zaaknummer / rolnummer: 131552 / HA ZA 07-71
1. [Eiser]
wonende te […]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te Helmond,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. S.I. van der Staal,
advocaat mr. M.L.A. van Opstal te 's-Hertogenbosch,
[Gedaagde]
wonende te Zandvoort,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mrs. W.B.J. van Overbeek en G.J. Beijering te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en [gedaagde] genoemd worden. Eisers sub 1 en 2 zullen afzonderlijk ook worden aangeduid als [eiser], respectievelijk [X].
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 maart 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 augustus 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser], directeur van [X], en [gedaagde] hebben gedurende een aantal jaren een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie in deze periode een aantal malen verbroken is geweest. [gedaagde] heeft twee kinderen, te weten [A] (geboren […] 1989) en [B] (geboren […] 1998). [eiser] is niet de biologische vader van de kinderen.
2.2. [X] is eigenaresse van de onroerende zaak gelegen aan de […] (verder: het pand). Vanuit het pand drijft [X] haar onderneming. Het pand heeft naast een zakelijke bestemming ook een woongedeelte, waar [eiser], [gedaagde] en haar kinderen regelmatig samen hebben verbleven.
2.3. Op of omstreeks 15 september 2004 heeft [eiser c.s.] voor [gedaagde] gekocht het appartement gelegen aan de […] (verder: het appartement) met een hypothecaire geldlening van EUR 380.000,00, welke geldlening is verstrekt door [X]. Op dezelfde datum is tussen [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst getekend waarin onder meer is bepaald:
“De ondergetekenden:
1. [GEDAAGDE], (…); en
2. [EISER], (…)
IN AANMERKING NEMENDE: (…)
- dat de ondergetekenden beiden hoofdelijk schuldenaar zijn voor de uit de hypotheek voortvloeiende verplichtingen;
- dat partijen hierbij een regeling wensen vast te stellen met betrekking tot de betaling van de verschuldigde rente.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
- gedurende de samenwoning welke thans bestaat tussen de ondergetekenden, zal de ondergetekende onder 2. genoemd verplicht zijn de rente te voldoen en de ondergetekende onder 2. genoemd doet afstand van het recht deze rentebedragen geheel of gedeeltelijk van de ondergetekende onder 1. genoemd terug te vorderen;
- deze betalingsverplichting en deze afstand duren voort indien de ondergetekende onder 2. genoemd de samenwoning verbreekt;
- indien de ondergetekende onder 1. genoemd de samenwoning verbreekt zullen bovengenoemde betalingsverplichting en bovengenoemde afstanddoening gedurende 2 jaren daarna voortduren, tenzij de ondergetekende onder 1. genoemd voor of binnen deze periode van 2 jaar een nieuwe relatie aangaat, in welk geval de betalingsverplichting en de afstanddoening direct zullen komen te vervallen.”
2.4. Na de aankoop is het appartement met een geldlening tussen [eiser] en [X] verbouwd en ingericht voor een bedrag van ruim EUR 270.000,00. Op 8 september 2005 is tussen [eiser c.s.] en [gedaagde] een overeenkomst getekend waarin de voorwaarden ten aanzien van de betaling van voornoemd bedrag, alsmede de rechten van [gedaagde] op het appartement zijn gespecificeerd. In de overeenkomst is onder meer bepaald:
“tenslotte verklaren de ondergetekenden onder 1. en 2.a. [rb: zijnde [gedaagde] respectievelijk [eiser]] genoemd ter nadere verduidelijking van deze overeenkomst en de op 15 september 2004 tussen hen gesloten overeenkomst betreffende de op voormeld perceel rustende hypothecaire inschrijving vast te stellen, dat zij hun relatie als samenwoning aanmerken, ongeacht het feit dat zij niet op hetzelfde adres staan ingeschreven en dat derhalve het feit dat zij op verschillende adressen ingeschreven staan niet als verbreking van de samenwoning aanmerken of aan zullen merken.”
2.5. Op 30 januari 2006 heeft [X] – samengevat – in kort geding gevorderd dat [gedaagde] het pand in Helmond ontruimt onder inlevering van de sleutels alsmede een aantal roerende zaken teruggeeft aan [X]. Bij vonnis van 27 februari 2006 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de vordering toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de ontruiming uit het pand en voor het overige afgewezen.
