ECLI:NL:RBHAA:2008:BD3278

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2524
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heijning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij 100% verlaging bijstandsuitkering wegens onvoldoende medewerking aan werkvoorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een 100% verlaging van zijn bijstandsuitkering had gekregen. De verzoeker, afkomstig uit Sri Lanka en sinds 1996 in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, ontving sinds 18 juli 2006 een WWB-uitkering. De verlaging van de uitkering was opgelegd omdat de verzoeker volgens het college van burgemeester en wethouders van Haarlem niet had meegewerkt aan een werkvoorziening bij Paswerk. De verzoeker had geweigerd te werken zolang hij geen woning had, wat leidde tot de verlaging van zijn uitkering per 1 januari 2008 voor een periode van drie maanden.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de rapportages van Paswerk, waaruit bleek dat de verzoeker sociale activering nodig had voordat hij aan het werk kon. De rechter oordeelde dat de maatregel van de gemeente niet in stand kon blijven, omdat de verzoeker niet de kans had gekregen om aan de sociale activering deel te nemen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de verlaging van de uitkering geschorst en de gemeente opgedragen om voorschotten te verstrekken aan de verzoeker. Tevens is de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van sancties in het kader van de WWB en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de situatie van de verzoeker die zonder inkomen verkeerde en daardoor niet in zijn basisbehoeften kon voorzien.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 2524 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2008 heeft verweerder de uitkering die verzoeker krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangt, per 1 januari 2008 gedurende drie maanden met 100% verlaagd, omdat verzoeker volgens verweerder niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een voorziening die een uitkeringsvervangend inkomen biedt. Dit besluit heeft verzoeker niet ontvangen.
Op 28 januari 2008 heeft verzoeker een uitkeringsspecificatie ontvangen die betrekking heeft op de maand januari 2008. Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 29 februari 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 maart 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 12 maart 2008 heeft verweerder aan verzoeker het besluit van 14 januari 2008 (opnieuw) toegestuurd. Op 20 maart 2008 heeft verzoeker alsnog tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 april 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E.C. Weijsenfeld, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoeker is afkomstig uit Sri Lanka en heeft vanaf 1996 de Nederlandse nationaliteit. Hij ontvangt vanaf 18 juli 2006 van verweerder een WWB-uitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 16 november 2007 heeft verweerder verzoeker verwezen naar Paswerk. Tijdens het gesprek bij Paswerk op 11 december 2007 weigerde verzoeker, volgens het verslag van de trajectbegeleider RAOC bij Paswerk, te gaan werken zolang hij geen woning had. Op grond hiervan is verzoeker door Paswerk teruggemeld naar verweerder. Verzoeker heeft op 13 december 2007 een gesprek gehad bij verweerder. Hij is opnieuw opgeroepen voor een gesprek bij Paswerk op 20 december 2007. Verzoeker is daar toen niet verschenen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 14 januari 2008 met ingang van 1 januari 2008 verzoekers uitkering gedurende drie maanden met 100% verlaagd.
2.2 Op 18 februari 2008 is verzoeker opnieuw bij Paswerk aangemeld voor een gesprek op 3 maart 2008. Hij is evenwel eerder verschenen op 28 februari 2008. Paswerk heeft een gesprek met verzoeker gevoerd en verzoeker daarna opnieuw teruggemeld aan verweerder, omdat verzoeker eerst een traject "sociale activering" zou moeten volgen.
2.3 In het verzoekschrift is namens verzoeker aangevoerd dat verzoeker meerdere malen heeft aangegeven niet in staat te zijn te werken, omdat hij dakloos is. Hij heeft zijn leven niet op orde en richt zijn energie op overleven. Hij is om die reden niet in staat te functioneren in een baan. Dit laatste wordt, volgens verzoeker, ook bevestigd door Paswerk, die in zijn brief van 29 februari 2008 concludeert dat verzoeker eerst een traject "sociale activering" zal moeten volgen. Verzoeker kan dus niet worden verweten dat hij niet via Paswerk is gaan werken. Het was dan ook onzorgvuldig van verweerder om verzoeker naar Paswerk te sturen. Hierdoor is de maatregel ten onrechte opgelegd. Volgens verzoeker is sprake van strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met artikel 7 van de WWB en met een aantal internationaalrechtelijke bepalingen. Verzoeker heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat hij wil proberen zijn leven weer "op poten" te krijgen en dat hij wel gemotiveerd is om bij Paswerk aan de slag te gaan. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening is in ieder geval gericht op het verkrijgen van voorschotten. Als hij een voorschot of uitkering krijgt, kan hij een kamer huren. Nu is verzoeker nog adresloos.
