RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801384-08
Uitspraakdatum: 10 november 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2008 en 27 oktober 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Somalië),
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB De Geniepoort.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(1)
hij op of omstreeks 09 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal vreemdelingen paspoort van Italië (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was;
(2)
hij op of omstreeks 09 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad (een) vals(e) of vervalst(e)
- nationale identiteitskaart van Italië (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]) en/of
- een verblijfsvergunning van Italië (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum])
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst, immers zijn deze documenten totaal vals.
2.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag
2.1 Algemene overwegingen: valt uitreizen met vals paspoort onder de bescherming van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag?
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag bepaalt:
De verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
De rechtbank Haarlem heeft op 17 september 2008 vonnis gewezen in drie zaken waarin een vreemdeling strafrechtelijk werd vervolgd wegens het bezit van een vals, vervalst of zogenaamd 'look alike' paspoort (hierna kortheidshalve samengenomen onder de term 'vals paspoort'), terwijl hij op enig moment had aangegeven asiel te willen aanvragen in Nederland (zie LJN: BF1177, BF1174 en BF1164). In deze vonnissen heeft de rechtbank uiteengezet hoe naar haar oordeel artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag, moet worden uitgelegd. De rechtbank heeft daarin onder andere bepaald dat een vluchteling die illegaal Nederland binnenkomt met behulp van een vals paspoort, valt onder de beschermende werking van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag, mits aan de overige voorwaarden van deze bepaling is voldaan.
De zaken waarover de rechtbank op 17 september 2008 heeft beslist, betroffen gevallen waarin een vreemdeling werd aangehouden met een vals paspoort ten tijde van of zeer kort na binnenkomst in Nederland. Voor deze gevallen kwam de rechtbank in eerdergenoemde vonnissen tot de conclusie dat, indien het openbaar ministerie een verdachte vervolgt terwijl de uitkomst van de asielprocedure nog niet bekend is, de strafrechter zal kunnen en moeten beoordelen:
(1) of sprake is van een onrechtmatige binnenkomst in Nederland met behulp van het valse paspoort,
(2) of de vreemdeling niet, voor zijn komst naar Nederland, heeft verbleven in een veilig derde land,
(3) of de vreemdeling onverwijld een asielgerelateerde reden heeft opgegeven voor het gebruik van het valse paspoort, en
(4) of de vreemdeling niet behoort tot de categorie vreemdelingen die evident niet als vluchteling aangemerkt kan worden.
Het geval dat thans voorligt betreft echter een vreemdeling die niet bij binnenkomst, maar bij uitreis uit Nederland is aangehouden met een vals paspoort en vervolgens aangeeft asiel te willen aanvragen. De vraag is of op een dergelijk geval artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag van toepassing kan zijn.
De officier van justitie heeft gesteld dat artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag alleen ziet op de onrechtmatige binnenkomst of het onrechtmatig verblijf in Nederland, en niet op onrechtmatige uitreis uit Nederland.
De raadsman van verdachte heeft daarentegen betoogd dat de bescherming van artikel 31, eerste lid Vluchtelingenverdrag ook van toepassing kan zijn op gevallen waarin een vreemdeling met een vals paspoort wordt aangehouden op het moment dat hij Nederland wil verlaten en vervolgens aangeeft in Nederland asiel te willen aanvragen. Een andere uitleg zou afbreuk doen aan de betekenis van het verdragsartikel.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit punt als volgt. De tekst van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag bepaalt dat geen strafsancties mogen worden toegepast in verband met 'onrechtmatige binnenkomst of verblijf'. Uit de traveaux préparatoires bij het verdrag valt af te leiden dat de opstellers van het verdrag bij het formuleren van de tekst van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag niet hebben voorzien dat een vluchteling bij de illegale uitreis uit een land dat hij slechts kortstondig heeft aangedaan, op doorreis naar het land waar hij asiel wilde zoeken, onverhoopt zou worden aangehouden. De positie van vluchtelingen die op doorreis waren door een veilig land komt wel aan de orde, maar alleen in de zin dat de vluchteling op doorreis was voorafgaand aan de binnenkomst of het verblijf in het land waar asiel werd aangevraagd. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de opstellers van het verdrag met de zinsnede 'onrechtmatige binnenkomst of verblijf' niet de bedoeling hebben gehad om illegale uitreis uit een zogenaamd 'doorreisland' bewust uit te sluiten van de bescherming van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag.