2.6. Op 20 juni 2006 is tussen [eiser c.s.] en [gedaagde] een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de samenlevingsovereenkomst is onder meer bepaald:
“In aanmerking nemende
1. Dat tussen partijen een affectieve relatie bestaat, welke niet is geregeld door het aangaan van een huwelijk;
2. (…);
3. Dat partijen in het verleden een relatie hebben gehad en te Helmond hebben samengewoond, welke samenwoning is geëindigd medio januari 2006 toen de vrouw op verzoek van de man de woning te Helmond aan de […] heeft verlaten;
4. Dat partijen op 15 september 2004 een overeenkomst hebben gesloten waarbij is overeengekomen dat de man gedurende samenwoning van partijen de verplichtingen voortvloeiende uit de hypothecaire geldlening van partijen aan [X] B.V., gevestigd te Helmond deze betalingsverplichting zal dragen, tenzij door de vrouw de samenleving wordt verbroken. (…)
5. Dat partijen op 8 september 2005 een overeenkomst hebben gesloten waarbij onder meer is overeengekomen dat de kosten van de verbouwingen aan de onroerende zaak aan […] alsmede de totale zich daar bevindende inboedel die middels een geldlening tussen de man en [X] door [X] zijn voldaan slechts op de man kunnen worden verhaald en niet op de vrouw. Het vorenstaande is slechts dan anders indien de samenwoning door de vrouw binnen een periode van drie jaar na september 2005 wordt verbroken. (…)
8. Dat partijen wederom met elkaar gaan samenleven en dat zij het wenselijk achten om de gevolgen van de tussen hen bestaande relatie en de in het verleden tussen hen bestaande conflicten nader in deze overeenkomst te regelen. (…)
1 Onderhoudsplicht
1.1 Gedurende het bestaan van de samenleving zullen partijen op de voet van artikel 81, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat op de onderhavige relatie van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen.
1.2 Tijdens de samenleving draagt de man de kosten van opvoeding, studie en levensonderhoud van de kinderen van de vrouw. De man zal in ieder geval gedurende vijf jaar totdat de jongste dochter [B] de internationale school in Eindhoven heeft afgemaakt, alle kosten van de kinderen voor zijn rekening nemen. (…)
2 Gebruik en bewoning van de onroerende zaak aan de Aarle Rixtelseweg 99 te Helmond
2.1. De vrouw is jegens de man en [X] gerechtigd tot het gebruik en de bewoning van de onroerende zaak aan […].
2.2. De vrouw is niet gehouden tot betaling van enige vergoeding voor het gebruik en de bewoning van de in artikel 2.1 genoemde onroerende zaak aan de man of [X].
2.3. De man danwel [X] betaalt alle kosten gemoeid met de in artikel 2.1 genoemde onroerende zaak, waaronder navolgende, niet uitputtende, opsomming: de vaste lasten, de verzekeringen, het gas, water en electra, de telefoonaansluiting, etc.
2.4. Indien de samenwoning tussen de man en de vrouw wordt beëindigd, is de vrouw jegens de man en jegens [X] gerechtigd het gebruik en de bewoning van de onroerende zaak genoemd in artikel 2.1 te continueren totdat de jongste dochter [B] de internationale school te Eindhoven heeft afgemaakt. Ook in dat geval betaalt de man danwel [X] alle kosten gemoeid met de in artikel 2.1 genoemde onroerende zaak.
2.5. Noch de man noch [X] is gerechtigd om tussentijds het recht van de vrouw tot gebruik en bewoning tussentijds op te zeggen. De vrouw is harerzijds wel bevoegd om tussentijds het gebruik en bewoning te beëindigen zonder dat zij hierdoor schadeplichtig wordt. (…)
3 Personenauto
3.1 De vrouw ontvangt van de man in eigendom een nieuwe personenauto van het merk Bently GT, bouwjaar 2006, met chassisnummer […]. Deze personenauto wordt uit vrijgevigheid door de man aan de vrouw geschonken, welke schenking door de vrouw wordt aangenomen.
3.2 Partijen komen overeen dat de in artikel 3.1 genoemde personenauto gedurende drie jaar op naam van [X] zal staan. Na drie jaar zal de man en/of [X] de tenaamstelling van de personenauto wijzigen en de personenauto ten name van de vrouw stellen.
3.3 De man en/of [X] zullen voor betaling van de verzekering, de wegenbelasting en de benzine van de in artikel 3.1 genoemde auto zorgdragen.
5 Overeenkomsten
5.1 De door partijen gesloten overeenkomsten van 15 september 2004 en 8 september 2005 houden onverminderd hun gelding. Partijen gaan er hierbij vanuit dat de overeenkomsten worden gecontinueerd en de samenleving wordt gecontinueerd als ware deze niet verbroken vanaf januari 2006 tot en met heden.
6 Einde samenleving
6.1 Gedurende vijf jaar reserveert de man ten behoeve van de vrouw voor ieder jaar of deel van een jaar dat de relatie van partijen voortduurt en in stand blijft een bedrag van € 50.000,-- in het eerste jaar en een bedrag van € 100.000,-- in de daarop volgende jaren met een maximum van € 500.000,--.
6.2 Bij het einde van de samenleving wordt hier boven genoemde bedrag onder nummer 6.1 aan de vrouw uitbetaald. Hierbij is niet van belang wie van partijen de relatie verbreekt.
