ECLI:NL:RBHAA:2008:BD2988

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140349 / HA ZA 07-1332
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen fietsers en de beoordeling van onrechtmatig handelen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, staat de aansprakelijkheid van de gedaagde centraal na een aanrijding tussen twee fietsers op 16 augustus 2006 in Vierhouten. De eiser, wonende te 's-Gravenhage, vordert schadevergoeding van de gedaagde, die in Purmerend woont, naar aanleiding van de aanrijding. De eiser stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door op de verkeerde weghelft te rijden, wat heeft geleid tot de aanrijding en de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere getuigen zijn gehoord en processtukken zijn ingediend, waaronder een proces-verbaal van de politie.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waarbij het duidelijk werd dat de aanrijding plaatsvond toen de gedaagde als middelste fietser in een groep van drie mountainbikers een bocht inreed, terwijl de eiser in de tegengestelde richting reed. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de analyses van de politie in overweging genomen. Het oordeel van de rechtbank was dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde op de verkeerde weghelft heeft gereden, en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld.

De rechtbank heeft ook de juridische maatstaf toegepast die is verwoord in eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waarbij het rijden op een fietspad in de verboden rijrichting als onrechtmatig wordt beschouwd. De eiser had de bewijslast om aan te tonen dat de aanrijding ook zonder de veronderstelde verkeersovertreding zou hebben plaatsgevonden. Aangezien de eiser hierin niet is geslaagd, heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.440,--. Het vonnis is uitgesproken op 16 april 2008 door mr. J. Candido.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 140349 / HA ZA 07-1332
Vonnis van 16 april 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te ‘s-Gravenhage,
eiser,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven te Veenendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te Purmerend,
gedaagde,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. J. Boer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 16 augustus 2006 heeft in Vierhouten, gemeente Nunspeet, op een verhard fietspad een aanrijding plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] (hierna: de ‘aanrijding’).
2.2. [gedaagde] reed vlak voor de aanrijding als middelste fietser in een groepje van drie mountainbikers een bocht in. Achter dit groepje reed op een afstand van ongeveer tien tot twintig meter een vierde mountainbiker. Op hetzelfde moment reed [eiser] in de tegengestelde richting in dezelfde bocht.
2.3. De voorste mountainbiker, […] (de zoon van [gedaagde]), kon [eiser] in de bocht ontwijken door zijn fiets naar rechts te sturen. Vervolgens zijn [gedaagde] en [eiser] tegen elkaar aangereden. De derde mountainbiker, […], is hierna tegen [gedaagde] opgebotst. De vierde mountainbiker, […], heeft op tijd kunnen remmen en is tegen niemand aangebotst.
2.4. Voor de aanrijding waren de vier genoemde mountainbikers (hierna: de ‘mountainbikers’) net […] gepasseerd; een kennis van [eiser] die voor hem uit fietste.
2.5. Na het ongeval is [eiser] overgebracht naar het ziekenhuis alwaar botbreuken zijn geconstateerd.
2.6. De politie heeft van alle hiervoor genoemde personen, behalve van […], verklaringen afgenomen en omtrent de aanrijding gerelateerd in een proces-verbaal.
2.7. Voorts heeft ten overstaan van de rechter-commissaris van deze rechtbank op verzoek van [eiser] een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [gedaagde], […], […], […] en [eiser] zijn gehoord.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het hem op 16 augustus 2006 overkomen fietsongeval;
- [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser], tegen bewijs van kwijting, te voldoen een bedrag van € 13.985,15, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, bij wijze van voorschot onder algemene titel en
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] aangevoerd dat de aanrijding gevolg is van het onrechtmatig handelen van [gedaagde], welk handelen eruit heeft bestaan dat [gedaagde] op de verkeerde weghelft heeft gereden, aldus [eiser]. Voor zover dit niet komt vast te staan, heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld door, terwijl hij bekend was met de situatie ter plaatse, in een smalle en onoverzichtelijke bocht met hoge snelheid vlak achter zijn voorganger te rijden.
