RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Tegenspraak
Parketnummer: 15/094026-03
Uitspraakdatum: 30 mei 2008
Beslissing (ex artikel 36e Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 10 oktober 2006 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e leden 2 en 3 van het Wetboek van Strafrecht tot een maximum van € 1.331.262,- in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats],
wonende te 43520 Roquetes Tarragona, Cami de Vilaret 0 (Spanje).
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van veroordeelde gewisselde conclusies.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 30 mei 2008.
Bij arrest van 15 oktober 2004 van het Gerechtshof Amsterdam is voornoemde [veroordeelde] onherroepelijk veroordeeld terzake van, voor zover van belang:
- feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- feit 4B: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak alsmede uit een tegen veroordeelde ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde – die bij voormelde arrest is veroordeeld wegens een misdrijf waar een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd - door middel van of uit baten van andere strafbare feiten op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Door de raadsvrouw van veroordeelde zijn enkele verweren naar voren gebracht, welke hieronder zullen worden besproken.
2.2 Is [veroordeelde] X3?
De raadsman van veroordeelde heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de ontnemingsrapportage onvoldoende aannemelijk maakt dat veroordeelde een spilfunctie had binnen de hasjhandel [adres]. Dat veroordeelde een bemiddelende rol heeft gehad betekent niet dat hij een spilfunctie in de hasjhandel [adres] had. Een meer voor de hand liggende conclusie zou zijn dat veroordeelde in de contacten met medeveroordeelde [medeveroordeelde1] optrad als uitvoerder van deze [medeveroordeelde1].
Daarnaast is de raadsman van mening dat onvoldoende is komen vast te staan dat veroordeelde recht had op een aandeel in de winst vergelijkbaar met de winst van medeveroordeelden [medeveroordeelde2] en [medeveroordeelde3], die zich daadwerkelijk lijken te hebben bezig gehouden met de handel. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat veroordeelde X3 is. De verdediging onderbouwt deze stelling door te wijzen op de verklaring van medeveroordeelde [medeveroordeelde3], waaruit blijkt dat hij, medeveroordeelde [medeveroordeelde2] en nog een persoon het kantoor hebben opgezet en dat deze onbekende persoon niet [veroordeelde] is. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van medeveroordeelden [medeveroordeelde4] en [medeveroordeelde5] dat veroordeelde niet vaak aanwezig was in het pand aan de [adres]. Voorts valt uit het observatieverslag af te leiden dat veroordeelde geen sleutel van het pand had. Tevens brengt de raadsman naar voren dat medeveroordeelde [medeveroordeelde1] mogelijk als ondernemer betrokken was bij de hasjhandel en dat hij X3 is.
De officier van justitie heeft voorop gesteld dat veroordeelde door de rechtbank en het gerechtshof is veroordeeld voor zijn betrokkenheid in de hasjhandel. Het gerechtshof heeft daarbij in aanmerking genomen dat veroordeelde een bemiddelende rol binnen de organisatie had. De officier van justitie heeft een aantal feiten en omstandigheden opgesomd waaruit zou blijken dat de bemiddelende rol van veroordeelde hem tot een belangrijke spil in de organisatie maakte. Het is, naar mening van de officier van justitie, volstrekt onaannemelijk dat veroordeelde geen beloning voor deze bemiddelende rol zou hebben gekregen. Gelet op de veroordeling van [medeveroordeelde3], [medeveroordeelde2] en [veroordeelde] is het aannemelijk dat zij X1, X2 en X3 zijn.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde een bemiddelende rol heeft gehad binnen de organisatie. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de overweging van het gerechtshof, waaruit blijkt dat de betrokkenheid van veroordeelde bij de organisatie onder meer bestond uit het bemiddelen bij de aan- en verkoop van verdovende middelen, bij het verkrijgen van de opslagbox aan de Weeribben te Diemen, alsmede bij de huur van een verdieping aan de [adres] te Amsterdam. Het gerechtshof acht bovendien aannemelijk dat verdachte zijn werkzaamheden binnen de organisatie heeft verricht om er zelf financieel beter van te worden. Uit bovengenoemde punten concludeert de rechtbank echter dat er slechts sprake is geweest van een bemiddelende rol - en niet van een spilfunctie - die veroordeelde heeft vervuld binnen de organisatie. Die bemiddelende rol was ook eerder incidenteel dan dagelijks van aard.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of [veroordeelde], gelet op zijn bemiddelende rol in de organisatie, X3 is.
Tijdens een doorzoeking in de woning van medeveroordeelde [medeveroordeelde3] is een memorystick aangetroffen met administratieve gegevens, die konden worden aangemerkt als een boekhouding aangaande de vanuit de [adres] gedreven hasjhandel.
