ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6487

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143807 - HA ZA 08-307
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en voorwaardelijke exceptie in civiele procedure tussen Samar B.V. en Tie Nederland B.V.

In deze civiele procedure tussen Samar B.V. en Tie Nederland B.V. heeft de rechtbank Haarlem op 9 april 2008 uitspraak gedaan over een voorwaardelijke exceptie van onbevoegdheid. Gedaagde, Tie Nederland, stelde primair dat zij niet aan de overeenkomst gebonden was, waardoor de rechtbank Haarlem bevoegd zou zijn. Voor het geval dat de rechtbank zou oordelen dat Tie Nederland wel gebonden was, voerde zij aan dat de rechtbank Haarlem op basis van een forumkeuzebeding relatief onbevoegd was. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheidsexceptie niet vóór alle weren ten gronde was gevoerd, waardoor het recht om dit verweer te voeren op grond van artikel 110 lid 1 Rv verviel. De rechtbank verklaarde zich bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen en veroordeelde Tie Nederland in de proceskosten van het incident.

Daarnaast vorderde Samar een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv, waarbij zij een bedrag van EUR 65.000,00 als voorschot op schadevergoeding vroeg. De rechtbank overwoog dat toewijzing van een voorlopige voorziening alleen mogelijk is wanneer er voldoende belang is. In dit geval was er geen sprake van een situatie die een spoedeisend belang rechtvaardigde, en de rechtbank wees de vordering van Samar af. Samar werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling van de reconventionele vordering van Tie Nederland.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 143807 / HA ZA 08-307
Vonnis in incident van 9 april 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAMAR B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Almere,
eiseres in conventie in de hoofdzaak en in het incident ex art. 223 Rv,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het onbevoegdheidsincident en in het incident ex art. 223 Rv in reconventie,
procureur mr. S.I. van der Staal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIE NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en in het incident ex art. 223 Rv
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het onbevoegdheidsincident en in het incident ex art. 223 Rv in reconventie,
procureur mr. A. van der Weijden.
Partijen zullen hierna Samar en Tie Nederland genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij dagvaarding heeft Samar naast haar vordering in de hoofdzaak een incidentele vordering ex artikel 223 Rv ingesteld.
1.2. Tie Nederland heeft vervolgens bij conclusie van antwoord tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv tevens conclusie van eis in reconventie allereerst een voorwaardelijke exceptie van onbevoegdheid voorgesteld en in reconventie eveneens een incidentele vordering ex art. 223 Rv ingesteld.
1.3. Vervolgens heeft Samar bij conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid -samengevat- geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Tie Nederland in haar exceptie van onbevoegdheid althans tot afwijzing daarvan.
1.4. Vervolgens is vonnis in het incident bepaald.
2. De beoordeling in de incidenten
voorwaardelijke exceptie van onbevoegdheid
2.1. De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende incident namelijk de voorwaardelijke exceptie van onbevoegdheid beoordelen.
2.2. Tie Nederland voert in dit verband -samengevat en voor zover van belang- het volgende aan. Tie Nederland is niet gebonden aan de overeenkomst van 30 december 2004 (hierna: de overeenkomst), waarop Samar haar vorderingen baseert, en wel omdat de overeenkomst namens Tie Nederland is aangegaan door een niet vertegenwoordigingsbevoegde, terwijl Samar ten tijde van het aangaan van de overeenkomst daarmee bekend was, althans behoorde te zijn. De rechtbank Haarlem is daarom bevoegd van het geschil tussen partijen kennis te nemen. Indien de rechtbank echter van oordeel is dat Tie Nederland wel aan de overeenkomst gebonden is, dan dient het bepaalde onder 18.2 van de overeenkomst te worden toegepast en is de rechtbank Haarlem op grond daarvan niet bevoegd van het geschil kennis te nemen. Op grond van de in voormeld artikel vermelde forumkeuze is de rechtbank Amsterdam dan immers bij uitsluiting bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Voordat de door Samar aanhangig gemaakte vorderingen materieel beoordeeld kunnen worden, dient dus beoordeeld te worden of Tie Nederland aan de overeenkomst gebonden is. Aldus Tie Nederland.
