ECLI:NL:RBHAA:2008:BE8742

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3641 en 08-3643
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van beëindiging en intrekking bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatieverstrekking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 juni 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de beëindiging en intrekking van een bijstandsuitkering. Verzoeker, die een bijstandsuitkering ontving, werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, geconfronteerd met het besluit om zijn uitkering per 1 januari 2008 te beëindigen en met terugwerkende kracht tot 20 december 2005 in te trekken. Dit besluit volgde op een melding dat verzoeker mogelijk betrokken was bij twee bedrijven, wat leidde tot de conclusie dat hij onvoldoende informatie had verstrekt over zijn betrokkenheid bij deze bedrijven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker in voldoende mate aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. Hij had tijdig informatie verstrekt en verweerder had niet onderbouwd dat verzoeker beschikte over de gevraagde gegevens van de bedrijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheden om de uitkering te beëindigen en in te trekken. Daarom werd het verzoek om schorsing van het besluit van 12 maart 2008 toegewezen, en werd verweerder opgedragen om verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij besluiten tot beëindiging van bijstandsuitkeringen en de noodzaak voor verweerders om voldoende bewijs te leveren voor hun besluiten. De voorzieningenrechter heeft ook een proceskostenveroordeling uitgesproken ten laste van verweerder, aangezien verzoeker een toevoeging had ontvangen op basis van de Wet op de rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 3641 en 08-3643 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2008
in de zaken van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.R. Haitsma, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2008 heeft verweerder op grond van artikel 54, eerste lid, Wet werk en bijstand (WWB) verzoekers recht op een WWB-uitkering per 22 januari 2008 opgeschort. Bij datzelfde besluit heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld voor 22 februari 2008 de in dat besluit vermelde stukken bij verweerder in te leveren.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 maart 2008 heeft verweerder de WWB-uitkering van verzoeker per 1 januari 2008 beëindigd, omdat verzoeker onvoldoende informatie bij verweerder heeft ingeleverd. Bij datzelfde besluit heeft verweerder verzoekers uitkering met terugwerkende kracht tot 20 december 2005 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 21 april 2008 een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 24 april 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Omdat sprake is van twee separate besluiten, is eveneens sprake van twee verzoeken om voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 2 juni 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.R. Haitsma, en waar verweerder zich, na voorafgaand bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft verzoeker per 20 december 2005 een WWB-uitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Begin 2008 heeft verweerder een melding ontvangen waaruit bleek dat verzoeker mogelijk "zwarte inkomsten" zou hebben. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek ingesteld en de uitbetaling van verzoekers uitkering per 1 januari 2008 stopgezet. In het kader van voormeld onderzoek is verzoeker op 22 januari 2008 door medewerkers van de sociale recherche gehoord. Op grond van dit gesprek en de daaruit voortvloeiende bevindingen heeft verweerder bij besluit van 25 januari 2008 verzoekers recht op uitkering opgeschort per 22 januari 2008. Omdat verzoeker geen informatie had verstrekt over bedrijven op zijn naam, waarvan hij directeur is of enig aandeelhouder, heeft verweerder verzoeker tot 22 februari 2008 de gelegenheid gegeven alsnog de benodigde informatie te verschaffen. Bij brief van 19 februari 2008 heeft verzoeker informatie verschaft.
2.2 Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 12 maart 2008 verzoekers (recht op) uitkering per 1 januari 2008 beëindigd en de uitkering vervolgens met terugwerkende kracht tot 20 december 2005 ingetrokken, omdat volgens verweerder verzoekers recht op bijstand niet is vast te stellen, aangezien hij de gevraagde informatie niet of niet volledig heeft verstrekt.
