 10:15 en 10:30 uur.
De perioden dat de overschrijdingen optreden komen overeen met de perioden dat de kinderen buiten spelen. Het is derhalve aannemelijk dat deze geluidsniveaus door de kinderen worden veroorzaakt. Het is echter niet uitgesloten dat enkele geluidpieken afkomstig zijn van andere geluidbronnen (voertuigen, kinderen in de tuinen van buurwoningen).
Het tijdgemiddelde geluidniveau LAeq
De meetresultaten van het tijdgemiddelde geluidniveau komen overeen met de waarnemingen van de bewoonster. Indien geen kinderen buiten spelen bedraagt het tijdgemiddelde geluidniveau hoogstens 53 dB(A). Indien kinderen buiten spelen 55 tot 62 dB(A). De door de bewoonster aangegeven tijdstippen dat kinderen naar binnen en naar buiten zijn herkenbaat in de figuren van de meetresultaten. Met name de periode van 9:00 tot 10:00 uur en van 12:45 tot 13:25 uur zijn goed herkenbaar. De bijdrage van het geluidniveau gedurende deze periode voor het equivalente geluidniveau L Aeq in de dagperiode is 53 dB(A). Hiermee worden de geluidnorm met 3 dB(A) overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de geluidnorm van 50 dB(A) wordt overschreden door het gebruik van het schoolplein. Op 24 mei 2005 is een overschrijding geconstateerd van 3 dB(A). Hierbij is alleen gebruik gemaakt van de geluidniveaus die optraden tussen 9:00 en 10:00 uur en tussen 12:45 en 13:25 uur. Conform opgave omwonenden is het representatief gebruik van het schoolplein langduriger. In dat geval is overschrijding hoger.”
2.9. In haar advies aan het college van B&W van 11 juli 2005 heeft de commissie voor de bezwaarschriften onder meer het volgende geschreven:
“Conclusie
De commissie acht het noodzakelijk dat geluidsmetingen conform het bepaalde in voorschrift 1.1.1 worden verricht met inachtneming van hetgeen in dit advies is overwogen en dat vervolgens met inachtneming van uitkomsten van deze metingen een nieuw besluit worden genomen omtrent het verzoek tot handhaving.
Advies
De commissie adviseert burgemeester en wethouders:
- de bezwaren tegen het bestreden besluit, voor zover daarin is overwogen het kleuterspeelterrein vooralsnog niet aan te merken als binnenterrein, gegrond te verklaren;
- het besteden besluit te herroepen;
- geluidsmetingen te doen verrichten als in de conclusie vermeld;
- een nieuw besluit te nemen omtrent het verzoek tot handhaving nadat de hiervoor bedoelde geluidsmetingen zijn verricht.”
2.10. Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft het college van B&W de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
2.11. In opdracht van de gemeente heeft Milieudienst IJmond nogmaals onderzoek gedaan naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport d.d. 10 februari 2006.
2.12. Bij uitspraak van 11 oktober 2006 heeft de Afdeling het beroep van [eiser] gegrond verklaard en het besluit van 30 augustus 2005 van het college van B&W vernietigd. In die uitspraak wordt onder meer overwogen.
“Bij brief van 9 maart 2005 heeft de Milieudienst IJmond aangegeven dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van de genoemde woningen aan de A. Pauwlaan 50 dB(A) zou bedragen bij een sterke daling van de verkeersintensiteit op de A. Pauwlaan. In dat geval is het referentieniveau eveneens aanmerkelijk lager.
2.4.7. De Milieudienst IJmond heeft in 2006 nogmaals onderzoek gedaan naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse; de resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 februari 2006. In dit rapport wordt geconcludeerd dat een verschil van 2 dB(A) bestaat tussen het referentieniveau aan de voorzijde van de woningen langs de A. Pauwlaan en het speelterrein. Voor zover verweerder betoogt dat dit rapport zijn conclusie dat sprake is van een buitenterrein rechtvaardigt, overweegt de Afdeling in de eerste plaats dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan genoemd rapport is uitgevoerd na het nemen van het bestreden besluit, zodat verweerder de resultaten van dit onderzoek niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken. In de tweede plaats betwijfelt appelante (…) of het rapport representatief is voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid. De Afdeling is er, mede gelet op de eerdergenoemde brief van de Milieudienst IJmond van 9 maart 2005, niet van overtuigd dat het rapport representatief is voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag liggende voorbereiding niet zorgvuldig kan worden geacht.”
