ECLI:NL:RBHAA:2008:BE9492

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2731, 08/2732, 08/2877, 08/2878 & 08/3495
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heijning - Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij beëindiging uitkering op grond van psychische gesteldheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 5 juni 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de beëindiging van de uitkering van verzoeker, die onder de Wet werk en bijstand (WWB) valt. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat zijn uitkering per 14 maart 2008 was beëindigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet in staat was om aan de inlichtingenverplichting te voldoen vanwege zijn psychische gesteldheid. Dit werd onderbouwd door een psychologisch advies waaruit bleek dat verzoeker structureel psychisch beperkt is en dat zijn vermogen om adequaat te reageren op verzoeken van verweerder ernstig werd aangetast.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de psychische problematiek van verzoeker en dat het niet aannemelijk was dat verzoeker opzettelijk de gevraagde informatie had achtergehouden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid niet tot opschorting en beëindiging van de uitkering had kunnen overgaan. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om verzoeker bijstand te verlenen naar de voor hem geldende norm, totdat er een besluit op het bezwaar zou zijn genomen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door de overheid, vooral wanneer het gaat om personen met psychische problemen. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat het aan verweerder is om de benodigde informatie te vergaren en dat het niet aan verzoeker kan worden verweten dat hij niet aan de informatieverplichtingen kan voldoen, gezien zijn situatie.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08 - 2731, 08-2732, 08-2877, 08-2878, 08-3495 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2008
in de zaken van:
[naam verzoeker]
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2008 heeft verweerder het recht op uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van eiser opgeschort op grond van artikel 54, eerste lid, WWB vanaf 4 februari 2008 en de betaling van de uitkering stopgezet met ingang van de maand februari 2008. Voorts heeft verweerder verzoeker een hersteltermijn geboden tot 19 februari 2008.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 maart 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder besloten tot verlenging van de hersteltermijn tot 26 januari 2008.
Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 26 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 maart 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft verweerder (ter correctie van het eerdere besluit van 20 februari 2008) besloten tot verlenging van de hersteltermijn tot 11 maart 2008.
Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 7 maart 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 maart 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 maart 2008 is verweerder overgegaan tot beëindiging van de uitkering per 14 maart 2008. Tevens is besloten tot intrekking van de uitkering over de periode van 14 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 op grond van artikel 54, derde lid, sub a, WWB.
Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 19 maart 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 19 maart 2008 is voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn bij schrijven van 26 april 2008 aangevuld.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder besloten tot terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, sub a, WWB van de over de periode van 14 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 verstrekte bijstand tot een bedrag van € 418,43.
Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 16 april 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 16 april 2008 heft verzoeker verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 15 mei 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W.G. Fischer. Verweerder is verschenen bij drs. M. Zandbergen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Uit de stukken blijkt dat verzoeker op 21 januari 2008 in verband met een zogeheten periodiek statusonderzoek een statusformulier is toegestuurd met het verzoek die in te vullen en voorzien van de laatste afschriften van bank- en spaarrekeningen, uiterlijk 4 februari 2008 in te sturen. Verzoeker heeft daarin gemeld dat hij bezitter is van een Opel Monza kenteken [kenteken]. Omdat verzoeker vervolgens niet tijdig/onvolledig heeft gereageerd op een verzoek om nadere gegevens heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2008 het recht op uitkering vanaf 4 februari 2008 opgeschort op grond van artikel 54, eerste lid, WWB en de betaling stopgezet met ingang van de maand februari 2008. Er is een hersteltermijn geboden tot 19 februari 2008 om het verzuim te herstellen.
Daarbij is -voor zover hier van belang - aanvullend verzocht om inlevering van:
-alle bankafschriften van de afgelopen 3 maanden, te weten van 1 november 2007 tot en met 31 januari 2008;
-betalingsbewijs/aankoopbewijs van de auto Opel Monza, kenteken [kenteken];
-kopie verzekeringspolis;
2.3 In het bezwaarschrift van 14 februari 2008, gericht tegen het besluit van 11 februari 2008, heeft verzoekers gemachtigde aangegeven dat verzoeker niet in staat is aan de door verweerder gestelde eisen te voldoen. Gemachtigde heeft verweerder verzocht rekening te houden met de persoon van verzoeker en verzocht om hulp voor verzoeker van de kant van verweerder om aan hetgeen verlangd wordt te kunnen voldoen. Bij schrijven van 18 februari 2008 zijn via verzoekers gemachtigde voorts de volgende gegevens - voor zover hier relevant - overgelegd:
-bankafschriften afgelopen 3 maanden;
-verklaring verzoeker over bezit auto (inhoudende dat hij die naar het pandjeshuis heeft gebracht omdat hij financieel niet in staat is de kosten van een auto te dragen. Hij zegt niet te beschikken over een betalingsbewijs en geen verzekeringspolis te hebben omdat de auto niet is verzekerd). In de Rapportage Inkomen van 13 maart 2008 van de casemanager van verzoeker leest de voorzieningenrechter voorts dat de gemachtigde van verzoeker na de eerste hersteltermijn (derhalve: voor 19 februari 2008) nog contact met de casemanager heeft opgenomen omdat verzoeker naar zijn mening bij "bijzondere doelgroepen" thuis zou horen in verband met psychische klachten en dus niet aan zijn informatieplicht kan voldoen.
