2.1 Verzoekster ontving sinds 3 september 2004 een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande. Naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek naar haar woonsituatie en die van haar (ex-)echtgenoot heeft verweerder vanwege schending van de inlichtingenplicht de uitkering van verzoekster en ook die van haar (ex-)echtgenoot, beëindigd met ingang van 23 augustus 2007. Nadat verweerder aanvankelijk de betaling van de uitkering van verzoekster over augustus 2007 had stopgezet, heeft later wel een betaling plaatsgevonden over de periode 1 tot en met 22 augustus 2007. Het bezwaar tegen beëindiging van de uitkering per 23 augustus 2007 is bij besluit van 7 februari 2008 ongegrond verklaard.
2.2 Op 17 oktober 2007 heeft verzoekster een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Op 26 oktober 2007 is aan haar een voorschot verstrekt van € 100,00. Latere verzoeken om voorschotten heeft verweerder afgewezen. Op 2 november 2007 heeft verzoekster bij verweerder een intakegesprek gehad, waarbij haar zoon optrad als tolk. Na ongeveer drie kwartier wilde verzoekster weg en zij heeft het gebouw van verweerder verlaten. Verweerder heeft verzoekster vervolgens (mondeling en schriftelijk) een termijn van zeven dagen gegeven om contact op te nemen met verweerder voor het voortzetten van haar aanvraag en het verstrekken van verdere inlichtingen. Op 8 november 2007 heeft verzoekster bij verweerder stukken ingeleverd. Bij brief van 27 november 2007 heeft verweerder verzoekster een hersteltermijn gegeven. In de desbetreffende brief worden ook ontbrekende stukken, die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag, vermeld. Tevens heeft verweerder verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 6 december 2007 in aanwezigheid van een tolk. Ook dit gesprek heeft verzoekster afgebroken. Verweerder heeft bij besluit van 13 december 2007 de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster hem onvoldoende informatie heeft verstrekt om haar aanvraag te kunnen beoordelen, waardoor zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht. Tevens is het voorschot van € 100,00 teruggevorderd. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 7 februari 2008 ook het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2007 ongegrond verklaard.
2.3 Verzoekster kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij stelt dat haar uitkering ten onrechte met terugwerkende kracht is beëindigd. Ook is verzoekster van mening dat de uitkomsten van het onderzoek van verweerder niet kunnen leiden tot de conclusie dat zij niet meer duurzaam gescheiden leefde. Wat de nieuwe aanvraag betreft: verzoekster heeft alle gegevens waarover zij beschikte aan verweerder gestuurd, zodat verweerder haar aanvraag niet had mogen afwijzen, aldus verzoekster. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst verzoekster naar de verklaringen van haar twee zonen. Ter zitting heeft verzoekster voorts aangevoerd dat haar ex-echtgenoot inmiddels in haar woning verblijft. Met ingang van maart 2008 ontvangt zij samen met haar ex-echtgenoot een voorschot en vanaf eind april 2008 zullen zij een WWB-uitkering ontvangen naar de norm voor gehuwden. Verzoekster heeft desondanks nog een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening omdat zij een grote huurachterstand heeft, als gevolg waarvan zij uit haar huis dreigt te worden gezet. Verzoekster is hiervoor gedagvaard bij de kantonrechter.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ex-echtgenoot van verzoekster inmiddels in haar woning verblijft. Op 10 maart 2008 hebben verzoekster en haar ex-echtgenoot bij verweerder een WWB-uitkering aangevraagd naar de norm voor gehuwden. In het kader van deze aanvraag heeft verweerder in maart 2008 aan verzoekster (en haar ex-echtgenoot) voorschotten verstrekt. Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven dat de WWB-uitkering van verzoekster en haar ex-echtgenoot per eind april 2008 zal worden hervat. Reeds gelet hierop heeft verzoekster, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Een dergelijk spoedeisend belang is evenmin gelegen in het feit dat verzoekster wegens een huurachterstand uit haar woning dreigt te worden gezet. Verweerder heeft er immers ter zitting op gewezen, dat verzoekster, ter bestrijding van de huurachterstand, bij verweerder leenbijstand kan aanvragen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder een dergelijke aanvraag op voorhand zal afwijzen.
2.7 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.