2.13. Bij besluiten van 6 december 2006 heeft het college van B&W het bezwaar van [eiser] en dat van andere omwonenden van het kleuterspeelterrein tegen het besluit van 15 maart 2005 wederom afgewezen. [eiser] en bedoelde andere omwonenden hebben hiertegen (opnieuw) beroep ingesteld bij de Afdeling.
2.14. In opdracht van de gemeente heeft Tauw BV referentiemetingen van het omgevingsniveau in de nabije omgeving van de school uitgevoerd. In haar rapport van 20 april 2007 staat onder meer het volgende:
“4 Conclusie
(…)
Aanleiding voor de metingen is dat er klachten zijn geuit over het stemgeluid van spelende kinderen tijdens het buitenspelen op het schoolplein, door omwonenden. Doel van dit onderzoek is het vaststellen van het omgevingsgeluid nabij de Crayenesterschool wanneer er geen kinderen bij de school aanwezig zijn.
De bepaling van het referentieniveau heeft overeenkomstig aan het in de IL-HR-15-01 (Richtlijnen voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid) gestelde voorschiften plaatsgevonden.
Op grond van de gemeten geluidsniveaus kan geconcludeerd worden dat grootste verschil in het geluidsniveau aan de achterzijde van de woningen ten opzichte van het schoolplein is gemeten op 28 maart 2007 tussen meetpositie (schoolplein) en meetpositie 56 ([adres eiser]). Het geluidsniveau op de meetpositie (schoolplein) was 5,6 dB(A) lager dan het geluidsniveau bij meetpositie 56 ([adres eiser]). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat dit verschil in grote mate bepaald is door de tijdens de metingen aanwezige voorgrondgeluid (bespelen piano + tafeltennisspel). Dit wordt aangetoond door de metingen van 14 maart 2007 waarbij het verschil op deze locatie slechts 1,2 dB (A) was. Wij adviseren derhalve om het gemeten verschil ter plaatse van meetpunt 57 als vaststaand verschil in omgevingsgeluid te hanteren (gemeten verschil 5,5 dB (A).”
2.15. In opdracht van de Afdeling is op 1 mei 2007 door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) een verslag ex artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrechtspraak opgesteld (hierna: het deskundigenbericht). In het deskundigenbericht staat onder meer het volgende:
“ 8 SAMENVATTING
Het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (verweerder) heeft in heroverweging besloten om wederom de verzoeken van omwonenden, die strekken tot handhaving van de geluidsvoorschriften voor de Crayenester Basisschool af te wijzen. Appelanten stellen tijdens de dagperiode geluidhinder te ondervinden van spelende kinderen op het speelterrein van deze school. Volgens appelanten heeft verweerder dit speelterrein ten onrechte niet aangemerkt als “binnenterrein” als bedoeld in voorschift 1.1.2, sub a van bijlage B van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (het Besluit). Het gevolg daarvan is dat het menselijk stemgeluid bij beoordeling van de geluidsniveaus buiten beschouwing is gelaten. Voor de beantwoording van de vraag of het speelterrein al dan niet dient te worden aangemerkt als “binnenterrein” zijn de fysieke situatie en de hoogte van het aldaar heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid van belang.
Het verslag komt tot de volgende bevindingen:
De fysieke situatie
De fysieke situatie ter plaatse is dermate besloten dat daarvan een substantiële afscherming uitgaat tegen het geluid van de openbare weg.