2.4 Bij het besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder de hersteltermijn verlengd tot 26 januari 2008 omdat verzoeker nog niet volledig heeft voldaan aan het gevraagde. Tevens heeft verweerder verzoeker gevraagd om een verklaring voor het feit dat hij een auto heeft gekocht terwijl hij de kosten niet kan betalen en om een kopie van de pandjesverklaring/terugkoopverklaring in te leveren. Verweerder heeft er daarbij op gewezen te hebben geconstateerd dat de waarde van de auto blijkens internet hoger is dan het opgegeven bedrag van € 450 en dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de uitkering. Bij besluit van 4 maart 2008 heeft verweerder aangegeven dat er in het eerdere besluit van 20 februari 2008 een typefout stond (een verkeerde datum) en heeft vervolgens de hersteltermijn verlengd tot 11 maart 2008.
2.5 Bij besluit van 14 maart 2008 is verweerder overgegaan tot beëindiging van de uitkering per 14 maart 2008 en intrekking van de uitkering over de periode van 14 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 op grond van artikel 54, derde lid, sub a, WWB. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet heeft gereageerd op het verzoek om gegevens toe te sturen en dat het hier gaat om gegevens die benodigd zijn om te kunnen beoordelen of hij nog langer recht heeft op een uitkering. Het betreft hier (aanvullende) informatie over de aanschafwaarde van de auto, de Opel Monza. Verweerder veronderstelt dat die auto mogelijk een hogere waarde vertegenwoordigt dan opgegeven en dat het vermogen daarmee boven het vrij te laten vermogen zou kunnen uitkomen.
2.6 In bezwaar heeft de gemachtigde van verzoeker het standpunt ingenomen dat de auto niet van belang kan zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Volgens gemachtigde is de auto ruim 25 jaar oud en is het aan verweerder te onderbouwen waarom de verklaringen die eiser heeft afgelegd niet toereikend zijn. Verder heeft de gemachtigde opnieuw gesteld dat verweerder rekening moet houden met de achtergrond van verzoeker (psychische problematiek), die bij verweerder bekend is. Gemachtigde heeft wederom gevraagd verzoeker over te dragen aan de afdeling "Bijzondere Doelgroepen". De gemachtigde heeft betoogd dat de weigering verzoeker te helpen in strijd is met artikel 13 ESH. Verzoeker verkeert in hoge nood en verweerder is verplicht mensen in nood te helpen. Gemachtigde heeft zijn visie hierop verder toegelicht in het bezwaarschrift. Gemachtigde heeft betoogd dat verzoeker niet kan voldoen aan wat verweerder van hem wil en dat de handelwijze van verweerder in dit geval een verboden vorm van discriminatie inhoudt. Gemachtigde heeft uiteengezet dat hij heeft getracht hulp te zoeken via het RIBW. Volgens gemachtigde is het RIBW het met hem eens dat verzoeker een uitstekende kandidaat zou zijn voor begeleiding en zou deze kwestie mogelijk tot klaarheid kunnen worden gebracht zodra verzoeker door het RIBW wordt geholpen. Het beëindigen van de uitkering is volgens gemachtigde strijdig met het uitgangspunt van de WWB. Gemachtigde heeft voorts betoogd dat verweerder niet verplicht is te beëindigen en dat verweerder, indien hij niet wil wachten, de waarde van die auto ook door een derde kan laten vaststellen. Gemachtigde heeft ook nog aangevoerd dat het besluit onrechtmatig is, nu verweerder niet heeft overwogen minder belastende acties te ondernemen. Het indienen van een nieuwe aanvraag op dit moment heeft geen zin, zo meent de gemachtigde.
