Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro¬ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij¬en het volgende vast:
a. Op 31 oktober 2006 heeft [eiser] bij Oosten Interieur een zitbank in een hoekopstelling gekocht.
b. De aankoopprijs bedroeg €7.358,00.
c. [eiser] heeft een aanbetaling gedaan van €1.840,00. Het resterende bedrag van €5.518,00 heeft hij nog niet voldaan.
d. Tevens heeft [eiser] diezelfde dag bij Oosten Interieur een CD-rek gekocht voor de prijs van €695,00. Dit bedrag heeft [eiser] nog niet voldaan.
e. De door [eiser] gekochte bank betreft het merk Rolf Benz Ego, type G “comfort medium.”
f. [eiser] heeft dit type in de showroom van Oosten Interieur bekeken, mede aan de hand van de folder van de fabrikant.
g. In de folder wordt het volgende over het type G vermeld:
“Type G. Klassiek en rechtlijnig.
Met Rolf Benz type G geeft u de voorkeur aan een klassiek design: puristisch en rechtlijnig. Opvallend en typisch zijn hier de rechte zij-elementen met de ertussen geplaatste rug. Zo mooi kan zitcomfort zijn.”
h. Voorafgaande aan de levering van de bank heeft een medewerker van Oosten Interieur de situatie in de woning van [eiser] bekeken, met name de trappen waarover de bank naar boven moest worden gebracht.
i. De bank is op 5 januari 2007 bij [eiser] afgeleverd.
j. Na een klacht door [eiser] zijn door Oosten Interieur in de woning van [eiser] de maten van de bank opgemeten. Daarbij bleek dat diverse maten niet overeenkwamen met de maten van dit type zoals vermeld in de folder.
k. Bij brief van 17 januari 2007 heeft [eiser] Oosten Interieur in gebreke gesteld en voorgesteld dat Oosten Interieur een andere Rolf Benz zou leveren die wel aan de overeengekomen specificaties in de koopovereenkomst voldoet.
l. Daarna heeft een vertegenwoordiger van de fabrikant van de bank in de woning van [eiser] de bank onderzocht.
m. In februari 2007 en maart 2007 heeft Oosten Interieur aan [eiser] bericht dat de fabrikant de bank ter beoordeling zou ophalen en dat besloten zou worden of er een nieuwe bank zou worden gemaakt.
n. Bij brief van 20 maart 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] aan Oosten Interieur bericht dat [eiser] al het vertrouwen in Oosten Interieur had verloren en de koop wenste te annuleren.
o. In antwoord hierop heeft Oosten Interieur op 23 maart 2007 het volgende aan de gemachtigde van [eiser] geschreven:
“(…)
Ik heb inderdaad wat afwijkingen geconstateerd t.o.v. het winkelexemplaar, maar beslist niet gezegd dat het niet herstelbaar zou zijn.
(...)
De leverancier wil toch minimaal de mogelijkheid hebben de klacht te beoordelen, zoals in eerdere correspondentie al is aangegeven.
(…)”
p. Bij brief van 28 maart 2007 heeft diezelfde gemachtigde namens [eiser] aan Oosten Interieur bericht dat deze bereid was de bank nogmaals te laten inspecteren en graag een voorstel met data zou ontvangen om een afspraak te maken.
q. Bij faxbericht van 30 mei 2007 heeft Oosten Interieur aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven:
“Tot op heden hebben wij geen reactie van U mogen ontvangen, op onze brief van
29 maart 2007.
(…)
Daarom zijn wij helaas genoodzaakt onze vordering van €6.213,- uit handen te geven.
(…)”
r. Bij brief van 4 juli 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] het volgende aan Oosten Interieur geschreven:
“(…)
Tot driemaal toe zijn reeds mensen bij cliënt langs geweest om de bank en de gebreken te bezien. Door de heer [XXX] van Oosten is tijdens een inspectiebezoek aan cliënt meegedeeld dat alleen een nieuwe bank het probleem op kan lossen.
Cliënt is bereid om nogmaals de bank bij hem thuis te laten inspecteren, iets wat al meermaals aan uw cliënte kenbaar is gemaakt. Echter, cliënt heeft een absolute voorkeur voor annulering van de koop. Uw cliënte betaalt de aanbetaling terug en na bijschrijving op rekening van cliënt, kan door uw cliënte een afspraak worden gemaakt voor het ophalen van de bank.
(…)
Graag verneem ik waarvoor uw cliënte kiest, de bank voor de vierde keer inspecteren bij cliënt thuis, instemming met annulering van de koop of een rechtbankprocedure inzake het openstaande factuurbedrag.
(…)”
s. Bij brief van 7 september 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] het volgende aan de gemachtigde van Oosten Interieur geschreven:
“(…)
Oosten krijgt een finale termijn van 8 dagen na heden om kenbaar te maken of Oosten bereid is zorg te dragen voor deugdelijk herstel (lees: vervanging). De gebreken zijn bij Oosten bekend en een vierde inspectie (en ophalen) is dan ook niet nodig. Blijft een bevestigende reactie binnen de gestelde termijn uit, dan stel ik vast dat Oosten niet haar verzuim wenst te zuiveren. Cliënt zal dan in rechte om bevestiging van de ingeroepen ontbinding vragen.
(…)”
t. Bij brief van 18 september 2007 aan Oosten Interieur heeft de gemachtigde van [eiser] namens deze de overeenkomst ontbonden, aanspraak gemaakt op terugbetaling van de aanbetaling van €1.840,00 en op betaling van een schadevergoeding van €1.500,00 vanwege inbreuk op het woongenot en de aan het dossier bestede tijd.