Het referentieniveau van het omgevingsgeluid
Er zijn drie onderzoeken gedaan naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid, te weten de onderzoeken van de Milieudienst IJmond van 18 februari 2005 en 10 februari 2006 (te duiden als: IJmond 1 en IJmond 2) en het onderzoek van Tauw van 20 april 2007. Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op IJmond 2, terwijl appelanten van mening zijn dat slechts het onderzoek IJmond 1 als uitgangspunt had moeten dienen voor de besluiten. In dit onderzoek is een verschil in referentieniveau tussen het speelterrein en de openbare weg ( de Adriaan Pauwlaan) vastgesteld van 8 dB. Zij vinden het onverklaarbaar dat het onderzoek IJmond 2 een veel kleiner verschil (3 dB) oplevert.
De verklaring voor dit kleine verschil is dat op grond van artikel 74, tweede lid van de Wet geluidhinder het referentieniveau op de A. Pauwlaan wordt bepaald door L95 in plaats van door het LAeq (wegverkeer). Een afname van de verkeersintensiteit welke waarschijnlijk in de periode tussen de onderzoeken IJmond 1 en IJmond 2 heeft plaatsgevonden, heeft een veel groter invloed op het L95 dan op het LAeq.
Recentelijk zijn opnieuw metingen verricht naar het L95 door Tauw. Deze heeft een verschil in referentieniveau gemeten van 5 dB. Dit is een behoorlijk verschil en tevens een bevestiging van de substantieel geluidafschermende werking die van de fysieke situatie ter plaatse uitgaat.
Indien als meetlocatie niet zou zijn gekozen voor een punt op of aan de rand van het speelterrein maar voor een punt ter plaatse van de (meer afgeschermde) achterzijde van de woningen A. Pauwlaan 11 en 11a, zou het verschil in referentieniveau mogelijk meer dan 5 dB bedragen.
De geluidsbelasting vanwege het speelterrein
Gelet op het rapport van Lichtveld Buis & Partners BV is aannemelijk dat vanwege het speelterrein de geluidgrenswaarden van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer worden overschreden.”
2.16. Bij uitspraak van 26 september 2007 heeft de Afdeling de beroepen van [eiser] en een aantal andere omwonenden gegrond verklaard en de besluiten van 6 december 2006 van het college van B&W vernietigd. In haar uitspraak heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
“2.3.2. Ingevolge voorschrift 1.1.2, aanhef onder a, van de bijlage bij het Besluit blijkt bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als binnenterrein.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit wordt een buitenterrein omschreven als een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, bijvoorbeeld dn een tuin of schoolplein. Hierbij wordt opgemerkt dat de uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein feitelijk uitsluitend geldt voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of aan een andere openbare ruimte is gelegen. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het schoolplein zal dan eerder leiden tot overlast.
2.3.3. Voor de beantwoording van de vraag of een speelterrein dient te worden aangemerkt als een binnenterrein zijn, gelet op de Nota van Toelichting, met name de hoogte van het aldaar heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid alsmede de mate van beslotenheid van de ligging van het speelterrein van belang, hetgeen tot uitdrukking komt in een lager referentieniveau. Indien het referentieniveau ter plaatse van het speelterrein aanmerkelijk lager is dan wanneer dit deel van de inrichting aan de straat of een andere openbare ruimte zou zijn gelegen, bestaat aanleiding het stemgeluid niet uit te sluiten bij de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting. Anders dan verweerder meent, volgt uit de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 21 juli 2004 in zaak no. 200403694/2 niet dat pas van een ‘aanmerkelijk lager’ referentieniveau ter plaatse van een speelterrein sprake is, indien het verschil tussen dit referentieniveau enerzijds en dat bij de openbare weg anderzijds tenminste 7 dB(A) betreft, maar slechts dat er bij dat verschil sprake is van bedoeld ‘aanmerkelijk lager’ referentieniveau van het omgevingsgeluid.
2.3.4. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de fysieke situatie van het onderhavige speelterrein dermate besloten is dat daarvan een substantiële afscherming uitgaat tegen geluid afkomstig van de A. Pauwlaan. Het deskundigenbericht komt de Afdeling op dit punt niet onjuist voor.
2.3.5.