2.7 In de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt aangevoerd dat verzoeker van het niet voldoen aan de opdrachten geen verwijt kan worden gemaakt en dat op die grond het schorsen van het uitkeringsrecht alsook het beëindigen/intrekken in strijd is met de wet. Voorts wordt gesteld dat verweerder ten onrechte weigert verzoeker als een bijzonder geval te behandelen en dat verweerder totaal voorbij gaat aan hetgeen hierover in bezwaar naar voren is gebracht. Gemachtigde acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen omdat verweerder (ook) aan de vraag of verzoeker voor zijn verzuim een verwijt valt te maken geheel voorbij gaat. Gemachtigde stelt dat verweerder zelf nader onderzoek kan (laten) doen. Verzocht wordt om schorsing van de bestreden besluiten.
2.8 Verweerder heeft zich in zijn verweer beperkt tot de intrekking en beeindiging van de uitkering. Dienaangaande heeft hij aangevoerd dat verzoeker de gerezen onduidelijkheden over het bezit van de auto niet heeft weggenomen. Verweerder zegt geen duidelijkheid te hebben gekregen op de vraag wat de waarde van de auto is, waarvan de aanschaf van de auto is betaald en wat met die auto is gedaan. Volgens verweerder is de informatie die verzoeker wel heeft gegeven onvoldoende, onduidelijk, tegenstrijdig en ongeloofwaardig. Verweerder is van mening dat het aan verzoeker is om met duidelijke en geloofwaardige bewijzen te komen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Wanneer de waarde van de auto mogelijk boven de toepasselijke vermogensgrens ligt, is verweerder gehouden om de uitkering te beëindigen, zo heeft verweerders gemachtigde ter zitting benadrukt.
Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het in zo'n geval niet op de weg van verweerder als uitkerende instantie ligt om zelf een taxatie te (laten) verrichten. Naar de mening van de gemachtigde van verweerder staat verzoeker niets in de weg om een nieuwe aanvraag in te dienen. Daarbij kunnen nieuwe omstandigheden worden getoetst (de case-manager zou daarbij ook kunnen overwegen een hertaxatie te laten uitvoeren) alsook een (eventuele) interingsberekening worden gemaakt. Wat betreft het overdragen van het dossier naar een andere afdeling (hier: de afdeling bijzondere doelgroepen) heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gesteld dat daarover eerst kan worden beslist wanneer het voorliggende geschil is opgelost. Ook het indienen van een nieuwe aanvraag zou mogelijk aanleiding kunnen geven voor de case-manager een overdracht in overweging te nemen.
2.9 De voorzieningenrechter staat voor de vraag of verweerder gezien de voorliggende feiten, in redelijkheid tot schorsing, en vervolgens intrekking en beëindiging van de uitkering heeft kunnen overgaan.
2.10 Voorop staat dat alle informatie omtrent het vermogen van verzoeker van belang kan zijn voor het bepalen van het recht op bijstand en de hoogte daarvan. In het onderhavige geval mist verweerder relevante informatie over de vraag wat de waarde van de auto is die verzoeker in januari 2008 in bezit heeft gekregen, waarvan de aanschaf van de auto is betaald en wat met die auto vervolgens is gedaan. Vaststaat dat gedurende de hier te beoordelen periode het kenteken van de auto op naam van verzoeker stond geregistreerd en dat het hier gaat om gegevens die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
2.11 De opschorting is gebaseerd op artikel 54, eerste lid, WWB. Dit artikellid bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent het college het recht op bijstand kan opschorten. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van artikel 54, eerste lid bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand dient allereerst te worden vastgesteld of er sprake is van verzuim, maar dient ook te worden nagegaan of het verzoeker valt te verwijten dat hij de benodigde gegevens of bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt.
2.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder op dit laatste punt van de besluitvorming tekort geschoten. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat gezien verzoekers psychische gesteldheid hem het nakomen van de inlichtingenverplichting niet, in ieder geval niet in alle opzichten, kan worden toegerekend. Hiervoor is steun te vinden in het psychologisch advies uit juni 2006. In dat advies wordt door de psycholoog die hem heeft onderzocht geconcludeerd dat verzoeker psychisch structureel beperkt is. Volgens de samenvatting toont hij duidelijk verschijnselen van verlies van realiteitsbesef, geeft hij verwarde antwoorden, is hij bij vlagen helder en concreet en komt hij licht paranoïde over. De psycholoog meent dat hij eigenlijk psychische hulp zou moeten krijgen, maar dat hij zelf niet vindt dat hij psychische klachten heeft. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekers psychische gesteldheid na het opmaken van dit rapport verbeterd zou zijn. Volgens zijn gemachtigde is dat zeker niet het geval. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat is geweest adequaat te reageren en dat hetgeen verweerder van hem verlangd zijn psychische mogelijkheden te boven ging.