Of de onrechtmatige uitreis uit een land onder de bescherming van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag kan vallen, dient dan ook te worden beoordeeld in het licht van de ruimere context van deze bepaling. In dit kader is van belang dat dit artikel van het Vluchtelingenverdrag toestaat dat een vluchteling, alvorens in een land asiel aan te vragen, door een veilig derde land reist. Slechts indien sprake is van een eerder verblijf in een veilig derde land, kan een vluchteling geen beroep meer doen op de bescherming van deze bepaling. In de eerdergenoemde vonnissen van 17 september 2008 heeft de rechtbank aangegeven hoe het onderscheid tussen 'doorreis' en 'verblijf' dient te worden begrepen. De rechtbank is van oordeel dat een vluchteling die bij de illegale uitreis uit een zogenaamd 'doorreisland', op weg naar het land waar hij asiel wilde aanvragen, onverhoopt wordt aangehouden, een beroep kan doen op de bescherming van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag. Ook in internationale jurisprudentie wordt aldus geoordeeld.1 Een andere uitleg zou in strijd zijn met de gedachte dat deze bepaling toestaat dat een vluchteling, op weg naar het land waar hij asiel wil aanvragen, door een veilig land reist.
Het voorgaande houdt in dat als een vreemdeling wordt aangehouden in verband met zijn uitreis uit Nederland met een vals paspoort, deze vreemdeling een beroep kan doen op vrijwaring van strafvervolging op grond van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag, mits Nederland voor hem een doorreisland was en hij ook aan de overige voorwaarden van artikel 31, eerste lid, voldoet. Het feit dat de vreemdeling in eerste instantie niet de bedoeling had om in Nederland asiel aan te vragen, maar dat aanvankelijk wilde doen in een land waar hij naar op weg was, mag hem niet worden tegengeworpen; dit maakt nog niet dat zijn asielaanvraag in Nederland, na zijn aanhouding gedaan, te kwader trouw is. Wel mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij na zijn aanhouding onverwijld de asielgerelateerde reden voor het gebruik van het valse paspoort aangeeft.
Het voorgaande houdt in dat in geval een vreemdeling wordt aangehouden in verband met zijn uitreis uit Nederland met behulp van een vals paspoort en het openbaar ministerie deze vreemdeling vervolgt terwijl de uitkomst van de het door de vreemdeling gedane asielverzoek nog niet bekend is, de strafrechter zal kunnen en moeten beoordelen:
(1) of sprake is van onrechtmatige uitreis uit Nederland met behulp van het valse paspoort,
(2) of - daaraan voorafgaand - sprake was van illegale inreis in Nederland, waaronder in dit kader moet worden verstaan dat niet gebleken is dat de vreemdeling op legale wijze Nederland is binnengekomen,
(3) of de vreemdeling niet, vóór zijn komst naar Nederland, heeft verbleven in een veilig derde land,
(4) of Nederland voor deze vreemdeling een 'doorreisland' was,
(5) of de vreemdeling na zijn aanhouding onverwijld een asielgerelateerde reden heeft opgegeven voor het gebruik van het valse paspoort,
(6) of de vreemdeling niet behoort tot de categorie vreemdelingen die evident niet als vluchteling aangemerkt kunnen worden.