(…)
Het vorenstaande in aanmerking nemende, mede gezien de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, is de Afdeling er niet van overtuigd dat de resultaten, zoals weergegeven in het rapport van 10 februari 2006 [het rapport van de Milieudienst IJmond van 10 februari 2006], ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog als representatief voor het referentieniveau van het omgevingsniveau konden worden aangemerkt, zodat verweerder bij de beantwoording van de in het geding zijnde rechtsvraag niet zonder meer van het desbetreffende rapport kon uitgaan. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid. (…)”
2.17. [eiser] en de betrokken overige omwonenden hebben vervolgens bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het niet nemen van een nieuw besluit door het college van B&W op het door hen ingediende bezwaarschrift. Bij uitspraak van 10 januari 2008 heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het college van B&W opgedragen binnen vier weken een besluit te nemen naar aanleiding van de bezwaarschriften van de omwonenden tegen het besluit van 15 maart 2005.
2.18. Het oude Besluit is per 1 januari 2008 vervallen en vervangen door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Staatblad 2007, 415), hierna ook te noemen het nieuwe Besluit. Artikel 2.17 van het nieuwe Besluit luidt:
“1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
-------------------------------------------------------------------------------
07:00-19:00 uur 19:00-23:00 uur 23:00-07:00 uur
L\/Ar,LT/\ op de 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
gevel van
gevoelige gebouwen
L\/Ar,LT/\LT in 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
in- en aanpandige
gevoelige gebouwen
L\/A/\max op de 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
gevel van
gevoelige gebouwen
L\/A/\max in in- 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
en aanpandige
gevoelige gebouwen
b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
c. de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
d. de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
e. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; en
f. de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
2. Ten aanzien van een inrichting die is gelegen op een gezoneerd industrieterrein, waarbij binnen een afstand van 50 meter geen gevoelige objecten, anders dan gevoelige objecten gelegen op het gezoneerde industrieterrein, zijn gelegen, bedraagt in afwijking van het eerste lid, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten niet meer dan de in tabel 2.17b bij het betreffende tijdstip aangegeven waarde.
Tabel 2.17b
-------------------------------------------------------------------------------
07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur
L\/Ar,LT/\ op een 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
afstand van 50
meter vanaf de
grens van de
inrichting
3. Ten aanzien van een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, bedragen in afwijking van het eerste lid, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAR,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) op de in tabel 2.17c genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer dan de in die tabel aangegeven waarden. De in artikel 2.17c aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen zijn niet van toepassing indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen. De in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel zijn ook van toepassing bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. De waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten.
Tabel 2.17c
-------------------------------------------------------------------------------
07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur
L\/Ar,LT/\ op de 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
gevel van
gevoelige gebouwen
op het
bedrijventerrein
L\/Ar,LT/\ in in- 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
en aanpandige
gevoelige gebouwen
op het
bedrijventerrein
L\/A/\ max op de 75 dB(A) 70 dB(A) 65 dB(A)
gevel van
gevoelige gebouwen
op het
bedrijventerrein
L\/A/\ max in in- 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
en aanpandige
gevoelige gebouwen
op het
bedrijventerrein
4. In afwijking van het eerste en het tweede lid, geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), bij een inrichting voor openbare verkoop van vloeibare brandstoffen, mengsmering of aardgas aan derden voor motorvoertuigen voor het wegverkeer, dat:
a. de geluidsniveaus op de in tabel 2.17d genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b. de in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur in tabel 2.17d opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
Tabel 2.17d
-------------------------------------------------------------------------------
07:00-21:00 uur 21:00-07:00 uur
L\/Ar,LT/\ op de gevel 50 dB(A) 40 dB(A)
van gevoelige gebouwen
L\/A/\max op de gevel van 70 dB(A) 60 dB(A)
gevoelige gebouwen
c. de in tabel 2.17d aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
d. indien de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein en binnen een afstand van 50 meter geen gevoelige objecten, anders dan gevoelige objecten gelegen op het gezoneerde industrieterrein zijn gelegen, de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) uit tabel 2.17d gelden op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting; en
e. de in tabel 2.17d aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.”
