ECLI:NL:RBHAA:2008:BE9173

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5142, 08-5150 en 08-5151
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking uitkering op grond van onvoldoende medewerking aan rechtmatigheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 5 augustus 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 2001 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn uitkering zien beëindigen omdat hij onvoldoende medewerking had verleend aan een rechtmatigheidsonderzoek. Verzoeker stelde dat zijn persoonlijke problemen hem belemmerden om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar deze stelling was onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente Haarlem in redelijkheid gebruik had kunnen maken van haar bevoegdheid om de uitkering in te trekken, aangezien verzoeker niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Tijdens de zitting op 4 augustus 2008 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de gemeente werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel verzoeker in precaire omstandigheden verkeerde, er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn persoonlijke omstandigheden hem verhinderden om de benodigde informatie te verstrekken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 5142, 08-5150 en 08-5151 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2008
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 18 juni 2008 en 26 juni 2008 heeft verweerder verzoekers recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) onder toepassing van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, WWB, met ingang van 17 juni 2008 opgeschort, omdat verzoeker volgens verweerder niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij brieven van 30 juni 2008 en 23 juli 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft verweerder verzoekers WWB-uitkering onder toepassing van artikel 54, vierde lid, WWB per 18 juni 2008 ingetrokken, omdat verzoeker volgens verweerder twee keer niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 23 juli 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 23 juli 2008 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de met een besluit gelijk te stellen weigering van verweerder om een besluit te nemen op grond van artikel 18, derde lid, WWB.
Bij brief van 25 juli 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening is gekoppeld aan alle drie de hiervoor genoemde bezwaarschriften.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 augustus 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter gaat bij haar beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten.
2.3 Verzoeker is in 2000 vanuit Soedan naar Nederland gekomen. Vanaf 2003 heeft hij de Nederlandse nationaliteit. Hij ontvangt van verweerder sinds 9 augustus 2001 een WWB-uitkering naar de norm voor een alleenstaande, vermeerderd met een toeslag van 20%.
2.4 Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder verzoekers uitkering vanaf 1 oktober 2007 gedurende een maand met 20% verlaagd, omdat verzoeker niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft verweerder verzoekers uitkering vanaf 1 november 2007 met 40% verlaagd, omdat verzoeker onvoldoende meewerkt aan het sociale activeringstraject. Bij besluit van 4 december 2007 heeft verweerder om dezelfde reden aan verzoeker een maatregel opgelegd tot korting van verzoekers uitkering met 100% over twee maanden gerekend vanaf 1 januari 2008.
2.5 Omdat de hiervoor vermelde maatregelen niet tot gedragsverandering hebben geleid heeft verweerder besloten in plaats van verdergaande maatregelen op te leggen, een rechtmatigheidsonderzoek te verrichten. Daartoe heeft verweerder verzoeker bij brief van 30 mei 2008 uitgenodigd voor een gesprek op 17 juni 2008 om 09.00 uur. In deze brief stond vermeld welke gegevens verzoeker moest meenemen. Verzoeker is niet op de aangegeven datum verschenen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 18 juni 2008 verzoekers recht op een WWB-uitkering per 17 juni 2008 opgeschort. In datzelfde besluit heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 26 juni 2008 om 09.00 uur. Verzoeker is toen bij verweerder verschenen. Hij had op dat moment geen gegevens bij zich. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 26 juni 2008 verzoekers recht op uitkering nogmaals per 17 juni 2008 opgeschort. Bij datzelfde besluit heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 30 juni 2008 en verzoeker medegedeeld dat hij de benodigde gegevens dan moest meenemen. Verzoeker is op 30 juni 2008 bij verweerder verschenen, opnieuw zonder de benodigde gegevens. Op grond hiervan heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2008 verzoekers WWB-uitkering per 18 juni 2008 ingetrokken.
2.6 Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Verzoeker wijst erop dat het ook verweerder duidelijk moet zijn dat hij allerlei problemen heeft, waardoor hem geen verwijt gemaakt kan worden. Juist om die reden heeft verweerder ervoor gekozen om, in plaats van verdere punitieve sancties op te leggen, over te gaan tot een rechtmatigheidsonderzoek. Verzoeker stelt dat verweerder in dat kader ten onrechte geen onderzoek heeft ingesteld naar zijn persoonlijke omstandigheden en problemen. Als gevolg van de opgelegde maatregelen en de intrekking van de uitkering heeft verzoeker hoge schulden. Verzoeker heeft zich aangemeld bij de afdeling Schuldhulpverlening van de gemeente Haarlem maar kan, vanwege het volledig ontbreken van een inkomen, niet geholpen worden. Verzoeker heeft een huurachterstand van € 1470,-- en een totale schuld van € 2408,48. Hierdoor zal een huisuitzetting plaatsvinden op 5 augustus 2008. Ook dreigt openbare verkoop van verzoekers persoonlijke bezittingen. Gelet hierop heeft verzoeker een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker uiteengezet dat inmiddels een nieuwe aanvraag is gedaan. Volgens gemachtigde is bij de intake geconstateerd dat verzoeker valt in de categorie “bijzondere doelgroepen.” Verzoeker hoort echter pas op 15 augustus 2008 of hij een voorschot zal ontvangen. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat aan hem voorschotten moeten worden verstrekt en een voorschot – wellicht in de vorm van leenbijstand - ter hoogte van de totale schuld van € 2408,48.