2.13 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder in redelijkheid , nadat hem door de gemachtigde van verzoeker op diens psychische gesteldheid was gewezen, van verder gebruik van de bevoegdheid tot opschorting dienen af te zien en had verweerder van de mogelijkheid gebruik moeten maken een andere weg te bewandelen. Zo had verweerder, zoals meerdere malen door de gemachtigde van verzoeker voorgesteld, verzoeker kunnen doorverwijzen naar bijzondere doelgroepen - de voorzieningenrechter ziet niet in waarom "verzoeker pas zou kunnen worden overgedragen als de financiële situatie duidelijk is en het recht op bijstand vaststaat", zoals door verweerder voorgehouden - en verzoeker kunnen begeleiden bij het vergaren van de noodzakelijk bewijsstukken. Gelet op de aanwezige gegevens omtrent type, bouwjaar en kentekenregistratie van de auto had verweerder ook eigener beweging informatie kunnen vergaren. Dit te meer, nu uit de stukken blijkt dat gaandeweg, mede door toedoen van verzoekers gemachtigde, veel verdere informatie is binnengedruppeld welke als uitgangspunt kon dienen. De voorzieningenrechter acht het, alles in onderlinge samenhang bezien, niet onwaarschijnlijk dat in de bodemprocedure het besluit tot opschorting geen stand zal kunnen houden.
2.14 Ten aanzien van het besluit tot beëindiging/intrekking overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Volgens vaste rechtspraak vormt schending van de wettelijke inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, bezien in combinatie met artikel 11 WWB, een grond voor intrekking van de bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, indien als gevolg van die schending het recht op bijstand niet (langer) kan worden vastgesteld. Gezien het hiervoor onder rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.13 overwogene komt ook aan het besluit tot beëindiging/intrekking de grond te ontvallen. Ook dit besluit zal dan naar verwachting in de bodemprocedure geen stand kunnen houden.
2.15 Zoals hiervoor reeds uiteengezet, zet de voorzieningenrechter vraagtekens bij het door verweerder ingenomen standpunt dat het recht op bijstand van verzoeker gedurende de hier te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Artikel 3:2 Awb verplicht verweerder om een besluit zorgvuldig voor te bereiden en de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen. De inmiddels nader verkregen gegevens rechtvaardigen volgens de voorzieningenrechter niet (langer) de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of verzoeker ten tijde hier van belang al dan niet beschikte over een vermogen dat hoger is dan het op hem van toepassing zijnde vrij te laten vermogen. Gelet op de aanwezige gegevens moet verweerder voldoende mogelijkheden hebben (de omvang van) het recht op bijstand vast te stellen, in welk geval verweerder daartoe ook dient over te gaan. Dit brengt mee dat het primaire besluit van 14 maart 2008 ook al hierom niet (meer) op een deugdelijke motivering zou berusten en naar verwachting in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
2.16 De voorzieningenrechter ziet alles in overweging nemende aanleiding over te gaan tot schorsing van de bestreden besluiten tot opschorting en beëindiging/intrekking en verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen vanaf de datum van verzending van deze uitspraak (tot aan de datum van de te nemen besluiten op bezwaar) aan verzoeker bijstand te verstrekken naar de voor hem geldende norm. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking in de gedingstukken geen aanknopingspunten te hebben gevonden voor het standpunt dat verzoeker andere inkomstenbronnen heeft (gehad). Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het, gelet op het feit dat verzoeker al vanaf februari 2008 geen uitkering ontvangt, alleszins aannemelijk is dat hij een spoedeisend belang heeft. Dat al dan niet spoedeisende karakter hangt niet samen met de mogelijkheid die verzoeker heeft om een nieuwe aanvraag in te dienen.
2.17 Het verzoekschrift in het kader van de terugvorderingsbeslissing zal de voorzieningenrechter afwijzen, omdat in dat kader (nog) geen sprake is van enig spoedeisend belang.
2.18 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder (2 punten voor het indienen van de verzoekschriften en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst de verzoeken in de zaken met registratienummers 08/2731, 08/2732, 08/2877, 08/2878 toe;
3.2 wijst het verzoek in de zaak met registratienummer 08/3495 af;
3.3 draagt verweerder op aan verzoeker vanaf de datum van verzending van deze uitspraak (tot aan de datum van het besluit op bezwaar) bijstand te verlenen naar de voor hem geldende norm;
3.4 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,- te betalen door de gemeente Haarlem aan verzoeker;
3.5 bepaalt dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van totaal € 78,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning - Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 5 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.