2.4 Verweerder heeft erop gewezen dat het advies van Paswerk over de sociale activering een ongevraagd advies is, waarmee verweerder het bovendien niet eens is. Volgens verweerder blijkt uit het dossier niet, dat verzoeker gemotiveerd is om bij Paswerk aan de slag te gaan. Ook stelt verweerder dat er inmiddels ook onduidelijkheid bestaat over waar verzoeker feitelijk verblijft. Hij verblijft niet op het adres [adres]. Hierdoor is verzoekers recht op bijstand thans niet vast te stellen, aldus verweerder. Tot slot heeft verweerder ter zitting aangegeven het bezwaar van 20 maart 2008 te beschouwen als een ontvankelijk bezwaar tegen het besluit van 14 januari 2008.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder verzoeker een maatregel heeft opgelegd in die zin, dat verzoekers uitkering gedurende drie maanden met 100% is verlaagd vanwege het feit dat verzoeker niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een voorziening die een uitkeringsvervangend inkomen biedt. In het besluit van 14 januari 2008 concludeert verweerder dat verzoeker heeft geweigerd om te gaan werken voor Paswerk. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage van verzoekers klantmanager van 3 januari 2008. In deze rapportage heeft de klantmanager gewezen op de rapportage van Paswerk van 11 december 2007.
2.8 In het dossier bevindt zich voorts een rapportage van 4 maart 2008, opgesteld door R. Joosten, werkzaam bij Paswerk als trajectbegeleider. Deze rapportage is uitgebreid en refereert onder meer aan het intakegesprek met verzoeker op 11 december 2007. De rapportage van 4 maart 2008, opgemaakt op basis van een intakegesprek op 28 februari 2008, maakt voorts uitvoerig melding van verzoekers achtergrond en verdere persoonlijke omstandigheden. Op grond hiervan heeft R. Joosten over verzoeker het volgende advies gegeven: "Gezien de beperkte kennis van de Nederlandse taal en zijn situatie waarin hij verkeert, zou hij eerst een traject "sociale activering" moeten volgen, waarmee waarschijnlijk op 01-04-2008 bij Paswerk zou worden gestart." Verweerder heeft weliswaar verklaard dat dit advies van Paswerk ongevraagd was, maar dit laat onverlet dat dit advies er wel ligt. Verweerder heeft voorts niet aangegeven waarom het advies niet deugdelijk zou zijn. Bovendien kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het advies kennelijk ook ziet op de situatie van verzoeker ten tijde van zijn gesprek met Paswerk op 11 december 2007. Dit wettigt het vermoeden dat verzoeker, toen hij in december 2007 bij Paswerk een intakegesprek voerde, in dezelfde omstandigheden verkeerde als ten tijde van zijn gesprek met Paswerk op 28 februari 2008. Op grond hiervan had het naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de rede gelegen om verzoeker in december 2007 niet zonder meer naar een traject gericht op arbeidsinschakeling te verwijzen.
2.9 De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, voorshands van oordeel dat verweerder de inhoud van de rapportage van Paswerk van 4 maart 2008 in het kader van het bezwaar tegen het besluit van 14 januari 2008 bij de heroverweging van dit besluit zal dienen te betrekken. Dit zal er, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, toe leiden, dat het besluit van 14 januari 2008 in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
2.10 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal dit verzoek dan ook op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
2.11 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, dienen de proceskosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van 14 januari 2008 tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op met ingang van 10 maart 2008 aan verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 39,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 22 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.