Indien aan deze voorwaarden - die, voor zover overeenkomend met de voorwaarden die gelden in geval van onrechtmatige binnenkomst in Nederland, zijn uitgewerkt in de eerdergenoemde vonnissen van 17 september 2008 - is voldaan, dan dient naar het oordeel van de rechtbank (vooralsnog) geen strafvervolging plaats te vinden. Indien het openbaar ministerie in een dergelijk geval toch tot vervolging overgaat, dan dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
2.2 Overwegingen met betrekking tot de voorliggende zaak
Verdachte is op 9 augustus 2008 aangehouden op verdenking van bezit van valse reisdocumenten. Verdachte wilde op dat moment vanaf Schiphol uitreizen naar Helsinki, Finland. Bij de controle bij de incheckbalie heeft verdachte een Italiaans vreemdelingenpaspoort, een nationale identiteitskaart van Italië en een verblijfsvergunning van Italië aangeboden. Van deze documenten heeft de Koninklijke Marechaussee vastgesteld dat zij vals zijn. Verdachte heeft vervolgens op 13 augustus 2008 in Nederland een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tijdens het eerste verhoor op 11 augustus 2008 afgenomen door een wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee, heeft verdachte - samengevat - het volgende verklaard. Verdachte wilde afreizen naar Helsinki omdat hij zich daar wilde aanmelden als asielzoeker. Verdachte behoort tot een minderheidstam in Somalië. De broer van verdachte is door leden van een andere stam in juni 2008 doodgeschoten en verdachte heeft gehoord dat alle mannelijke familieleden van zijn broer bedreigd werden. Verdachte wist dat de foto's op de reisdocumenten van hem waren en dat de persoonsgegevens van een ander waren. Verdachte heeft nog nooit een eigen paspoort gehad. De documenten zijn in Italië voor verdachte geregeld door een Somalische reisagent. Verdachte heeft deze documenten pas in Nederland zelf in handen gekregen. Over zijn reis verklaart hij dat hij op 4 augustus 2008 uit Somalië is vertrokken. Vanuit Somalië is hij naar Syrië gevlogen. Vanaf Syrië is verdachte naar Italië gereisd. Hij heeft twee dagen in Italië verbleven en is daarna per trein naar Nederland gereisd. Verdachte heeft vervolgens twee dagen in Nederland verbleven alvorens naar Schiphol te reizen.
Ter terechtzitting van de politierechter op 3 oktober 2008 en bij de meervoudige kamer op 13 oktober 2008 heeft verdachte in aanvulling hierop het volgende verklaard. Verdachte is vanuit Somalië naar Syrië gereisd, van daaruit naar Dubai en omstreeks juli 2007 naar Griekenland. Toen hij met het vliegtuig Griekenland binnenkwam, kreeg hij niet de gelegenheid om asiel aan te vragen, hij had geen beschikking over een tolk en werd direct op straat gezet. Na een verblijf van twee weken in Griekenland kreeg verdachte brieven van de Griekse autoriteit dat hij het land moest verlaten. Vervolgens is verdachte op 7 augustus 2007 naar België gereisd en daar heeft hij asiel aangevraagd. Daarna werd verdachte op grond van een zogenaamde 'Dublin claim' door de de Belgische autoriteiten weer terug naar Griekenland gestuurd. Op 18 februari 2008 is hij voor de tweede keer in Griekenland aangekomen. Bij zijn aankomst op het vliegveld zijn zijn vingerafdrukken afgenomen en heeft hij een asielaanvraag ingediend. Verdachte heeft eerst drie dagen vastgezeten op de luchthaven. Toen verdachte de luchthaven moest verlaten, heeft hij een zogeheten rode kaart gekregen. Verdachte heeft begrepen dat hij die rode kaart aan de politie op straat moest tonen om te voorkomen dat hij zou worden teruggestuurd naar de gevangenis. Tevens kreeg hij op de luchthaven een brief waarin stond dat hij naar Athene moest gaan. De baas van het centrum in Athene vertelde hem vervolgens dat hij niets voor verdachte kon betekenen en dat hij in Griekenland niets te verwachten van zijn asielverzoek. Verdachte werd verteld dat hij geen asiel kon aanvragen en hij werd overal afgewezen: hij heeft alles geprobeerd maar kon nergens terecht. Verdachte heeft vijf maanden verbleven in Griekenland. Het valse Italiaanse paspoort en de valse papieren heeft hij in Athene gekocht en vervolgens is hij naar Italië gegaan en vandaar naar Nederland. Verdachte heeft verklaard dat hij niet eerder over zijn verblijf in Griekenland verteld heeft omdat hij bang was dat de Nederlandse autoriteiten hem dan terug zouden sturen naar Griekenland.