Artikel 2.18 van het nieuwe Besluit luidt:
“1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20, blijft buiten beschouwing:
a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
b. het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten;
c. het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
d. het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire inrichtingen;
e. het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekcorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uren per week op militaire inrichtingen;
f. het ten gehore brengen van onversterkte muziek tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
2. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17 wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17 blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
a. het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden;
b. het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.
4. De maximale geluidsniveaus (LAmax), bedoeld in artikel 2.17 zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing ten aanzien van aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij laad- en losactiviteiten indien:
a. degene die de inrichting drijft aantoont dat het maximaal geluidsniveau (LAmax), genoemd in tabel 2.17a, niet te bereiken is door het treffen van maatregelen; en
b. het niveau van het aandrijfgeluid op een afstand van 7,5 meter van het motorvoertuig niet hoger is van 65 dB(A).
5. Bij gemeentelijke verordening kunnen ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder regels worden gesteld met betrekking tot het ten gehore brengen van onversterkte muziek.”
2.19. Bij besluit van 30 januari 2008 heeft het college van B&W het besluit van 15 maart 2005 herroepen en in heroverweging besloten om de verzoeken om handhavend op te treden tegen de overschrijding van de geluidsnormen door stemgeluid op het kleuterspeelterrein af te wijzen. In die beslissing wordt onder meer het volgende overwogen:
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (verder: StAB) heeft bij het onderzoek van Tauw enkele
kantekeningen geplaatst. Zo wordt betwijfeld of wel de juiste meetlocaties zijn ingenomen.
Tevens is de StAB van mening dat een verschil van 5 dB(A) een bevestiging is van de substantieel
geluidsafschermende werking die van de fysieke situatie ter plaatse uitgaat. De StAB onderbouwt haar mening
niet.
Belangenafweging
Nu niet kan worden vastgesteld dat het kleuterspeelterrein moet worden aangemerkt als binnenterrein als bedoeld in het Besluit, zijn wij niet bevoegd om handhavend op te treden. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding.
Wij hebben bij onze overwegingen het volgende betrokken. Gelet op de langdurigheid van deze procedure zou er voor kunnen worden gekozen om uw cliënten tegemoet te komen door op basis van de huidige informatie te besluiten dat het kleuterspeelterrein moet worden aangemerkt als binnen terrein. Als wij daartoe besluiten zou dat zeer vérstrekkende gevolgen hebben voor de school, zowel in financiële als in organisatorische zin. Eenvoudige maatregelen om het probleem op te lossen zijn niet voorhanden.
Daar komt bij dat, zoals eerder aangegeven, de huidige informatie onvoldoende basis om daarover te besluiten. Een eventueel bezwaar van de school is kansrijk.
Aan de ander kant staat het belang van uw cliënten. Niet ontkend wordt dat het geluid van spelende kinderen overlast kan veroorzaken. Tevens moet echter worden opgemerkt dat het geluid op maandag, dinsdag en donderdag overdag tot 3 uur wordt geproduceerd en op woensdag en vrijdag tot 12.30 uur. In de weekenden en in de schoolvakanties vindt geen geluidsproductie plaats. Ook het feit dat de school reeds zeer lange tijd op deze plaats is gevestigd is een element dat hierbij dient te worden betrokken.
Wij zijn van mening dat het gunnen van het voordeel van de twijfel aan uw cliënten disproportioneel is.”
2.20. [eiser] en de betrokken overige omwonenden hebben op 8 februari 2008 bij de Afdeling beroep ingesteld van laatstgenoemde beslissing van het college van B&W.
