ECLI:NL:RBHAA:2008:BD7274

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
386406 VV EXPL 08-126
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. Stolp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst door weigering Verklaring van Geen Bezwaar

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als luchthavenbeveiliger op Schiphol, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever I-SEC Nederland B.V. naar aanleiding van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Eiser had een vertrouwensfunctie die een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) vereiste, welke door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was geweigerd. De weigering was gebaseerd op een eerdere strafrechtelijke transactie van eiser, wat leidde tot de intrekking van zijn Schipholpas en de beëindiging van zijn dienstverband per 5 april 2008.

Eiser vorderde in kort geding doorbetaling van zijn salaris, maar de kantonrechter wees deze vordering af. De rechter oordeelde dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst, die de beëindiging van het dienstverband regelde bij weigering van de VGB, rechtsgeldig was. De kantonrechter stelde vast dat de ontbinding niet afhankelijk was van het subjectieve oordeel van de werkgever, maar voortvloeide uit de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Wet Veiligheidsonderzoeken (WVO).

De rechter concludeerde dat de werkgever I-SEC niet in strijd handelde met het ontslagrecht door de arbeidsovereenkomst te beëindigen, aangezien de VGB was geweigerd en eiser daardoor niet meer in staat was zijn functie uit te oefenen. De kantonrechter weigerde de gevorderde voorlopige voorziening en legde de proceskosten op aan eiser, die in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis werd uitgesproken op 2 juli 2008.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 386406 / VV EXPL 08-126
datum uitspraak: 2 juli 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. G. [eiser]
tegen
de besloten vennootschap I-SEC NEDERLAND B.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde partij
hierna te noemen I-SEC
gemachtigde mr. M. Briedé
De procedure
[eiser] heeft I-SEC op 9 juni 2008 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008, waarbij de gemachtigde van I-SEC zich heeft bediend van pleitnotities. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen. I-SEC heeft, voorafgaande aan de zitting, nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
1. [eiser] is op 12 oktober 2004 in dienst getreden van ICTS N.A.S. v.o.f. (hierna: ICTS) in de functie van luchthavenbeveiliger op de luchthaven Schiphol.
2. De functie van luchthavenbeveiliger is een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken (hierna: WVO). Voor het kunnen/mogen uitvoeren van werkzaamheden in een vertrouwensfunctie is een Verklaring van Geen Bezwaar (hierna: VGB) vereist, af te geven door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD).
3. Om de functie van luchthavenbeveiliger op Schiphol te kunnen uitoefenen dient [eiser] te beschikken over een zogenoemde Schipholpas. Deze is hem bij indiensttreding op grond van een destijds verkregen VGB verstrekt.
4. Op de eerste pagina van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2004 is onder het kopje IN AANMERKING NEMENDE onder meer het volgende vermeld:
“- dat door de NV Luchthaven Schiphol de Schipholpas is verstrekt en gedurende het dienstverband niet (permanent) wordt ingetrokken.
De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege, zonder dat opzegging is vereist, op de datum dat de werknemer schriftelijk door de werkgever op de hoogte is gesteld van het besluit tot afwijzing en/of intrekking van één van de hiervoor genoemde schriftelijke toestemmingen;”
5. Op 1 februari 2008 zijn de werkzaamheden van ICTS overgenomen door I-SEC, de werkmaatschappij van een van de vennoten van ICTS, ICTS International N.V. [eiser] is per die datum van rechtswege in dienst getreden bij I-SEC.
6. Op 15 januari 2008 heeft I-SEC voor [eiser] bij de AIVD een nieuwe VGB aangevraagd.
7. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de afgifte van een VGB aan [eiser] geweigerd. Als motivering voor het besluit heeft de Minister onder meer het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“Op 20 december 2006 bent u een transactie aangegaan van € 500,- voor opzetheling […] pleegdatum 24 november 2006. […]
Voorts is mij gebleken dat u de vraag in de Staat van Inlichtingen, of u ooit met politie of justitie in aanraking bent geweest, met “nee”hebt beantwoord.[…]
Op grond van deze feiten ben ik van mening dat er onvoldoende waarborgen zijn dat u de vertrouwensfunctie in alle opzichten naar behoren zult vervullen.”
8. Bij brief van 4 april 2008 heeft I-SEC aan [eiser] doen weten dat hij door de weigering van de VGB niet langer werkzaamheden op de luchthaven Schiphol kan uitoefenen en dat zijn dienstverband per 5 april 2008 eindigt.
9. Bij brief van 10 april 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
De vordering
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) nietigverklaring van het ontslag en veroordeling van I-SEC tot betaling aan [eiser] van het hem toekomende loon, vakantiegeld en bonussen etc. vanaf 1 april 2008. [eiser] stelt daartoe het volgende.