6.3 Indien en voor zover de man binnen één maand na verbreking van de relatie niet overgaat tot betaling van het hierboven genoemde bedrag is hij met onmiddellijke ingang gehouden aan de vrouw een partneralimentatie te betalen als waren partijen met elkaar gehuwd. De man zegt toe aan de vrouw een bedrag van € 4.000,-- bruto te betalen. Partijen verklaren hierbij Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, waaronder artikel 1:157 BW.
6.4 Het vorenstaande onder nummer 6.3 geldt eveneens voor beide kinderen van de vrouw. De man verbindt zich om in de kosten van de studie en het levensonderhoud van [B] en [A] te voorzien overeenkomstig het bepaalde in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en betaalt € 1.000,-- per kind per maand aan de vrouw.
7 Beëindiging overeenkomst
7.1 Deze overeenkomst eindigt:
a. door schriftelijke opzegging door de man of de vrouw;
7.2 (…)
7.3 De overeenkomst wordt uitdrukkelijk niet als beëindigd beschouwd indien partijen feitelijk niet samenleven nu de man elders is ingeschreven en zeer vaak in het buitenland verblijft.”
2.7. In een handgeschreven brief van onbekende datum van [gedaagde] aan [eiser c.s.] staat vermeld:
“Ik [gedaagde] beloofd aan cor om een vriendelijk vriend + vrouw te zijn
niets aan de buitenwereld te brengen van wat we doen
altijd met respect pranten to kennissen + vrienden.
ik zal niet vergeten dat mensen in het algemeen erg jaloers zijn ik besef mond dicht het beset is
ik beloof te plezieren
iedere week
6 dagen lief zijn en er over praten
omdat cor alles voor mij gedaan heeft omdat alles is geregeld dat ik tevreden zal zijn
Anja”
2.8. Op 11 augustus 2006 heeft [gedaagde] in kort geding gevorderd dat – samengevat – [eiser c.s.] haar de toegang tot de woning in Helmond dient te verschaffen en de studie van de kinderen van [gedaagde] zal betalen. De vorderingen zijn op 25 augustus 2006 door de voorzieningenrechter afgewezen.
3.1. [eiser c.s.] vordert samengevat – :
1. een verklaring voor recht dat de samenlevingsovereenkomst die partijen op 20 juni 2006 met elkaar hebben gesloten nietig is op grond van artikel 3:40 BW;
2. een verklaring voor recht dat de samenlevingsovereenkomst nimmer in werking is getreden nu partijen na het sluiten van de overeenkomst nooit zijn gaan samenwonen.
3. primair een verklaring voor recht dat [eiser c.s.] de samenlevingsovereenkomst op 14 augustus 2006 rechtsgeldig heeft vernietigd, omdat hij deze is aangegaan onder invloed van een geestelijke stoornis, bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling
subsidiair dat de rechtbank de overeenkomst alsnog op (één van bovenstaande) gronden vernietigt.
4. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure alsmede de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na de dag van de uitspraak.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3. [gedaagde] vordert – samengevat –:
1. hoofdelijke veroordeling van [eiser c.s.] tot betaling van de rente als genoemd onder 2 in de hypotheekakte en de overeenkomst van 15 september 2004 gedurende de looptijd van die hypotheek;
2. een verklaring voor recht dat [eiser c.s.] niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft met betrekking tot de kosten in verband met verbouwingen uitgevoerd aan het appartement, zoals omschreven in de nadere overeenkomst van 2005;
3. a. hoofdelijke veroordeling van [eiser c.s.] tot betaling uiterlijk op de eerste dag van iedere maand aan [gedaagde] van een bedrag van EUR 6.000,--, bestaande uit EUR 4.000,-- aan partneralimentatie en EUR 2.000,-- aan kinderalimentatie;
b. een verklaring voor recht dat de eigendom van de personenauto van het merk Bentley GT, bouwjaar 2006, met chassisnummer […] toekomt aan [gedaagde];
c. hoofdelijke veroordeling van [eiser c.s.] tot vergoeding van de kosten van de verzekering en de wegenbelasting in verband met de onder b. bedoelde auto, alsmede de voor deze auto verbruikte en te verbruiken benzine in de periode van drie jaar na levering;
4. hoofdelijke veroordeling van [eiser c.s.] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie alsmede nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf de 15e dag na de dag van de uitspraak.
3.4. [eiser c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Onzedelijk karakter ex artikel 3:40 BW
4.1. [eiser c.s.] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen nietig is in verband met het onzedelijke karakter daarvan. Volgens [eiser c.s.] zet de overeenkomst, gelet op de samenhangende afspraken tussen partijen zoals neergelegd in de samenlevingsovereenkomst en de handgeschreven brief van [gedaagde], aan tot een onzedelijke prestatie, te weten de toezegging van [gedaagde] om – samengevat – [eiser] te plezieren, nu deze toezegging een verband legt met andere rechten en verplichtingen in de samenlevingsovereenkomst. Tevens heeft de overeenkomst een ongeoorloofde strekking, aangezien evident is dat [gedaagde] bij het sluiten daarvan door een onzedelijk motief werd bewogen, te weten financiële motieven, aldus [eiser c.s.]
