ECLI:NL:RBHAA:2008:BD2390

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/630764-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Monster
  • A. Zandhuis
  • J. Heidinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in softdrugs en bezit van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 17 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van softdrugs, waaronder hasjiesj en hennep, alsook het bezit van cocaïne. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van 27 september 2003 tot en met 27 september 2006 in Krommenie, gemeente Zaanstad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft tijdens de zitting op 4 april 2008 een bekennende verklaring afgelegd, wat heeft bijgedragen aan de bewijsvoering. De rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van binnentreden en inbeslagneming, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, voorwaardelijk, en daarnaast tot het verrichten van 160 uren taakstraf, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen geld, dat als opbrengst van de drugshandel werd beschouwd, uitgesproken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de overlast voor de buurtbewoners en het financieel gewin van de verdachte. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van drugshandel en de noodzaak van een passende straf.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: [parketnummer]
Uitspraakdatum: 17 april 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 april 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Alkmaar,
wonende te [adres]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 september 2003 tot en met 27 september 2006 te Krommenie, gemeente Zaanstad, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, in elk geval (telkens) op 27 september 2006 opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 600 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of 950 gram henneptoppen, zijnde (telkens) hasjiesj en/of hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2006 te Krommenie, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocablad (Erythroxylon) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 27 september 2003 tot en met 27 september 2006 te Krommenie, gemeente Zaanstad, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 600 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of 950 gram henneptoppen, zijnde telkens hasjiesj en/of hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2006 te Krommenie, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocablad (Erythroxylon) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
De navolgende bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 april 2008 afgelegd;
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van binnentreden (dossierpagina’s 57-58);
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van inbeslagneming (dossierpagina’s 65-67);
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 68);
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte]
(dossierpagina’s 87-88);
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte]
(dossierpagina’s 89-91);
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte]
(dossierpagina’s 93-94);
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte]
(dossierpagina’s 96-98);
• Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 december 2006 op naam van verdachte,
opgemaakt door dr. J.D.J. van den Berg (dossierpagina’s 146-148);
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B en C van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van hetgeen onder 1 en 2 is ten laste gelegd;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis:
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren;
- verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geld, in totaal 454,90 euro;
- teruggave van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten drie zakken met
bankbescheiden/administratie, diverse administratie en een stuk papier.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs, waaronder hasjiesj en wiet. Verdachte handelde vanuit zijn woning, met als gevolg dat dit tot veel overlast heeft geleid voor de buurtbewoners. Hennepproducten als hasjiesj en wiet zijn slecht voor de gezondheid van de gebruikers. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Bovendien had verdachte op het moment van zijn aanhouding een hoeveelheid cocabladeren in zijn bezit, hetgeen onder lijst I van de Opiumwet valt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat op grond van het vorenoverwogene verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, in totaal 454,90 euro dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk hasjiesj en hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en aanwezig heeft gehad. Het kan niet anders dan dat het aangetroffen geld de opbrengst betreft van deze verkoop. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en hem toebehorende geld geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde feit is verkregen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 3, 10, 11 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van honderdzestig (160) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door tachtig (80) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende hechtenis, in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 28) Geld Nederlands div. bankbiljetten 450,-;
- 29) Geld Nederlands euro 4,90.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 9) 3.00 STK Zak genummerd B1, bankbescheiden/administratie;
- 17) 1.00 STK Diverse genummerd H3, administratie;
- 21) 1.00 STK Papier genummerd N1, diverse papieren.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Monster, voorzitter,
mrs. Zandhuis en Heidinga, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 april 2008.
Mr. Heidinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.