1. Barentz is een onderneming die zich bezig houdt met de groothandel in grondstoffen en halffabrikaten ten behoeve van onder andere de papierindustrie.
2. [eiser] is op 1 maart 1999 bij Barentz in dienst getreden in de functie van Sales en Marketing manager Papier en Feed tegen een salaris van (laatstelijk) € 6.010,00 bruto per maand, exclusief emolumenten, waaronder 8% vakantietoeslag en een jaarlijkse tantième.
3. Artikel 9 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 10 augustus 1990 luidt als volgt:
“Deze overeenkomst […] eindigt op de eerste van de maand volgende op de zestigste verjaardag van de werknemer.”
4. Barentz heeft op verzoek van [eiser] bij zijn indiensttreding de pensioenregeling van [eiser] bij zijn vorige werkgever (een zogenoemde C-polis) overgenomen. Hierover is in de arbeidsovereenkomst van 10 augustus 1999 onder 8 het volgende vermeld:
“Als pensioenregeling kennen wij een collectieve verrekening. […] In uw specifieke geval zijn wij accoord gegaan de kosten te dragen van het continueren van uw huidige pensioenregeling. Deze kosten bedragen circa Hfl. 22000,= per jaar;”
5. Van het bedrag van ƒ 22.000,00 heeft Barentz, conform een afspraak tussen partijen, jaarlijks ƒ 6.811,00 op de C-polis van [eiser] gestort en ƒ 15.189,00 aan de bonus van [eiser] toegevoegd.
6. Op 19 januari 2007 is de C-polis omgezet in een kapitaalverzekering (lijfrente). Ingevolge de door [eiser] voor akkoord ondertekende pensioenbrief van die datum gaat het pensioen in “op de eerste dag van de maand waarin u 62 jaar wordt (pensioendatum)”. In de pensioenbrief is de mogelijkheid opgenomen van een vervroegde of uitgestelde pensioendatum.
7. [eiser] was als enige werkzaam op de Business Unit Papier, waar hij zich voornamelijk bezighield met de verkoop van natieve en kationische zetmelen (grondstoffen voor papier) voor Roquette Freres (hierna: Roquette), met wie Barentz een agentuurovereenkomst heeft.
8. Eind juli 2007 heeft Roquette aan Barentz medegedeeld de verkoop van zetmelen voor de papierindustrie vanaf 1 januari 2008 zelf te gaan uitvoeren.
9. Op 2 oktober 2007 heeft Barentz bij het CWI een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd wegens bedrijfseconomische redenen, daarin bestaande dat door de intrekking van de opdracht van Roquette de arbeidsplaats van [eiser] zou komen te vervallen.
10. Op 28 november 2007 heeft het CWI Barentz een vergunning verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. Het CWI heeft daarbij onder meer overwogen:
“[…] het door werkgever genomen besluit acht ik, gelet op het beëindigen van de agentuurovereenkomst door Roquette […] een redelijk en verdedigbaar besluit. […] In het onderhavige geval ben ik voorts van mening dat niet is gebleken dat de ontslagaanvraag van werkgever in strijd is met het afspiegelingsbeginsel […]
In tegenstelling tot hetgeen van de zijde van werknemer is aangevoerd acht ik de functies van werknemers Zindel en Rengers niet wederzijds uitwisselbaar met de functie van werknemer die komt te vervallen. Met name de door werkgever aangegeven competenties waarover in de verschillende functies dient te worden beschikt, acht ik in dit opzicht doorslaggevend.”
11. Bij brief van 29 november 2007 heeft Barentz de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 31 maart 2008.
12. Bij brief van 20 december 2007 heeft Barentz aan [eiser] een afvloeiingsregeling aangeboden bestaande uit:
- een aanvulling van de door [eiser] te ontvangen WW-uitkering tot 70% van het bruto salaris vanaf 1 april 2008 tot 1 oktober 2008 en
- doorbetaling van de pensioenpremie vanaf 1 april 2008 tot 1 oktober 2008.