4.2. [gedaagde] heeft betwist dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen in strijd is met de openbare orde of de goede zeden. De overeenkomst is destijds door [gedaagde] aangegaan om zekerheid te krijgen omtrent de materiële en feitelijke situatie van haar en haar kinderen in relatie tot [eiser], aangezien de relatie tussen beiden eerder voor korte periodes onderbroken was geweest. Hierdoor moesten de kinderen van [gedaagde] diverse malen van woonplaats en van school wisselen en werd [gedaagde] geconfronteerd met juridische procedures omtrent gedane toezeggingen. Na de ruzie in januari 2006 wilde [gedaagde] meer zekerheid voor haarzelf en haar kinderen hebben en het is dan ook zonder meer verklaarbaar en geoorloofd dat zij dit vastgelegd wilde hebben in een overeenkomst. Ook het woord “plezieren” in het briefje dat [gedaagde] aan [eiser] heeft geschreven, had geen onzedelijke betekenis en verplichtte [gedaagde] niet tot een onzedelijke prestatie, maar zag op de wens van [eiser] om hem wekelijks te vergezellen naar (zakelijke) afspraken, aldus nog steeds [gedaagde].
4.3. [eiser c.s.] heeft zijn conclusie, dat de overeenkomst een onzedelijk karakter heeft, gebaseerd op het onder 2.7 aangehaalde handgeschreven briefje dat [gedaagde] op enig moment aan hem heeft geschreven. Uit dit briefje zou blijken – zo begrijpt althans de rechtbank uit de woorden van [eiser c.s.] – dat [gedaagde] in ruil voor de in haar voordeel opgenomen bepalingen in de samenlevingsovereenkomst bepaalde seksuele handelingen zou verrichten. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat uit de door [eiser c.s.] aangevoerde stellingen geenszins valt te af te leiden dat het briefje onderdeel uitmaakt van de samenlevingsovereenkomst tussen partijen. Ook overigens is dat niet gebleken. Voorts blijkt uit de bewoordingen van het briefje niet dat [gedaagde] daarmee bepaalde onzedelijke verplichtingen op zich heeft genomen en is de enkele, niet nader onderbouwde, stelling van [eiser c.s.] dat met “plezieren” het verrichten van seksuele handelingen werd bedoeld, in het licht van de betwisting van [gedaagde], onvoldoende. Ook overigens zijn door [eiser c.s.] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen een onzedelijk karakter heeft en op die grond nietig is. De niet nader met feiten onderbouwde stelling van [eiser c.s.], dat [gedaagde] de samenlevingsovereenkomst uitsluitend uit financiële motieven is aangegaan, is hiertoe, mede in het licht van de betwisting door [gedaagde], in ieder geval niet voldoende. Gelet hierop heeft [eiser c.s.] niet voldaan aan zijn stelplicht, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De onder 1 gevorderde verklaring voor recht ligt daarom voor afwijzing gereed.
Samenleving nimmer aangevangen?
4.4. [eiser c.s.] heeft verder gesteld dat de samenleving tussen partijen na het ondertekenen van de samenlevingsovereenkomst op 20 juni 2006 nimmer is aangevangen en dat de overeenkomst derhalve niet in werking is getreden. Volgens [eiser c.s.] kan uit de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst worden opgemaakt dat pas nadat de samenleving zou zijn aangevangen, de artikelen van de overeenkomst in werking treden. [eiser c.s.] is dan ook niet gehouden de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser c.s.] naar punt 8 van de considerans van de overeenkomst verwezen, waarin is bepaald dat partijen wederom “met elkaar gaan samenleven”.
4.5. [gedaagde] heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat fysieke samenwoning geen constitutief vereiste was voor de inwerkingtreding van de samenlevingsovereenkomst en dat in de samenlevingsovereenkomst juist onder 7.3 onderkend is dat partijen niet fysiek samenwonen. Ook in de overeenkomst van 2005 is bepaald dat partijen hun relatie als samenwoning ervaren zonder op hetzelfde adres te zijn ingeschreven. Bovendien zijn volgens [gedaagde] slechts enkele bepalingen uit de samenlevingsovereenkomst afhankelijk gemaakt van fysieke samenwoning.