De rechtbank stelt voorop dat uit de aangetroffen boekhoudbestanden en met name
uit de bestanden DOLF 12 jun.xls en DOLF 30 sept.xls valt af te leiden dat X3 de hoogste beginstand heeft en, voor zover bekend, geen privé-opnamen deed. De rechtbank beschouwt X3 derhalve als de stille vennoot, welke niet dagelijks bij de werkzaamheden betrokken is geweest, maar wel een aanmerkelijk hoger startkapitaal heeft ingebracht dan X1 en X2.
Uit het dossier komen echter geen duidelijke en concrete aanwijzingen naar voren dat veroordeelde grote bedragen zou hebben geïnvesteerd in de onderneming. De rechtbank is derhalve van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde als X3 kan worden aangemerkt en dat voorts niet is gebleken dat veroordeelde aantoonbaar wederrechtelijk voordeel uit de vanuit de [adres] gedreven hasjhandel heeft verkregen.
2.3 Vermogensvergelijking
De raadsman heeft bij conclusie van antwoord aangegeven dat niet aannemelijk is dat veroordeelde uit andere strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
De raadsman merkt hierbij op dat uit de ontnemingsrapportage geen enkel causaal verband blijkt tussen de feiten begaan in de periode 1994 tot en met 1996 en het voordeel dat cliënt zou hebben verkregen uit het plegen van strafbare feiten in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2003.
Voorts stelt de raadsman dat de betrokkenheid van cliënt bij de smokkel van 3.000 kilo hasj in oktober 2001 enkel is gebaseerd op het aantreffen van Britse justitiële documentatie in de zaak [zaakX] in de woning van veroordeelde welke op dat moment werd verhuurd. Bovendien is het strafbare feit niet voltooid waardoor veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie gebruik heeft gemaakt van een zogeheten vermogensvergelijking. Naar het oordeel van de rechtbank is in het aan die vermogensvergelijking ten grondslag liggende Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) voldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte gedurende de periode van 1 januari 1998 tot 1 april 2003 wederrechtelijk voordeel heeft gekregen door middel van de invoer van verdovende middelen en het witwassen van crimineel vermogen. Dat de eerste aanwijzingen daarvoor dateren van de periode voorafgaand aan de kasopstelling (1994-1996) doet daar niet aan af. De rechtbank acht, gelet op het proces-verbaal SFO-JA0026 (bijlage R), evenals de officier van justitie, aannemelijk dat [veroordeelde] in ieder geval betrokken is geweest bij de volgende strafbare feiten:
- een hasjtransport in 1994 met het schip [schip], waarbij door de Deense autoriteiten 6.000 kilo hasj in beslag is genomen;
- het witwassen van drugsgelden via de in Irving (Texas) gevestigde onderneming Sound en Stations Inc vanaf 1994/1995;
- een hasjtransport in juli 1996 met de schepen [schip] en [schip], waarbij 3.000 kilo hasj is vervoerd;
- een hasjtransport in november 1996 met het schip [schip], waarbij 4.000 kilo hasj werd vervoerd;
- de smokkel van 300 kilo hasj in dozen A-4 papier in oktober 2001 (“[zaakX]”).
De rechtbank is met betrekking tot dit laatste feit van oordeel dat, gelet op het aantreffen van Britse justitiële documenten van de zaak “[zaakX]” in de woning van veroordeelde alsmede de verklaring van een echtgenote van een in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld bemanningslid waaruit blijkt dat zij het dossier “[zaakX]”, dat zij had aangekocht van een Britse gevangenisbewaarder, aan [medeveroordeelde6] ter beschikking heeft gesteld, voldoende aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde hierbij betrokken is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de strafbare feiten die voor 1998 zijn gepleegd en het feit dat in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2003 is gepleegd, voldoende aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde zich naast de bewezen verklaarde feiten ook schuldig heeft gemaakt aan andere strafbare feiten.
2.3.2 Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De officier van justitie heeft door middel van genoemde vermogensvergelijking een berekening gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie komt daarbij uit op een bedrag van € 1.091.051,-.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting twee posten uit deze berekening betwist.
Ten aanzien van het document “overzicht Lowville1.doc” heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de echtheid van de documenten niet kan worden vastgesteld. Tevens staat niet vast dat met “rood”, alhoewel dat wel zijn bijnaam is, veroordeelde wordt bedoeld. Voorts kan niet worden nagegaan of de storting daadwerkelijk is gedaan. De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd dat ditzelfde geldt voor het document “Storting Rood.doc” waaruit de storting aan het bedrijf KLB Acquisitions S.A. valt af te leiden.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de Spaanse woning van medeveroordeelde [medeveroordeelde7] werd een computer aangetroffen waarop bestanden aanwezig waren die betrekking hadden op het bedrijf Lowville investments S.A. alsmede op het bedrijf KLB Acquisitions S.A. Met betrekking tot het bedrijf Lowville investments S.A. is uit onderzoek gebleken dat medeveroordeelden [medeveroordeelde1] en [medeveroordeelde7] als algemeen bestuurder zijn geregistreerd. Ten aanzien van het bedrijf KLB Acquisitions S.A. is uit onder andere in beslag genomen faxberichten gebleken dat medeveroordeelden [medeveroordeelde1] en [medeveroordeelde7] kennelijk als beslissingsbevoegden bij deze rechtspersoon betrokken waren.
