ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9363
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.J. Udo de Haes
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van niet-genoten vakantiedagen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst
In deze zaak vorderde eiser, die van 1 april 1998 tot 1 mei 2005 in dienst was bij gedaagde, betaling van niet-genoten vakantiedagen over de jaren 2003, 2004 en 2005. De arbeidsovereenkomst eindigde door beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat de vordering niet toewijsbaar was, omdat eiser feitelijk niet meer had gewerkt vanaf 7 februari 2004 tot het einde van zijn dienstverband. Gedurende deze periode ontving hij wel een volledig loon van gedaagde, die in financiële problemen verkeerde door ondeugdelijk geleverde materialen van een toeleverancier. Eiser had in de periode van 25 mei 2004 tot 2 juli 2004 bovendien voor een andere werkgever gewerkt en ontving daar een bruto salaris van € 1.525,80 per maand, zonder gedaagde hiervan op de hoogte te stellen. De kantonrechter concludeerde dat het vorderen van niet-genoten vakantiedagen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had weliswaar aangevoerd dat hij beschikbaar was voor werk, maar dit werd slechts gedeeltelijk als juist erkend. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.