4. De beoordeling
4.1. In de onderhavige zaak dient allereerst te worden beoordeeld of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door met de fiets op de weghelft van [eiser] te rijden, als door [eiser] gesteld. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling de hiervoor genoemde getuigenverklaringen overgelegd. Hieruit volgt dat […] ten overstaan van de politie heeft verklaard dat zij de aanrijding niet heeft gezien, maar dat zij zag dat voorafgaand hieraan de mountainbikers niet geheel rechts reden. De mountainbikers zelf – voor zover gehoord bij de politie - verklaren allen dat zij aan de rechterkant van het fietspad reden, waarbij […]en […] voorts hebben aangegeven dat juist (naar later bleek) [eiser] op de verkeerde weghelft reed. [eiser] zelf heeft bij de politie verklaard dat hij rechts heeft gereden.
4.3. Alle mountainbikers, inclusief […], zijn gehoord bij de rechter-commissaris. Zij hebben allen verklaard dat zij aan de rechterkant (eigen weghelft) hebben gereden. Voorts hebben […], […] en […] verklaard dat zij hebben gezien dat [eiser] op hun weghelft reed. [eiser] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op zijn eigen weghelft reed en dat de tweede man (bedoeld wordt [gedaagde], rechtbank) links moet hebben gereden aangezien hij hem anders niet zou hebben geraakt.
4.4. De analyse van de politie, die onderdeel uitmaakt van het overgelegde proces-verbaal geeft geen duidelijkheid over wie van de fietsers op de verkeerde weghelft heeft gereden.
4.5. Uit voormelde getuigenverklaringen in onderling verband en samenhang beschouwd, bezien in samenhang met het proces-verbaal van politie en de stellige betwisting van [gedaagde], volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de aanrijding is veroorzaakt doordat [gedaagde] op de verkeerde helft van het fietspad heeft gereden. Geen van de getuigen heeft immers gezien dat [gedaagde] op de verkeerde weghelft heeft gereden. De enkele conclusie van [eiser] dat [gedaagde] op de verkeerde weghelft moet hebben gereden aangezien hijzelf op zijn eigen weghelft reed, biedt onvoldoende onderbouwing. Zeker nu drie personen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat juist [eiser] op de verkeerde weghelft reed. De verklaring van […] kan [eiser] ook niet baten nu zij de aanrijding niet heeft gezien. Haar verklaring dat de mountainbikers voor de aanrijding niet geheel rechts reden, maakt niet dat hieruit geconcludeerd mag worden niet dat zij op de verkeerde weghelft reden, laat staan dat dit het geval was ten tijde van de aanrijding.
4.6. Voor het geval niet zou komen vast te staan dat [gedaagde] op de verkeerde weghelft heeft gereden, heeft [eiser] aangevoerd dat het gedrag van [gedaagde] in ieder geval als gevaarzettend en daarmee als onrechtmatig dient te worden gekwalificeerd. [eiser] stelt dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden wanneer [gedaagde] rustiger had gereden en voldoende afstand tot zijn voorganger had gehouden. Door dit na te laten, dient het handelen van [gedaagde] als onrechtmatig te worden aangemerkt, aldus [eiser]. Desgevraagd heeft de raadsman van [eiser] ter comparitie aangegeven dat deze stelling impliceert dat [eiser] alsdan op de verkeerde weghelft moet hebben gereden. Wanneer zowel [eiser] als [gedaagde] op hun eigen weghelft hadden gereden, had er immers geen aanrijding plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.7. Volgens vaste rechtspraak (HR 16 november 1990, NJ 1991, 55 en HR 24 december 1999, NJ 2000, 428) is het rijden op een fietspad in de verboden rijrichting een onrechtmatige gedraging die het gevaar voor verkeersongevallen vergroot. Indien dit gevaar zich verwezenlijkt, is daarmee het causaal verband tussen de gedraging en het ongeval in beginsel gegeven. Het is dan aan de overtreder (i.c. [eiser]) om te stellen en te bewijzen dat het ongeval ook zonder dat verkeersgedrag zou zijn veroorzaakt.
4.8. Gelet op voornoemde maatstaf lag het op de weg van [eiser] om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat ook zonder de veronderstelde verkeersovertreding (het op de verkeerde weghelft rijden van [eiser]) een aanrijding zou hebben plaatsgevonden en wel als gevolg van het gevaarzettende gedrag van [gedaagde]. Nu [eiser] zulks heeft nagelaten, strandt de vordering van [eiser] op de stelplicht en zal worden afgewezen.
4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 310,--
- salaris procureur 1.130,-- (2,5 punten × tarief € 452,--)
Totaal € 1.440,--
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde], tot op deze uitspraak begroot op € 1.440,--,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008.?