2.7 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat verzoeker op de gebruikelijke wijze is uitgenodigd voor een gesprek in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek. Daarbij is hem verzocht (financiële) gegevens over te leggen. Daaraan heeft verzoeker tot drie keer toe niet voldaan, zodat de WWB-uitkering terecht is ingetrokken, aldus verweerder. Wat betreft het verwijt van verzoeker dat verweerder geen onderzoek naar zijn problemen heeft ingesteld, wijst verweerder erop dat uit het dossier niet blijkt welke problemen verzoeker heeft waardoor hij niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen. Voor een rechtmatigheidsonderzoek is gekozen om te achterhalen “wat er precies allemaal aan de hand is met verzoeker.” Dit houdt meer in dan alleen een onderzoek naar de persoonlijke problemen van verzoeker. Het rechtmatigheids-onderzoek dient ter beantwoording in ruime zin van de vraag of de toegekende uitkering nog rechtmatig is. Daarbij dient ook de financiële positie van verzoeker in kaart te worden gebracht en dient te worden onderzocht of verzoeker wellicht andere inkomstenbronnen heeft. Wat betreft het verzoek om verstrekking van een voorschot in het kader van de nieuwe aanvraag, dient verzoeker zich te wenden tot de voorzitter van gedeputeerde staten van Noord-Holland, aldus verweerder.
2.8 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.9 De voorzieningenrechter heeft ter zitting geconstateerd dat verzoekers verzoek zich uitsluitend richt op schorsing van het intrekkingsbesluit van 2 juli 2008. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de overige twee verzoeken als ingetrokken kunnen worden beschouwd.
2.10 Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, WWB neergelegde bevoegdheid om verzoekers uitkering per 18 juni 2008 in te trekken.
2.11 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder ervoor heeft gekozen om verzoeker, wegens onvoldoende meewerken, niet nogmaals een sanctie op te leggen maar in plaats daarvan een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van verzoekers uitkering. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het verweerder vrij stond om voor deze weg te kiezen en dat verzoeker door deze keuze van verweerder niet is benadeeld. De voorzieningenrechter deelt voorts het standpunt van verweerder dat een rechtmatigheidsonderzoek – zoals uit de naam reeds moge blijken - gericht dient te zijn op de vraag of toekenning van de uitkering (nog) rechtmatig is en dat bij een rechtmatigheidsonderzoek zowel de financiële als de overige persoonlijke omstandigheden van de betrokken bijstandsgerechtigde beoordeeld dienen te worden. De omstandigheid dat verzoeker niet meewerkt aan zijn arbeidsinschakeling en verdere inburgering in Nederland kan – zoals verweerder terecht heeft opgemerkt – immers, behalve in persoonlijke problemen bij verzoeker, ook gelegen zijn in het feit dat verzoeker bijvoorbeeld inmiddels andere inkomstenbronnen dan de WWB heeft of dat zich een andere wijziging heeft voorgedaan in zijn persoonlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter volgt verzoeker dan ook niet in zijn stelling dat het rechtmatigheidsonderzoek er (uitsluitend) op gericht had moeten zijn om verzoekers persoonlijke problemen in kaart te brengen.
2.12 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat verzoeker niet, althans onvoldoende, aan het rechtmatigheidsonderzoek heeft meegewerkt. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker hierdoor heeft gehandeld in strijd met de in artikel 17 WWB neergelegde inlichtingenplicht. De stelling van verzoeker dat hem niets kan worden verweten, omdat hij persoonlijke problemen heeft en hoge schulden, heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat verzoeker niet reageert op de sancties die aan hem zijn opgelegd is onvoldoende om te kunnen concluderen dat er dus iets met hem aan de hand moet zijn en dat de schending van de inlichtingenplicht door verzoeker daarom niet verwijtbaar is.
2.13 Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, neergelegde bevoegdheid om verzoekers uitkering per 18 juni 2008 in te trekken. Hoewel de voorzieningenrechter duidelijk is geworden dat verzoeker in zeer precaire omstandigheden verkeert, bestaat er, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.14 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 5 augustus 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.