zaaknummer / rolnummer: 150319 / KG ZA 08-548
Vonnis in kort geding van 17 november 2008
[Eiser],
wonende te Haarlem,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. H.H. Kelderhuis te Haarlem,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. T.M. van Dijk te ‘s-Gravenhage.
1. [Eiser 1 in het incident],
2. [Eiseres 1 in het incident],
beiden wonende te Velserbroek, gemeente Velsen,
3. [Eiser 2 in het incident],
4. [Eiseres 2 in het incident],
beiden wonende te Haarlem,
5. [Eiser 3 in het incident],
6. [Eiseres 3 in het incident],
beiden wonende te Spaarndam, gemeente Haarlem,
7. [Eiser 4 in het incident],
8. [Eiseres 4 in het incident],
beiden wonende te Bloemendaal,
eisers in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. C.H. Norde te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser], de Staat en [eisers in het incident] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot tussenkomst
- de mondelinge behandeling, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer/ rolnummer 151164/ KG ZA 08-612
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Staat
- de pleitnota van [eisers in het incident]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Van 1978 tot 1985 is [eiser] met zijn broer en vader woonachtig geweest op het woonschip van zijn vader in het Zijkanaal B te Velsen Zuid.
2.2. Van officiële ligplaatsen in het Zijkanaal B, in de zin van ligplaatsen voorzien van een ontheffing van het ter plaatse geldende aanlegverbod en van een huurcontract voor de aan de Staat toebehorende walkant, was destijds geen sprake.
2.3. Eind jaren negentig is in een samenwerkingsverband met diverse betrokken overheden een eerste aanzet gegeven om te komen tot het legaliseren van ligplaatsen in Zijkanaal B. Dit heeft in 2002 geresulteerd in het Eindconcept Ligplaatsen- en Inrichtingsplan Zijkanaal B, waarin aan de beoogde legalisering een aantal randvoorwaarden wordt verbonden. Bij het bepalen van de schepen die voor ligplaats in aanmerking komen is onder meer groot belang gehecht aan het invaarverbod d.d. 13 oktober 1997. Indien een woonschip op het moment van instellen van het invaarverbod aanwezig was, dan werd het opgenomen in het plan en zou het bij uitvoering van dat plan in beginsel ook in aanmerking komen om ter plaatse ligplaats in te nemen. Alle schepen die na 13 oktober 1997 ligplaats hebben ingenomen in Zijkanaal B werden niet opgenomen in het plan en kwamen niet voor een ontheffing om ter plaatse ligplaats in te nemen in aanmerking.
2.4. In 2006 is door de Staat voor Zijkanaal B het Ligplaatsenplan vastgesteld, waarbij dezelfde randvoorwaarden en uitgangspunten worden gehanteerd als in het Eindconcept Ligplaatsen- en Inrichtingsplan Zijkanaal B.
2.5. Bij vonnis van 13 december 2006 van deze rechtbank, sector civiel, is [eiser] veroordeeld het bij hem in gebruik zijnde perceel aan het Zijkanaal B binnen een periode van drie maanden na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden. In dit in kracht van gewijsde gegane vonnis van de bodemrechter is meer overwogen dat [eiser] zonder recht of titel op het perceel verblijft en dat de Staat niet gehouden is [eiser] een huurovereenkomst aan te bieden.
2.6. Omdat [eiser] geen gevolg aan die veroordeling gaf, heeft de Staat de bij [eiser] in gebruik zijnde ligplaats in het Zijkanaal B ontruimd.
2.7. De Staat is onlangs gestart met het uitgeven van ontheffingen van het verbod tot ligplaats nemen in het Zijkanaal B en het uitgeven van ontheffingen van het geldende invaarverbod van Zijkanaal B. Aansluitend zal de Staat (Dienst der Domeinen) huurovereenkomsten aanbieden aan de rechthebbenden op een ligplaats.