2.3 Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Hij stelt allereerst dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Voorts stelt verzoeker dat verweerder artikel 54, vierde lid, WWB niet goed heeft toegepast, door de uitkering te beëindigen per 1 januari 2008. Volgens verzoeker kan er niet eerder beëindigd worden dan per 12 maart 2008. Voorts acht verzoeker de hem geboden hersteltermijn onredelijk kort. In dit verband voert verzoeker aan, dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat verzoeker failliet is verklaard. Daarnaast wijst verzoeker erop dat hij redelijkerwijs niet over alle informatie kan beschikken. Verzoeker is immers niet betrokken geweest bij bedrijven waarover verweerder informatie heeft gevraagd. Daarom is eventueel geplaatst kapitaal bij een van de bedrijven volgens verzoeker niet van belang. Volgens verzoeker heeft hij voor zover hij dat kon, voldaan aan het verzoek van 25 januari 2008 om stukken over te leggen voor 22 februari 2008. Ter zitting heeft verzoeker benadrukt dat hij zich per 22 januari 2008 heeft laten uitschrijven als directeur van Little Haarlem Holding N.V. (hierna: LHH). Ook heeft verzoeker erop gewezen dat jaarstukken van dit bedrijf over 2006 en 2007 niet voorhanden zijn. Om die reden kan verzoeker ze niet overleggen.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onder meer dat verweerder er begin 2008 achter is gekomen dat verzoeker in ieder geval vanaf 17 mei 1993 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven stond als directeur van LHH. Ook is verweerder uit onderzoek gebleken dat LHH enig aandeelhouder is van HZV diensten B.V. (hierna: HZV). Bovendien kreeg verweerder op grond van onderzoek het vermoeden dat verzoeker werkzaamheden verrichtte voor Expert Sport Nederland B.V. (hierna: Expert). In het gesprek hierover op 22 januari 2008 heeft verweerder naar het oordeel over dit alles onvoldoende duidelijkheid verkregen. De voorzieningenrechter gaat er in dit verband van uit, dat verweerder door middel van zijn onderzoek heeft getracht te achterhalen of verzoeker vanuit zijn mogelijke betrokkenheid bij voormelde bedrijven inkomsten heeft ontvangen.
Verweerder heeft zich na het gesprek dat twee medewerkers op 22 januari 2008 met verzoeker hebben gehad op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt over de bedrijven waarbij hij betrokken was. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, WWB neergelegde opschortingsbevoegdheid.
2.7 Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hij wijst het verzoek daartoe, voor zover gericht op schorsing van het besluit van 25 januari 2008, dan ook af.
2.8 Uit het besluit van 25 januari 2008 blijkt onder meer, dat verweerder verzoeker een termijn heeft gegeven tot 22 februari 2008 om een aantal stukken aan verweerder over te leggen. Het gaat hierbij - kort gezegd - om de volgende stukken :
a. een verklaring van de belastingdienst over LHH, gevestigd te Curaçao, waaruit blijkt dat verzoeker over 2005 tot en met heden aldaar wel of niet aangifteplichtig is;
b. kopieën uit het dossier van LHH, waaruit blijkt dat er een geplaatst kapitaal is van € 18.151,21;
c. een verklaring over LHH van de Nederlandse belastingdienst, waaruit blijkt dat verzoeker in Nederland al dan niet belastingplichtig is;
d. verlies- en winstrekeningen van LHH vanaf 2005 tot en met heden;
e. verlies- en winstrekeningen van HZV vanaf 2005 tot en met heden;
f. afschriften van bank- en/of girorekeningen van LHH en HZV vanaf 2005 tot en met heden;
g. afschriften van bank- en girorekeningen van verzoeker, vanaf 20 december 2005 tot en met heden;
h. een overzicht van de werkzaamheden die verzoeker vanaf 20 december 2005 heeft verricht bij Expert.