4.6. De rechtbank begrijpt de stellingen van partijen aldus dat zij van mening verschillen over de vraag of de samenlevingsovereenkomst is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] en [gedaagde] fysiek zijn gaan samenwonen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe het volgende. Uit de samenlevingsovereenkomst – alsmede uit de eerder tussen partijen gesloten overeenkomsten die ingevolge de samenlevingsovereenkomst van overeenkomstige toepassing zijn – bezien in relatie tot de door partijen in de processtukken en ter comparitie geschetste situatie, valt af te leiden dat partijen de daarin opgenomen rechten en plichten juist niet afhankelijk wilden stellen van feitelijke samenleving. Zo bepaalt de overeenkomst van 8 september 2005 dat partijen hun relatie als samenwoning aanmerken ongeacht het feit dat zij niet op hetzelfde adres staan ingeschreven en dat zij het laatstgenoemde feit niet als verbreking van de samenwoning aanmerken of aan zullen merken. Voorts bepaalt artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst dat de overeenkomst uitdrukkelijk niet als beëindigd wordt beschouwd indien partijen feitelijk niet samenleven. Nu de rechtbank bij de uitleg van de overeenkomst ingevolge het Haviltex-criterium (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) dient aan te sluiten bij de bedoeling van partijen, kan uit het voorgaande niet de conclusie getrokken worden, zoals [eiser c.s.] doet, dat de feitelijke samenleving van partijen een vereiste is voor de inwerkingtreding van de overeengekomen bepalingen. De onder 2 gevorderde verklaring voor recht ligt daarom voor afwijzing gereed.
Geestelijke stoornis, wilsgebreken, dwaling
4.7. [eiser c.s.] heeft voorts gesteld dat de samenlevingsovereenkomst vernietigbaar is vanwege een geestelijke stoornis en/of (een van) de wilsgebreken bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden dan wel dwaling. Volgens [eiser c.s.] was de samenlevingsovereenkomst voor hem evident nadelig – deze bevat slechts eenzijdige verplichtingen van [eiser] jegens [gedaagde] – en zou hij de overeenkomst zonder deze geestelijke stoornis, wilsgebreken en dwaling niet of niet onder dezelfde omstandigheden zijn aangegaan. De rechtbank zal genoemde gronden hierna afzonderlijk bespreken.
4.8. Volgens [eiser c.s.] was [eiser] ten tijde van het aangaan van de samenlevingsovereenkomst onder invloed van een tijdelijke geestesstoornis in de zin van hevige emoties dan wel lichtzinnigheid en geestelijke zwakte ten opzichte van [gedaagde]. [eiser c.s.] wijst hierbij onder meer naar het leeftijdsverschil tussen partijen, zijn eenzaamheid en emotionele afhankelijkheid van [gedaagde], alsmede zijn kwetsbaarheid en de omstandigheid dat hij graag mensen helpt. Nu evident is dat de rechtshandeling voor [eiser] nadelig was, dient het wettelijk vermoeden ingevolge artikel 3:34 BW door [gedaagde] te worden weerlegd, aldus [eiser c.s.]
4.9. De rechtbank verwerpt deze stelling. Alvorens toe te komen aan het wettelijk vermoeden van artikel 3:34 BW dient immers te worden vastgesteld of de geestvermogens van [eiser] ten tijde van het aangaan van de samenlevingsovereenkomst blijvend of tijdelijk waren gestoord. De bewijslast hiervan rust op grond van artikel 150 Rv op [eiser c.s.]
4.10. Door [eiser c.s.] is onvoldoende onderbouwd dat hij de samenlevingsovereenkomst onder invloed van hevige emoties heeft gesloten. Door [eiser c.s.] zijn immers geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] ten tijde van het tekenen van de samenlevingsovereenkomst op 20 juni 2006 zo hevig geëmotioneerd was dat aangenomen moet worden dat hij die overeenkomst onder invloed van een tijdelijke geestelijke stoornis is aangegaan. De rechtbank zal deze stelling dan ook passeren.
4.11. Anders dan [eiser c.s.] heeft gesteld zijn lichtzinnigheid en geestelijke zwakte ten opzichte van de vrouw geen omstandigheden op grond waarvan sprake kan zijn van een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW en deze omstandigheden kunnen dan ook niet leiden tot een vernietiging op deze grond. Wel zouden deze omstandigheden eventueel een rol kunnen spelen bij het nog te bespreken misbruik van omstandigheden. Ook de overige door [eiser c.s.] aangevoerde omstandigheden, zoals het leeftijdsverschil tussen partijen, de eenzaamheid en kwetsbaarheid van [eiser] en de omstandigheid dat hij graag mensen helpt, kunnen zonder nadere onderbouwing niet leiden tot het oordeel dat [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst onder invloed van een (tijdelijke) geestelijke stoornis verkeerde. Nu door [eiser c.s.] bovendien geen doktersverklaring is overgelegd waaruit een geestelijke stoornis kan worden afgeleid, zal dit betoog als onvoldoende gemotiveerd gesteld worden verworpen.
4.12. [eiser c.s.] stelt – samengevat – dat de samenlevingsovereenkomst door hem is gesloten onder invloed van bedreiging of dwang, welke daaruit bestond dat zowel hij, zijn familie als zijn vrienden herhaaldelijk fysiek door [gedaagde] en haar ex-echtgenoot bedreigd zijn. [gedaagde] was op de hoogte van de bedreigingen door haar ex-man en zij voerde hem zelf ook vaak op als dreigende factor. [eiser c.s.] verwijst hierbij naar een aantal in het geding gebrachte verklaringen. Tevens is [eiser] door [gedaagde] valselijk beschuldigd van aanranding van haar dochter.