2.8. Om uiteenlopende redenen zijn vijf ligplaatsen vrijgekomen. Begin dit jaar heeft de Staat een keuze gemaakt om deze vrijgekomen vijf ligplaatsen door middel van een lotingprocedure uit te geven aan geïnteresseerden.
2.9. De lotingprocedure is vervolgens als volgt uitgevoerd. De Staat heeft, mede naar aanleiding van een bericht van de vereniging Wonen, Varen, Werken op de website www.zijkanaalb.nl, waarbij melding werd gemaakt van de loting, 49 verzoeken om ligplaats in te nemen in Zijkanaal B ontvangen. Uit deze 49 verzoeken heeft de Staat vervolgens willekeurig 15 gegadigden getrokken. Deze 15 gegadigden zijn vervolgens, eveneens willekeurig, verdeeld in drie stapels over drie verschillende kavels voor vijf - niet naast elkaar gelegen - ligplaatsen. Tot slot heeft binnen deze drie stapels nogmaals een loting plaatsgevonden om de volgorde binnen de stapels te bepalen. Daarna heeft de Staat gesprekken gevoerd met de gegadigden die het hoogste nummer toebedeeld hadden gekregen. De gesprekken met de geselecteerde gegadigden hebben ertoe geleid, dat overeenstemming is bereikt met vier gegadigden voor vier ligplaatsen. De gegadigde voor de vijfde ligplaats heeft zich teruggetrokken.
2.10. Bij brief van 16 januari 2008 heeft [eiser] bij de Staat een aanvraag ingediend, teneinde (opnieuw) in aanmerking te komen voor een ligplaats met bijbehorende oeverkavel in het Zijkanaal B.
2.11. Bij brief van 28 mei 2008 heeft de Staat aan [eiser] bericht dat hij niet tot de groep van geselecteerden behoort die in aanmerking worden gebracht voor het huren van een ligplaats in het Zijkanaal B.
2.12. Bij brief van 28 mei 2008 heeft de Staat aan [eisers in het incident] bericht dat zij zijn ingeloot voor een ligplaats in het Zijkanaal B.
2.13. Bij brief van 30 juni 2008 heeft de Staat [eisers in het incident] bericht over de volgorde waarin zij, door middel van loting, zijn geplaatst.
2.14. Namens de Staat heeft vervolgens mr. drs. H. van Gellekom (hierna: Van Gellekom) [eisers in het incident] een concepthuurovereenkomst, een concept ontheffing van het invaarverbod en ontheffing voor het nemen van een ligplaats met een woonschip in het Zijkanaal B, een aanvraagformulier huurovereenkomst alsmede een aanvraagformulier ontheffing invaarverbod Zijkanaal B overhandigd.
2.15. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft [eiser] het Ministerie van Verkeer en Waterstaat verzocht de procedure die is gevolgd met betrekking tot de nog te verdelen ligplaatsen in het Zijkanaal B aan te passen, in die zin, dat daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen en om vervolgens de toewijzingsprocedure over te doen.
2.16. Bij rondschrijven d.d. 25 augustus 2008 heeft de Staat [eisers in het incident] onder meer als volgt laten weten:
RWS [bedoeld is Rijkswaterstaat] heeft de aanvraagformulieren voor de af te sluiten huurovereenkomst doorgestuurd naar Domeinen. De huurovereenkomst zal rechtstreeks door Domeinen Leiden toegestuurd worden. […] Zoals aangegeven gaat de huur in per 1 juli 2008.
2.17. Bij e-mail van 2 september 2008 heeft Van Gellekom [eisers in het incident] medegedeeld dat zij zich genoodzaakt ziet de procedure voor uitgifte van de ligplaatsen op te schorten en wellicht te staken.
De rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagde veroordeelt tot het aanbieden van een huurovereenkomst aan [eiser] met één van de 5 bijbehorende ligplaatsen als bedoeld in de brief van Rijkswaterstaat van 28 mei 2008 ten behoeve van een woonboot in het Zijkanaal-B, binnen vier weken na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag of deel daarvan dat gedaagden na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft en aan de inhoud daarvan te voldoen;
b. subsidiair gedaagde veroordeelt de toewijzing van de 5 ligplaatsen als bedoeld in de brief van Rijkswaterstaat van 28 mei 2008 op basis van de door haar gevoerde procedure te staken en gestaakt te houden en gedaagde te verbieden in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te handelen, zulks op straffe van een dwangsom;
c. gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de door de Staat toegepaste selectieprocedure met betrekking tot de verdeling van de nog beschikbare ligplaatsen met bijbehorende overkavels in het Zijkanaal B in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en met name het verbod van willekeur, het verbod van detournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4. [eisers in het incident] vordert:
in het incident te worden toegelaten als tussenkomende partij;
het de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem behage, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vorderingen van eiser in hoofdzaak af te wijzen;
II. - gedaagde in hoofdzaak te gebieden ongewijzigd uitvoering te geven aan de uitgifte van de ligplaatsen conform de selectieprocedure, althans gedaagde te verbieden deze uitgifte aan eisers tot tussenkomst definitief te staken;
- gedaagde in hoofdzaak te verbieden met anderen dan eisers tot tussenkomst een huurovereenkomst voor de ligplaatsen die een rol hebben gespeeld in de selectieprocedure aan te gaan;
- elke andere voorlopige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht en die recht doet aan de belangen van eiseres tot tussenkomst;
III. Voorgaande met veroordeling van eiser in hoofdzaak en/of gedaagde in hoofdzaak in de kosten van deze procedure, een tegemoetkoming in de kosten van juridische bijstand daaronder begrepen.
3.5. [eisers in het incident] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van de gevoerde selectieprocedure recht heeft op de aan haar toegekende ligplaatsen.
3.6. [eiser] voert verweer. De Staat heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [eisers in het incident] Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Nu tegen de verzochte tussenkomst geen verweer is gevoerd, zal deze worden toegestaan.
De vorderingen van [eiser]
4.2. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de door de Staat gevoerde procedure met betrekking tot de verdeling van de nog beschikbare ligplaatsen in Zijkanaal B in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, heeft [eiser] primair gesteld dat de Staat bij haar beoordeling en toekenning van ligplaatsen aan belangstellenden rekening had moeten houden met het feit dat [eiser] jarenlang in het Zijkanaal B woonachtig is geweest. [eiser] stelt dat hij meer recht op de huur van een kavel met bijbehorende ligplaats heeft dan de personen aan wie thans een ligplaats wordt aangeboden.
4.3. De Staat heeft betwist dat [eiser] meer recht zou hebben op de huur van een kavel met bijbehorende ligplaats dan andere belangstellenden. De Staat heeft aangevoerd dat zij, door voor een lotingprocedure te kiezen, juist alle gegadigden gelijk heeft behandeld. Indien de Staat rekening zou hebben gehouden met de voormalige bewoning in het Zijkanaal B door [eiser], zou zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel hebben gehandeld.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eiser] heeft jaren zonder recht of titel met zijn woonschip in het Zijkanaal B gelegen. Nu [eiser] niet beschikte over een recht of titel om in het Zijkanaal B te mogen liggen, is [eiser] door deze rechtbank veroordeeld om het perceel waar hij met zijn vaartuig ligplaats had genomen te ontruimen en ontruimd te houden. Het enkele feit dat [eiser] een periode zonder recht of titel met een vaartuig in Zijkanaal B heeft gelegen, geeft [eiser] niet meer recht op een ligplaats in het Zijkanaal B dan andere gegadigden. Dit leidt tot de conclusie dat niet op grond van de primaire stellingen van [eiser] gezegd kan worden dat de door de Staat gevoerde procedure in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is.