Uit de bestanden van de computer van medeveroordeelde [medeveroordeelde7] kan worden afgeleid dat veroordeelde als financieel betrokkene (geldschieter) bij deze bedrijven betrokken was.
In twee van dergelijke bestanden genaamd “overzicht Lowville1.doc” en “Storting Rood.doc” is namelijk vermeld dat door “Rood” (de bijnaam van veroordeelde) in zowel Lowville als KLB geldbedragen zijn ingebracht (bijlage AB p. 29).
Dat de bijnaam van veroordeelde “Rood” is, leidt de rechtbank af uit de gevoerde telefoongesprekken tussen medeveroordeelden [medeveroordeelde1] en [medeveroordeelde7], waarbij veel werd gesproken over veroordeelde. In veel gevallen werd hij aangeduid bij zijn voornaam “[voornemen]”, maar ook vaak als de “rooie”, kennelijk afgeleid van de vroegere rode haarkleur van verdachte (bijlage AB p. 36-38).
De rechtbank is voorts van oordeel dat de bestanden van de computer van medeveroordeelde [medeveroordeelde7] betrouwbaar en waarheidsgetrouw zijn. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Op regel 13, 14 en 15 van het document “Overzicht Lowville1.doc” staat vermeld dat vanaf de rekening van “Lowville” ten gunste van “rood” drie bedragen (respectievelijk 2 maal 100.000 gulden en eenmaal 30.000 USD) zijn afgeschreven (bijlage AB, p. 52). Uit de door de Belgische autoriteiten verstrekte mutatieoverzichten van de bij de Citibank in Charleloi, op naam van Lowville Investements S.A. aangehouden bankrekeningen, blijkt dat deze vermelde stortingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden (bijlage AB p. 56 tot en met 62).
Nu de overboeking van 160.000 Engelse ponden ten gunste van “rood” op regel 37 in hetzelfde document staat als de hierboven genoemde afboekingen op de naam “rood”, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, deze overboekingen eveneens betrouwbaar.
In dit document “Storting Rood.doc” staat vermeld dat er ten gunste van KLB een storting van 600.000,- USD is gedaan. Uit de aanhef van het document kan worden afgeleid dat deze storting gedaan is door “rood”.
De rechtbank acht dit document eveneens betrouwbaar gelet op het navolgende.
Geconcludeerd kan worden dat veroordeelde voor een bedrag van 200.000,- USD deelnam in KLB Acquisitions S.A. en dat het door hem ingebracht geldbedrag ook werd aangewend ten behoeve van “50 procent Tortosa” en “50 procent Ampolla”. Hiermee wordt mogelijk de in Tortosa en Ampolla te bouwen vakantiebungalows mee bedoeld.
Op dit document staat tevens de notitie “privé-lening [getuige] 200.000,- USD”. Uit de getuigenverklaring van [getuige] valt af te leiden dat hij van medeveroordeelde [medeveroordeelde1] een geldlening heeft verkregen en dat hij met [medeveroordeelde1] en veroordeelde contact heeft gehad over deze lening.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook dit document waarheidsgetrouw.
De rechtbank merkt voorts nog op dat door de verdediging niet is aangetoond dat de genoemde inkomsten, legale inkomsten betreffen. Derhalve neemt de rechtbank aan, gelet op de aantoonbaar langdurige betrokkenheid van veroordeelde bij - onder meer- drugshandel, dat de inkomsten illegaal zijn verkregen.
De rechtbank sluit zich aan bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel zoals uit de ontnemingsrapportage ten aanzien van veroordeelde blijkt en neemt deze berekening over. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere feiten derhalve op € 1.091.051,-.
2.4 Wederrechtelijk verkregen voordeel
Alles overwegende schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een totaalbedrag van € 1.091.051,-.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die naar het oordeel van de rechtbank aanleiding geven voormeld bedrag te matigen.
De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van eerder vermelde feiten het hierna te noemen bedrag aan de staat dient te betalen.
De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.091.051,- (zegge éénmiljoenéénennegentigduizendéénenvijftig euro).
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. Kingma, voorzitter,
mrs. Mateman en Ten Voorde, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2008.
Mr. Ten Voorde is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.