3.1. [eiser] vorderen, van wijziging van eis buiten processueel bezwaar van de Stichting, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I primair: de Stichting zal bevelen op het aan de achterzijde van de Crayenesterschool te Heemstede gelegen schoolplein maximaal twee groepen tegelijkertijd gedurende 45 minuten per dag en maximaal drie groepen tegelijkertijd gedurende een half uur tijdens de lunch per dag te laten verblijven, en gedaagde te verbieden genoemde maximale aantallen of duur te overschrijden, althans gedaagde te gelasten door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregelen te nemen die de onrechtmatige geluidsoverlast tot aanvaardbare proporties zal reduceren;
subsidiair: de Stichting zal verbieden op de speelplaats aan de achterzijde van de Crayenesterschool de in het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer vastgestelde normen te overschrijden;
II de Stichting zal verbieden gebruik te (doen) maken van het naast het huis van [eiser] gelegen toegangspad anders dan als nooduitgang en de Stichting te bevelen zodanige maatregelen te treffen dat kinderen van de Crayenesterschool en/of hun ouders geen gebruik maken van dit toegangspad;
III de Stichting zal veroordelen ervoor te zorgen dat speelkarren, stepjes en ander speelmateriaal en het hek aan het pad dat als toegangspad in gebruik is (in zodanige staat van onderhoud verkeren dat deze) zo weinig geluid als redelijkerwijs mogelijk is, produceren;
IV de Stichting te veroordelen om aan [eiser] een dwansgsom te voldoen van € 1.000,- voor iedere dag dat in strijd met (een onderdeel van) dit vonnis wordt gehandeld;
V de Stichting te veroordelen tot voldoening van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.500,-;
VI de Stichting te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Stichting in strijd met artikel 5:37 BW hinder toebrengt door het onrechtmatig verspreiden van rumoer, welke onrechtmatigheid primair ligt in de omstandigheid dat de Stichting in strijd met een wettelijk plicht handelt, namelijk die neergelegd in artikel 2.17 van het nieuwe Besluit.
3.3. De Stichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De Stichting heeft allereerst de vraag opgeworpen waarin het spoedeisend belang van [eiser] schuilt. Als de Stichting daarmee heeft bedoeld te stellen dat de voorzieningenrechter vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang van [eiser] bij de door haar gevraagde voorzieningen niet bevoegd is om in kort geding van de vordering van [eiser] kennis te nemen, wordt dit verweer verworpen. [eiser] stelt constant zeer langdurige geluidsoverlast te ondervinden. Dit geeft voldoende grond om toegang te krijgen tot de voorzieningenrechter in kort geding.
4.2. De voorzieningenrechter is met [eiser] van mening dat de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2006 en het deskundigenbericht waarop het desbetreffende oordeel berust, aannemelijk maakt dat het kleuterspeelterrein door de Afdeling wordt aangemerkt als binnenterrein. In genoemde uitspraak wordt dit met zoveel woorden overwogen: “Uit het deskundigenbericht blijkt dat de fysieke situatie van het onderhavige speelterrein dermate besloten is dat daarvan een substantiële afscherming uitgaat tegen geluid afkomstig van de A. Pauwlaan. Het deskundigenbericht komt de Afdeling op dit punt niet onjuist voor.”
Aan de beschikbare onderzoeksrapporten kan voorts worden ontleend dat door de op het kleuterspeelterrein spelende kinderen, nu dat terrein als binnenterrein moet worden aangemerkt, het krachtens het (oude en nieuwe) Besluit overdag toegestane niveau van het stemgeluid van tijd tot tijd wordt overschreden. Dit laatste is van de kant van de Stichting ter zitting ook erkend. Dit zo zijnde, is niet onaannemelijk dat door de bodemrechter, indien geadieerd, zal worden geoordeeld dat de Stichting door geen afdoende maatregelen te nemen die het overschrijden van het toegestane geluidsniveau tot aanvaardbare proporties reduceren onrechtmatig tegenover [eiser] handelt.