4.13. [gedaagde] betwist dat haar ex-man op enig moment [eiser] heeft bedreigd en stelt zich op het standpunt dat deze stelling door [eiser] niet feitelijk onderbouwd is. Niet gebleken is dat [eiser] aangifte heeft gedaan bij de politie, noch is de bedreiging op andere wijze vastgesteld. Voor zover er contact is geweest tussen [eiser] en de ex-man van [gedaagde], heeft dit plaatsgevonden op de momenten dat [eiser] [gedaagde] en haar twee kinderen uit het huis in Helmond zette of lastig viel, maar [eiser] is hierbij nooit bedreigd of onder druk gezet.
4.14. De rechtbank is van oordeel dat door [eiser c.s.] onvoldoende concreet is gesteld dat de samenlevingsovereenkomst door [eiser] onder invloed van de gestelde bedreigingen is gesloten. Door [eiser c.s.] zijn immers geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de gestelde bedreigingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat deze bedreigingen [eiser] daadwerkelijk hebben bewogen tot het afsluiten van de samenlevingsovereenkomst. Zo is door [eiser c.s.] onder meer niet aangevoerd op welk moment en op welke wijze [eiser] bedreigd zou zijn en dat deze bedreigingen rechtstreeks invloed hebben gehad op het sluiten van de samenlevingsovereenkomst alsmede op de inhoud daarvan. Nu [eiser c.s.] aldus niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen en wordt zijn stelling, dat de samenlevingsovereenkomst onder invloed van bedreiging tot stand gekomen is, verworpen.
4.15. Volgens [eiser c.s.] is de samenlevingsovereenkomst tevens gesloten onder invloed van bedrog. Bedrog is blijkens artikel 3:44, derde lid BW aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Het door [eiser c.s.] gestelde bedrog van gedaagden zou zijn gelegen in het doen van opzettelijk onjuiste mededelingen en beloftes door [gedaagde] in de handgeschreven verklaring (zie 2.7) en het verzwijgen van haar werkelijke bedoelingen, die niet bestonden uit het aangaan van een duurzame affectieve relatie, maar uit het verkrijgen van zoveel mogelijk geld.
4.16. De rechtbank is evenwel van oordeel dat door [eiser c.s.], mede in het licht van hetgeen [gedaagde] terzake heeft aangevoerd, onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit het vorenstaande kan worden afgeleid. Door [eiser c.s.] is onder meer niet concreet gesteld uit welke feitelijke handelingen het bedrog zou hebben bestaan. De verwijzing naar de handgeschreven brief van [gedaagde] is hiertoe niet voldoende. [eiser c.s.] heeft bovendien geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit valt af te leiden dat de samenlevingsovereenkomst tot stand is gekomen naar aanleiding van deze brief of onder invloed van de daarin opgenomen beloftes. Voorts heeft [eiser c.s.] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] niet de intentie had een duurzame affectieve relatie met hem aan te gaan. Nu [eiser c.s.] dus niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen. De stelling van [eiser c.s.] dat de samenlevingsovereenkomst onder invloed van bedrog tot stand gekomen is, wordt verworpen.
Misbruik van omstandigheden
4.17. [eiser c.s.] stelt – samengevat – dat aangenomen moet worden het vermoeden dat de samenlevingsovereenkomst door hem is afgesloten onder invloed van misbruik van omstandigheden. Volgens [eiser c.s.] is, gelet op het beschermingskarakter van artikel 3:44 lid 4 BW, de hoofdregel inzake de bewijslastverdeling van artikel 150 RV niet van toepassing, aangezien sprake is van een situatie waarin een aanzienlijke kans bestaat op misbruik van omstandigheden. Gewezen wordt op de aanvankelijk affectieve relatie tussen partijen, de emotionele afhankelijkheid van [eiser] van [gedaagde], het feit dat de samenlevingsovereenkomst bijzonder nadelig voor [eiser] is en dat een en ander kenbaar moet zijn geweest voor [gedaagde]. Gelet bovendien op de psychische gesteldheid van [eiser] en het geestelijk overwicht van [gedaagde] op hem, is het volgens [eiser c.s.] aan [gedaagde] om aan te voeren waarom zij van mening is dat van misbruik van omstandigheden geen sprake is.