Ten aanzien van de voorliggende zaak is de officier van justitie van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag.
Verdachte heeft na zijn aanhouding in Nederland geen openheid van zaken gegeven. Hij heeft namelijk in eerste instantie verklaard via Syrië en Italië naar Nederland te zijn gereisd. Pas tijdens zijn asielprocedure heeft hij verklaard dat hij ook in Griekenland en België heeft verbleven. Ten aanzien van zijn asielverzoek in Nederland is verdachte te kwader trouw aangezien hij niet de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen. Ten slotte betwijfelt het openbaar ministerie of Griekenland als onveilig land gezien moet worden. Kennelijk heeft verdachte daar, nadat hij door België was teruggestuurd, een asielverzoek kunnen indienen en hij heeft daarna in Griekenland geen problemen ondervonden. Verdachte kan dan ook vervolgd worden wegens het bezit van een vervalst reisdocument.
De raadsman heeft zich - in essentie - op het volgende standpunt gesteld. Het feit dat verdachte in eerste instantie niet in Nederland asiel wilde aanvragen en op doorreis naar Finland was, kan hem niet worden tegengeworpen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte Nederland is ingereisd met de valse documenten. Verdachte is weliswaar via Griekenland naar Nederland gereisd en heeft daar enige maanden doorgebracht, maar Griekenland kan niet worden gezien als veilig land. De rechtbank s'-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle heeft in een uitspraak van 30 juli 2008 (AWB 08/6407) reeds geoordeeld dat een asielzoeker in Griekenland geen adequate beoordeling krijgt van zijn asielverzoek. Verdachte is ook enige tijd in Italië geweest, maar was daar slechts op doorreis. Ook heeft verdachte meteen tijdens zijn eerste verhoor aangegeven dat in Nederland asiel wil aanvragen omdat hij uit Somalië is gevlucht. Verdachte komt derhalve rechtstreeks uit een land waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd. De officier van justitie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, wisselende verklaringen afgelegd over het moment waarop en de reisroute waarlangs hij vanuit Somalië naar Nederland is gereisd. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij in augustus 2008 vanuit Somalië, via Syrië en Italië, naar Nederland is gereisd. Later heeft verdachte verklaard dat hij in 2007 vanuit Somalië via Syrië naar Griekenland is gereisd, waarna hij naar België is gegaan om vervolgens via een 'Dublin claim' terug naar Griekenland te gaan. Verdachte is daarna vanuit Griekenland via Italië naar Nederland gereisd.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de tweede verklaring van verdachte. Deze verklaring komt overeen met de verklaring die verdachte bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tijdens het gehoor inzake de Dublinclaim heeft afgelegd en die wordt bevestigd door het dactyloscopisch onderzoek waaruit blijkt dat verdachte in Griekenland is geweest. De rechtbank merkt daarbij op dat zij, anders dan de officier van justitie, het verdachte niet aanrekent dat hij niet onmiddellijk openheid van zaken heeft gegeven over zijn reisroute - dit gezien verdachtes eerdere ervaringen in Griekenland, gecombineerd met de informatie over de behandeling van asielzoekers in Griekenland in het algemeen waarmee de rechtbank ambtshalve bekend is.
Ten aanzien van de vraag of verdachte de bescherming van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag toekomt, overweegt de rechtbank het volgende. De casus van verdachte dient te worden getoetst aan de voorwaarden die gelden voor gevallen waarin een vreemdeling uitreist uit Nederland met een vals paspoort en vervolgens asiel aanvraagt. Deze voorwaarden zijn hiervoor uiteengezet onder 2.1.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is van onrechtmatige uitreis uit Nederland met behulp van het valse paspoort. Verdachte is aangehouden op het moment dat hij Nederland wilde uitreizen en daarbij het valse paspoort toonde. Er is derhalve sprake van een onrechtmatige uitreis uit Nederland met behulp van het valse paspoort. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van een onrechtmatige binnenkomst in Nederland, waaronder in dit kader moet worden verstaan dat niet gebleken is dat de vreemdeling op legale wijze Nederland is binnengekomen. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken in het dossier en verklaringen van verdachte niet is gebleken dat hij op legale wijze Nederland is ingereisd. De rechtbank gaat dan ook uit van een onrechtmatige binnenkomst in Nederland.