2.3. Samar voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt. Primair stelt Tie Nederland zich op het standpunt dat zij niet aan de overeenkomst is gebonden en dat derhalve de rechtbank Haarlem bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Alleen voor het geval Tie Nederland toch gebonden zou zijn aan de overeenkomst voert Tie Nederland aan dat de rechtbank te Haarlem relatief onbevoegd is. Tie Nederland heeft haar exceptie van onbevoegdheid derhalve als voorwaardelijk en subsidiair verweer gevoerd. Aangezien dit verweer eerst aan de orde kan komen nadat de rechtbank heeft geoordeeld over de vraag of Tie Nederland is gebonden aan de overeenkomst, is de bevoegdheidsexceptie niet vóór alle weren ten gronde gevoerd. Derhalve is het recht om dit verweer te voeren op grond van artikel 110 lid 1 Rv vervallen.
2.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zich niet relatief onbevoegd zal verklaren om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen.
2.6. Tie Nederland zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
De vordering in conventie ex artikel 223 Rv
2.7. Samar vordert dat de rechter ten titel van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv Tie Nederland zal veroordelen tot betaling aan Samar van een bedrag van EUR 65.000,00 als voorschot op de in de bodemprocedure gevorderde en nog te vorderen schadevergoeding, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente en kosten.
2.8. Samar legt aan deze vordering ten grondslag dat zij een spoedeisend en zwaarwegend belang heeft bij betaling door Tie Nederland van de litigieuze facturen, nu zij in zodanige liquiditeitsproblemen verkeert dat zij niet op eigen kracht de salarissen van haar werknemers kan betalen. Teneinde de salarissen van de werknemers van Samar te kunnen betalen hebben de bestuurders van Samar, [bestuurder 1] en [bestuurder 2], zich al vijf maanden niet laten uitbetalen, aldus Samar.
2.9. Tie Nederland heeft verweer gevoerd tegen de vordering van Samar ex artikel 223 Rv. Zij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat zij niet gebonden is aan de overeenkomst omdat aan de zijde van Tie Nederland een concreet tegenstrijdig belang bestond op grond waarvan de (middellijk) bestuurder van Tie Nederland niet vertegenwoordigingsbevoegd was. Subsidiair heeft Tie Nederland een beroep gedaan op vernietiging op grond van bedrog. Voorts heeft Tie Nederland aangevoerd dat zij maandelijks, bij wijze van voorschot, een betaling doet aan Samar, welke betaling volgens Tie Nederland een redelijke vergoeding is voor de door Samar verrichte diensten. Voorts doet Tie Nederland een beroep op opschorting van haar eventuele verplichtingen, stellende dat Samar onder de overeenkomst in gebreke is met het verschaffen van de noodzakelijke informatie en dat Samar weigert rekening en verantwoording te doen. Tot slot heeft Tie Nederland aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria voor toewijzen van een geldvordering bij wijze van voorlopige voorziening.
2.10. De rechtbank overweegt als volgt. Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer Samar daarbij voldoende belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat van Samar niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht, bij voorbeeld omdat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank zal de provisionele vordering afwijzen, nu deze omstandigheid zich niet voordoet en er ook geen sprake is van een andere grond die voldoende belang bij de toewijzing oplevert. In dit verband overweegt de rechtbank dat het hier een geldvordering betreft, dat er sprake is van een restitutierisico en dat de kans dat de rechter in de hoofdzaak een van de verweren van Tie Nederland gegrond acht reëel is, zodat de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot niet reeds voldoende vaststaat en niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vordering van Samar ex artikel 223 Rv zal afwijzen.
2.12. Samar zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit incident worden veroordeeld.
In het incident ex artikel 223 Rv in reconventie
2.13. Aangezien Samar nog niet heeft geantwoord op de door Tie Nederland in reconventie ingestelde vordering ex artikel 223 Rv, zal zij daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het onbevoegdheid incident
3.1. verklaart zich bevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt Tie Nederland in de kosten van het incident, aan de zijde van Samar tot op heden begroot op EUR 452,00,
in het incident ex art. 223 Rv in conventie
3.3. wijst het gevorderde af,
3.4. veroordeelt Samar in de kosten van het incident, aan de zijde van Tie Nederland tot op heden begroot op EUR 452,00,
in het incident ex art. 223 Rv in reconventie
3.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 april 2008 voor conclusie van antwoord in het incident ex art. 223 Rv in reconventie aan de zijde van Samar,
in de hoofdzaak
3.6. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2008.?