4.18. Alvorens de rechtbank toekomt aan de bewijslastverdeling, moet worden vastgesteld of de door [eiser c.s.] aangevoerde omstandigheden zouden kunnen leiden tot misbruik van omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De door [eiser c.s.] geschetste omstandigheden, zoals de affectieve relatie tussen partijen en de emotionele afhankelijkheid van [eiser] jegens [gedaagde], leveren naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd en zonder nadere onderbouwing onvoldoende grond op voor misbruik van omstandigheden. Ook de omstandigheid dat de samenlevingsovereenkomst nadelig is geweest voor [eiser] levert nog geen misbruik van omstandigheden op, temeer nu gesteld noch gebleken is dat de geldelijke afspraken, gelet op het vermogen van [eiser], buitenproportioneel waren. De blote stelling van [eiser c.s.] ten aanzien van de psychische gesteldheid van [eiser] en het geestelijk overwicht van [gedaagde] op hem, kunnen zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – evenmin tot het oordeel leiden dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser c.s.] dat [eiser] de samenlevingsovereenkomst heeft getekend onder invloed van een tijdelijke geestessstoornis, gelegen in hevige emoties en lichtzinnigheid en geestelijke zwakte ten opzichte van [gedaagde]. [eiser c.s.] heeft derhalve niet aan zijn stelplicht voldaan en zijn stelling, dat de samenlevingsovereenkomst onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, wordt daarom verworpen.
4.19. [eiser c.s.] is tenslotte van mening dat hij gedwaald heeft omdat [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden en verkeerde inlichtingen aan hem heeft gegeven. Zo heeft [gedaagde] hem voorgehouden dat zij en haar twee kinderen dakloos waren, dat zij alleen maar aan hem kon denken, dat zij hem miste en het opnieuw met hem wilde proberen. [eiser c.s.] verwijst hierbij naar het briefje dat [gedaagde] hem heeft geschreven. Door deze mededelingen in combinatie met zijn geestelijke toestand en de bedreigingen heeft [eiser] zich bij het tekenen van de samenlevingsovereenkomst laten leiden, terwijl de mededelingen van [gedaagde] alles behalve haar ware intenties weergaven. [gedaagde] heeft bovendien haar verleden verzwegen, haar eerdere relaties met vergelijkbare mannen als [eiser] alsmede de wijze waarop deze relaties zijn beëindigd. Als [gedaagde] dit alles aan [eiser] zou hebben verteld en de ware aard van [gedaagde] voor hem duidelijk was geweest, dan had [eiser] de samenlevingsovereenkomst nimmer gesloten. Het voorgaande wordt door [gedaagde] betwist.
4.20. Ingevolge artikel 6:228 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling vernietigbaar indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten alsmede indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
4.21. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door [eiser c.s.] is aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat de samenlevingsovereenkomst door hem is gesloten onder invloed van dwaling. Voor zover [gedaagde] [eiser] zou hebben voorgehouden dat zij en haar kinderen dakloos waren, moet [eiser] alleen al gelet op de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst met betrekking tot het appartement, geacht worden de onjuistheid daarvan onmiddellijk te hebben begrepen. De overige door [eiser c.s.] genoemde mededelingen van [gedaagde] zijn zodanig verbonden met haar gevoelsleven dat de eventuele dwaling op grond van die mededelingen, gelet op de aard van de overeenkomst, voor rekening van [eiser c.s.] behoort te blijven.
4.22. Gelet op het voorgaande kunnen geen van de door [eiser c.s.] opgeworpen stellingen aanleiding geven tot toewijzing van de vordering. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.23. [gedaagde] vordert in reconventie van [eiser c.s.] nakoming van de verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten van 2004, 2005 en 2006, zoals vermeld onder 3.3.
4.24. Voor zover [eiser c.s.] tegen de reconventionele eis heeft ingebracht dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan de samenlevingsovereenkomst van 2006, dient deze stelling – gelet op de beslissing in conventie – te worden verworpen. Nu geen van de argumenten die [eiser c.s.] tegen de samenlevingsovereenkomst en de daarin opgenomen bepalingen heeft aangevoerd in conventie slaagt, moet de samenlevingsovereenkomst geacht worden geldig te zijn tussen partijen. In de samenlevingsovereenkomst wordt in artikel 5.1 bepaald dat de eerder tussen partijen gesloten overeenkomsten van 2004 en 2005 van overeenkomstige toepassing zijn. Deze overeenkomsten moeten dan ook geacht worden hun geldigheid te hebben behouden.Tevens wordt in de samenlevingsovereenkomst melding gemaakt van het feit dat de relatie tussen partijen eerder verbroken is geweest. De stelling van [eiser c.s.] dat het primair gevorderde – de hoofdelijke veroordeling van [eiser c.s.] tot betaling van de hypotheekrente zoals bepaald in de overeenkomst van 2004 – niet toewijsbaar is omdat [gedaagde] en niet [eiser] de relatie verbroken heeft, wordt dan ook verworpen. Dit geldt temeer nu de samenlevingsovereenkomst bepaalt dat de samenwoning tussen partijen medio januari 2006 is geëindigd toen [gedaagde] op verzoek van [eiser] de woning in Helmond heeft verlaten. Door [eiser c.s.] zijn dan ook – mede in het licht van de door partijen geschetste relatieproblemen – onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] de relatie heeft beëindigd.