Het ontslag ontbeert een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW. De weigering van de VGB is geen dringende reden. Omdat I-SEC geen toestemming van het CWI heeft verkregen, is het ontslag nietig.
Het verweer
I-SEC betwist de vordering en voert daartoe onder meer het volgende aan.
De arbeidsovereenkomst is niet geëindigd door een ontslag op staande voet, maar van rechtswege door het intreden van een ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst. Omdat de VGB is geweigerd, is de Schipholpas van [eiser] ingetrokken. Daardoor is het voor [eiser] niet langer mogelijk zijn vertrouwensfunctie uit te oefenen.
I-SEC is bovendien op grond van artikel 5 lid 3 WVO verplicht om een medewerker uit zijn functie te ontheffen, indien voor die medewerker een VGB is geweigerd.
De beoordeling van het geschil
1. De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit niet het geval is.
2. Vast staat dat I-SEC de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet heeft beëindigd door [eiser] op staande voet te ontslaan, maar door het inroepen van de ontbindende voorwaarde van de arbeidsovereenkomst. Dit brengt mee dat aan de vordering de oorspronkelijke grondslag komt te ontvallen.
3. [eiser] heeft zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat 1) aan I-SEC geen beroep op de ontbindende voorwaarde toekomt, omdat deze geen deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst maar van de considerans;
2) indien komt vast te staan dat de ontbindende voorwaarde wel onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, zij niet rechtsgeldig is omdat het intreden daarvan niet wordt bepaald door objectieve criteria, maar afhankelijk is van het subjectieve oordeel van I-SEC. Daarmee is de ontbindende voorwaarden in strijd met het gesloten stelsel van het ontslagrecht.
4. Deze redenering kan, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen stand houden.
Dat de ontbindende voorwaarde in de considerans staat, maakt geen verschil. Uit de woorden “in aanmerking nemende” volgt dat beide partijen met de voorwaarde rekening hebben gehouden en deze ook als uitgangspunt hebben aanvaard. [eiser] heeft de pagina waarop de ontbindende voorwaarde staat, geparafeerd en daarvan dus kennis genomen.
5. Anders dan [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat het intreden van de ontbindende voorwaarde niet afhankelijk is van het (subjectieve) oordeel van I-SEC, nu de WVO dwingend voorschrijft dat bij een overgang van onderneming waarbij de medewerkers bij een nieuwe werkgever in dienst treden, voor die medewerkers een nieuwe VGB dient te worden aangevraagd. De door [eiser] ter zitting geuite veronderstelling dat ICTS, in de wetenschap van deze wettelijke verplichting, haar activiteiten aan I-SEC heeft overgedragen ten einde van [eiser] af te komen met omzeiling van het ontslagrecht, ontbeert iedere grondslag.
6. Vast staat dat de VGB is geweigerd, omdat [eiser] destijds een transactie is aangegaan in verband met het plegen van een strafbaar feit, dat als zodanig niet door [eiser] is betwist. Dat is een omstandigheid die in de risicosfeer van [eiser] ligt. Dat [eiser] bezwaar heeft aangetekend tegen intrekking van de voor afgifte van de Schipholpas noodzakelijke VGB kan er niet toe leiden dat I-SEC de uitkomst van de bezwaarprocedure had moeten afwachten. Dit geldt te minder nu I-SEC onbetwist heeft gesteld dat zij ingevolge artikel 5 lid 3 WVO verplicht is om de medewerker voor wie een VGB geweigerd is, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken, uit zijn functie te ontheffen. Daarbij komt dat
I-SEC ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft aangegeven, dat [eiser], indien zijn bezwaar wordt gehonoreerd, weer gewoon bij haar in dienst kan komen.
7. Gelet op de thans ontstane situatie, waarin [eiser] zijn functie niet meer kan uitoefenen omdat hij niet over de daarvoor vereiste Schipholpas beschikt, kan voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet langer van werkgever worden gevergd.
Het is vooralsnog niet aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden beslist, dat aan
I-SEC desondanks geen beroep toekomt op de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst.
8. Voor een beoordeling van de zwaarte van het door [eiser] gepleegde delict of afweging van enerzijds het belang van [eiser] bij een onverwijlde voorziening en anderzijds het belang van I-SEC bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit van de Minister, zoals door [eiser] bepleit, is in de onderhavige procedure geen plaats.
9. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde voorlopige voorziening zal worden geweigerd.
10. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
11. Ter zitting is nog ter sprake gekomen of aan [eiser] nog loon toekomt tot 5 april 2008.
I-SEC heeft daarop doen zeggen dat reeds een volledige eindafrekening tot die datum heeft plaatsgevonden. Voor zover dit niet het geval zou zijn, zal aan [eiser] het aan hem tot 5 april 2008 toekomende loon worden betaald, zo heeft I-SEC toegezegd. [eiser] dient dan wel alle nog in zijn bezit zijnde bedrijfseigendommen bij I-SEC te hebben ingeleverd.
Beslissing
De kantonrechter:
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van I-SEC tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Stolp en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.