4.3. Het feit dat aannemelijk is dat een gedaagde onrechtmatig jegens de eiser handelt behoeft nog niet te betekenen dat een vordering in kort geding om daaraan een eind te maken ook moet worden toegewezen. De bodemrechter die heeft vastgesteld dat de verwerende partij verplicht is bepaalde gedragingen na te laten, is ingevolge artikel 3:296, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden aan deze partij een desbetreffend verbod op te leggen, behoudens de in dat artikel bedoelde uitzondering. De aard van het kort geding brengt evenwel een belangenafweging mee waarbij enerzijds onder meer het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel en de ingrijpendheid van een eventueel verbod voor de gedaagde in aanmerking dienen te worden genomen, en anderzijds de omvang van de schade die voor de eiser dreigt indien een verbod zou uitblijven. De omstandigheid dat een zodanige afweging in de regel toewijzing van het gevorderde verbod voor de hand doet liggen, in het bijzonder wanneer schade door voortzetting van die gedragingen dreigt, neemt niet weg dat de kort gedingrechter van een verbod kan afzien (vergelijk Hoge Raad 15 december 1995, NJ 1996, 509). Als de vordering niet erg spoedeisend is en bovendien de gevraagde voorzieningen voor gedaagde buitengewoon ingrijpend en moeilijk terug te draaien is, dan kan ook een geringe twijfel aan de juistheid van de feiten die de eis moeten dragen leiden tot een afwijzing van de kort gedingvordering.
4.4. Die twijfel vindt de voorzieningenrechter in hetgeen het college van B&W in het eerste hiervoor onder 2.19 geciteerde onderdeel van het besluit van 30 januari 2008 wat dat betreft heeft aangevoerd. Voor wat betreft de afweging van de belangen sluit de voorzieningenrechter zich eveneens aan bij het oordeel van het college van B&W zoals neergelegd in dat besluit. Voor de voorzieningenrechter staat daarbij voorop dat de school er al lange tijd was voordat [eiser] in een woning grenzend aan de school ging wonen. Wie in de binnenstad van een grote stad gaat wonen, moet niet klagen over de geluiden die dat met zich brengt (bijvoorbeeld over het nachtelijk stemgeluid van komende en gaande horecabezoekers), zich daaraan aanpassen of anders verhuizen. Hetzelfde geldt voor iemand die bij een basisschool gaat wonen. Het geluid van soms luide kinderstemmen hoort daar nu eenmaal bij. Anderzijds mag van de school verwacht worden dat zij binnen het redelijke probeert de door de leerlingen veroorzaakte overlast van stemgeluid zoveel mogelijk te beperken. De Stichting heeft ter zitting laten weten dat zij dat ook doet. De kleuters helemaal binnen de normen van het (oude en nieuwe) Besluit houden, zal daarbij waarschijnlijk wel niet lukken. Daar zijn kinderen kinderen voor (en dat moeten ze ook kunnen zijn). Wat dat betreft had de Stichting ook nog een beroep op overmacht kunnen doen. Kinderen van een kleuterklas moeten regelmatig op een kleuterspeelterrein kunnen spelen. Onbetwist heeft de Stichting aangevoerd dat zij bij toewijzing van de onder I primair gevraagde voorziening niet in staat zou zijn het vereiste en in de zogeheten kerndoelen vastgelegde onderwijs aan kleuters te verzorgen. De omvang van de schade die voor [eiser] bij een uitblijven van de gevraagde voorzieningen dreigt (te weten een voorzetting van de door haar gestelde geluidsoverlast van kinderstemmen), acht de voorzieningenrechter daarentegen - naar objectieve maatstaven beoordeeld - niet erg groot. De voorzieningenrechter zal derhalve de onder I primair en subsidiair gevraagde voorziening niet treffen.
4.5. De onder II gevraagde voorziening dient reeds te worden afgewezen op grond van het feit dat niet is gebleken dat het pad kan worden aangemerkt als binnenterrein in de zin van het (oude en nieuwe) Besluit. Dat het op het pad door de kinderen geproduceerde geluid van dien aard is dat het als in strijd met artikel 5:37 BW moet worden beschouwd, is niet aannemelijk geworden. Voor deze afwijzing kan voorts ook de hiervoor onder 4.3 gegeven motivering gelden.
4.6. Voor wat betreft de vordering onder III heeft de Stichting ontkend dat sprake is van geluidsoverlast vanwege de karretjes en het hek. Reeds om reden dat die overlast niet aannemelijk is geworden, zal ook deze voorziening worden geweigerd.
4.7. Gezien het hiervoor overwogene bestaat er ook geen grond voor toewijzing van de overige door [eiser] gevraagde voorzieningen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op € 408,-- aan salaris voor de rechtshelper en € 254,-- aan verschotten,
5.3. verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2008.?