4.25. Ook hetgeen [eiser c.s.] heeft aangevoerd tegen het onder 2 gevorderde – een verklaring voor recht dat [eiser c.s.] niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft met betrekking tot de kosten in verband met verbouwingen uitgevoerd aan het appartement te Zandvoort – faalt. [eiser c.s.] stelt dat deze verklaring voor recht in strijd zou zijn met de de overeenkomst van 2005, waarin wordt bepaald dat de kosten in verband met de verbouwingen uitgevoerd aan het appartement te Zandvoort op [gedaagde] kunnen worden verhaald indien zij de samenwoning binnen een periode van drie jaar na 8 september 2005 verbreekt, hetgeen het geval is geweest, aldus [eiser c.s.] De rechtbank is evenwel van oordeel dat in het licht van de door partijen in deze procedure alsmede in eerdere procedures geschetste relatieproblemen niet eenduidig vast te stellen valt wie van hen de relatie in deze periode heeft verbroken. Aldus komt aan [eiser c.s.] geen beroep toe op deze bepaling.
4.26. De blote stelling van [eiser c.s.], dat het onder 3 gevorderde dient te worden afgewezen omdat [gedaagde] sedert de verbreking van de relatie met [eiser] al diverse keren zou hebben samengewoond met een ander als waren zij getrouwd en dat, mede gelet op artikel 6.3 van de samenlevingsovereenkomst, de door [gedaagde] gestelde verplichting tot betaling van “partneralimentatie” om die reden reeds geëindigd zou zijn, kan zonder nadere onderbouwing evenmin slagen en dient derhalve te worden verworpen.
4.27. Voor zover [eiser c.s.] zich tenslotte op het standpunt heeft gesteld dat de eis tegen [X] dient te worden afgewezen aangezien [X] geen partij was bij de overeenkomst van 2004, faalt dit betoog eveneens. Nu [eiser] de samenlevingsovereenkomst van 2006 mede heeft ondertekend als bestuurder van [X] is ook [X] gebonden aan de verplichtingen zoals opgenomen in de overeenkomst van 2004, voor zover deze haar aangaan.
4.28. Nu geen van de verweren van [eiser c.s.] in reconventie slaagt, is de reconventionele vordering toewijsbaar. De verklaring voor recht ten aanzien van de personenauto van het merk Bentley, zoals door [gedaagde] gevorderd, zal worden toegewezen onder de tenaamstelling als bedoeld in artikel 3.2 van de samenlevingsovereenkomst. Dit betekent dat de personenauto van het merk Bentley gedurende drie jaar na levering aan [gedaagde] op naam van [X] zal staan en dat de personenauto na deze periode door [eiser c.s.] op naam van [gedaagde] zal worden gesteld. De rechtbank begrijpt de vordering ten aanzien van de verzekering, de wegenbelasting en de benzine voor de personenauto aldus, dat deze ziet op de eerste drie jaar na levering, te weten de periode dat de personenauto op naam van [X] staat.
in conventie en in reconventie
4.29. Gelet op het feit dat partijen gewezen partners zijn, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.30. De gevorderde nakosten worden afgewezen, omdat ingevolge het bepaalde in artikel 237 lid 4 Rv. voor het verhaal hiervan een bijzondere procedure moet worden gevolgd.
4.31. Om organisatorische redenen heeft de comparitierechter het vonnis niet mee kunnen wijzen.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser c.s.] hoofdelijk de rente als genoemd onder 2 in de hypotheekakte d.d. 15 september 2004 gedurende de volle looptijd van die hypotheek tijdig en volledig te voldoen aan [hypotheekgever] en [gedaagde] terzake op eerste verzoek te vrijwaren van iedere aanspraak van [hypotheekgever] terzake,
5.3. verklaart voor recht dat [eiser] en [X] elk niets meer van [gedaagde] te vorderen hebben met betrekking tot de kosten in verband met verbouwingen uitgevoerd aan het appartement in Zandvoort zoals omschreven in de nadere overeenkomst 2005,
5.4. veroordeelt [eiser c.s.] hoofdelijk uiterlijk op de eerste dag van iedere maand aan [gedaagde] het bedrag van EUR 6.000,-- te voldoen,
5.5. verklaart voor recht dat de eigendom van de personenauto van het merk Bentley GT, bouwjaar 2006, met chassisnummer […] toekomt aan [gedaagde] en veroordeelt [eiser c.s.] ieder te gehengen en te gedogen dat [gedaagde] deze auto gebruikt of doet gebruiken, onder de tenaamstelling zoals bepaald in artikel 3.2 van de samenlevingsovereenkomst d.d. 20 juni 2006 en zoals bedoeld onder 4.28 van dit vonnis,
5.6. veroordeelt [eiser c.s.] hoofdelijk op eerste verzoek aan [gedaagde] te vergoeden de kosten van de verzekering en de wegenbelasting in verband met de onder 5.5 bedoelde auto, alsmede de voor deze auto verbruikte en te verbruiken benzine in de periode van drie jaar na levering, zoals bedoeld onder 4.28 van dit vonnis.
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
In conventie en in reconventie
5.8. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, mr. W.S.J. Thijs en mr. B.C. Langendoen en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008.?