2.9 Bij brief van 19 februari 2008 heeft verzoeker een aantal stukken die betrekking hebben op de hiervoor vermelde bedrijven aan verweerder toegestuurd. In deze brief en overigens ook in zijn bezwaarschrift van 21 april 2008, benadrukt verzoeker dat hij LHH niet kent en dat hij nimmer voor LHH en ook niet voor HZV al dan niet tegen betaling werkzaamheden heeft verricht. Ook heeft verzoeker er meermalen op gewezen dat hij niet zichzelf als directeur van LHH heeft ingeschreven, maar dat dat via een andere persoon is gebeurd. De door verzoeker overgelegde 'opgaaf betreffende een (nieuwe) bestuurder, commissaris, enig aandeelhouder of een vereffenaar' (bijlage 2 bij de brief van verzoeker van 19 februari 2008) lijkt dit te bevestigen, aangezien daarin M. Wijnja als aangever is opgenomen.
2.10 Ervan uitgaande dat verweerder via de hiervoor onder 2.8 vermelde stukken heeft willen achterhalen of verzoeker als gevolg van zijn (mogelijke) betrokkenheid bij LHH en HZV inkomsten heeft gehad, overweegt de voorzieningenrechter dat de hiervoor onder a t/m c vermelde stukken, over de vraag of verzoeker inkomsten heeft ontvangen, geen opheldering kunnen verschaffen. Voor zover verweerder omtrent LHH informatie zou willen hebben van de Curaçaose of Nederlandse belastingdienst, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verweerder bij deze diensten gemakkelijker informatie zou kunnen verkrijgen dan verzoeker zelf. Verzoeker is immers per 22 januari 2008 uitgeschreven als directeur van LHH en heeft -onweersproken- aangegeven dat hij geen toegang heeft tot gegevens van LHH. Verweerder heeft niet onderbouwd dat verzoeker kan beschikken over de hierboven onder d t/m f genoemde stukken. Het niet verstrekken van deze gegevens kan verzoeker dan ook niet worden tegengeworpen. Voorts vormt de omstandigheid dat verzoeker directeur is van LHH, welk bedrijf op zijn beurt enig aandeelhouder is van HZV, op zichzelf een onvoldoende aanwijzing dat verzoeker van HZV inkomsten zou hebben ontvangen. Uit de balans per 31 december 2005 van LHH blijkt evenmin iets van een eventuele betrokkenheid van verzoeker bij dit bedrijf. Wel blijkt hieruit dat de vennootschap tijdens het boekjaar (2005) geen werknemer(s) in dienst had. Hetzelfde geldt overigens voor HZV. Voorts heeft verzoeker door middel van een brief van de directeur van Expert van 19 februari 2008 voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voor dit bedrijf uitsluitend beperkte vrijwilligerswerkzaamheden heeft verricht en hiervoor geen vergoeding heeft ontvangen. Daarnaast heeft verzoeker genoegzaam aannemelijk gemaakt dat er van LHH geen jaarstukken voorhanden zijn van de jaren 2006 en 2007. Tot slot blijken de door verweerder vermoede inkomsten niet uit de bank- en giroafschriften die verzoeker heeft overgelegd.
2.11 Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen, dat verzoeker te weinig informatie heeft verschaft omtrent zijn mogelijke betrokkenheid bij de onder 2.6 vermelde bedrijven. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn in artikel 54, vierde lid, en artikel 54, derde lid, WWB neergelegde bevoegdheden om verzoekers uitkering respectievelijk per 1 januari 2008 te beëindigen en vanaf 20 december 2005 in te trekken.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek, voor zover gericht op schorsing van het besluit van 12 maart 2008, op de hierna vermelde wijze toewijzen.
2.13 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, voor zover gericht op het besluit van 12 maart 2008;
3.2 schorst het bestreden besluit van 12 maart 2008 tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op om met ingang van 24 april 2008 aan verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm;
3.4 draagt verweerder op om verzoeker binnen twee werkdagen na verzending van deze uitspraak een voorschot te betalen;
3.5 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.6 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 39,-- aan hem vergoedt;
3.7 wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op
13 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.