Tijdens de terechtzitting op 13 oktober 2008 heeft het openbaar ministerie medegedeeld dat de IND bij beschikking van 19 september 2008 de aanvraag van verdachte voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen omdat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verdachte in het kader van deze Dublinclaim zal worden overgedragen aan Griekenland. Verdachte is tegen deze beslissing in beroep gegaan. De rechtbank begrijpt de afwijzende beslissing van de IND aldus dat verdachte in zijn geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat Griekenland jegens hem zijn verdragsverplichtingen niet na is gekomen nadat hij vanuit België middels een Dublinclaim naar Griekenland is teruggestuurd.
De rechtbank is van oordeel dat het niet op de weg van de strafrechter ligt om het oordeel van de IND op dit punt terzijde te stellen. Dit houdt in dat de strafrechter er op dit moment van uit moet gaan dat verdachte niet rechtstreeks afkomstig is van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd. Om die reden kan verdachte thans geen geslaagd beroep doen op de bescherming van artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3. Oordeel van de rechtbank over het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
(1)
hij op 09 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal vreemdelingen paspoort van Italië (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]), waarvan hij wist dat het reisdocument vals was;
(2)
hij op 09 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse
- nationale identiteitskaart van Italië, voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]) en
- een verblijfsvergunning van Italië, voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum],
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
* De bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting afgelegd.
* Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces verbaal van aanleiding en onderzoek aangeboden documenten (dossierparagraaf 0.5), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen dat het door verdachte op 9 augustus 2008 te Schiphol ter controle aangeboden vreemdelingenpaspoort met nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]) een vals exemplaar is en dat de eveneens op die datum en plaats door verdachte ter controle aangeboden nationale identiteitskaart van Italië (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]) en de verblijfsvergunning van Italië (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]), beide valse exemplaren zijn.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is.
Feit 2: het opzettelijk gebruik maken van een valse document, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat zullen worden verbeurd verklaard.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte was in het bezit van een reisdocument waarvan hij wist dat het vals was en heeft daarnaast documenten gebruikt waarvan hij wist dat zij vals waren. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen hebben in de juistheid van bepaalde geschriften.
Hoewel de eis van de officier van justitie op zich in overeenstemming is met de straf die doorgaans wordt opgelegd voor deze feiten, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is ambtshalve bekend met de huidige stand van de jurisprudentie van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle inzake Dublinclaims op Griekenland. Deze rechtbank - binnen Nederland primair belast met de beoordeling van beroepen tegen de afwijzing van asielaanvragen op grond van een Dublinclaim - is van oordeel dat de IND, indien zulks gemotiveerd is aangevoerd, zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kan stellen dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen jegens de vreemdeling nakomt. De rechtbank acht het, gelet op voornoemde jurisprudentie van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, niet uitgesloten dat de IND in een later stadium de asielaanvraag van verdachte alsnog inhoudelijk zal moeten beoordelen. In dat verband weegt de rechtbank bij de bepaling van de straf mee dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij een eventuele beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, negatieve consequenties kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke verblijfsrechtelijke consequenties, in het geval van verdachte, niet voor zijn rekening en risico dienen te komen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een elektronisch vliegticket, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikelen 33, 33a, 57, 231 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleverten.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte.
Verklaart verbeurd:
- een elektronisch vliegticket van D-reizen, [nummer], route Amsterdam-Helsinki
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Burg, voorzitter,
mrs. E.B. de Vries-van den Heuvel en S.W.S. Kilic, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. C.M. Brugman en A.W. Martens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2008.
Mr. Kilic is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Engelse High Court van 29 juli 1999 inzake Adimi, Sorani en Kaziu (4 All ER 520 at 527-8) en House of Lords, R. vs Asfaw, van 21 mei 2008, [2008] UKHL 31.
Parketnummer: 15/801384-08
Inzake: [naam] blad 10