4.5. De door [eiser] aangehaalde uitspraak d.d. 22 augustus 2008 van de bestuursrechter van deze Rechtbank in de zaak met zaaknummer AWB 08-2476 van [A] tegen de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de zaak [A]) leidt niet tot een ander oordeel. De situatie van [eiser] is immers niet vergelijkbaar met die zaak. Anders dan de onderhavige zaak betrof de zaak van [A] een beroep tegen een besluit zijn schip uit het Zijkanaal B te verwijderen, lag [A] tijdens die procedure nog met zijn woonboot in het Zijkanaal B en had hij uitdrukkelijk zijn wens om die ligplaats te behouden aan de Staat kenbaar gemaakt. Nu de situatie van [eiser] een andere is, kan ook op grond van de uitspraak in de zaak [A] niet geoordeeld worden dat de Staat bij het uitgeven van de vrijgekomen ligplaatsen heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.6. Subsidiair heeft [eiser] gesteld dat de door de Staat gevoerde toewijzingsprocedure met betrekking tot de verdeling van de vijf overgebleven ligplaatsen in Zijkanaal B onvoldoende transparant is en daarmee in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu de gevolgde procedure vooraf niet kenbaar is gemaakt en evenmin een termijn is genoemd waarbinnen geinteresseerden hun belangstelling kenbaar konden maken voor het huren van een ligplaats met bijbehorende oeverkavel.
4.7. De Staat heeft betwist dat de door haar gevolgde procedure onzorgvuldig is geweest.
4.8. De voorzieningenrechter oordeelt wat dit betreft als volgt. In het midden kan blijven of de door de Staat gevolgde procedure met betrekking tot de verdeling van de nog beschikbare ligplaatsen in het Zijkanaal B onzorgvuldig is geweest. Die onzorgvuldigheid zou volgens [eiser] zijn gelegen in de omstandigheid dat de procedure vooraf niet kenbaar is gemaakt en evenmin een termijn is genoemd waarbinnen geinteresseerden hun belangstelling kenbaar konden maken. Nu [eiser] echter (tijdig) aan de verdelingsprocedure heeft deelgenomen, kan hij door die omstandigheden niet zijn benadeeld, waardoor hij aan die omstandigheden geen rechten kan ontlenen. Voor wat betreft het systeem van loting zelf overweegt de voorzieningenrechter dat dit, gelijk door de Staat aangevoerd, een objectieve manier van verdeling is, waarbij het eindresultaat volstrekt arbitrair is en het bestuursorgaan geen enkele invloed kan uitoefenen op de inhoud van de belissing die uit de loting volgt. Dat dit laatste in het onderhavige geval anders is geweest, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Dit leidt tot de conclusie dat ook niet op grond van de subsidiaire stellingen van [eiser] gezegd kan worden dat de door de Staat gevolgde procedure in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is.
4.9. Nu ook de Staat, behalve als dat strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur op zou leveren, niet gedwongen kan worden tegen haar wil een overeenkomst aan te gaan, zullen, nu die strijd zich niet voordoet, de door [eiser] gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
4.10. Gelet op het vorenstaande en de conclusie van de Staat tot toewijzing van de vorderingen van [eisers in het incident], zullen die vorderingen, voor zover tegen de Staat gericht, worden toegewezen.
4.11. [eiser] en de Staat zullen als de in het ongelijk te stellen partijen in de proceskosten worden veroordeeld, in die zin dat [eiser] volledig de kosten van de Staat zal hebben te voldoen en de helft van de kosten van [eisers in het incident] en dat de Staat de andere helft van de kosten van [eisers in het incident] zal hebben te voldoen.
De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.070,00
De kosten aan de zijde van [eisers in het incident] worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.070,00
5.1. staat de tussenkomst toe,
In de hoofdzaak ten aanzien van [eiser]
5.2. weigert de gevraagde voorzieningen,
In de hoofdzaak ten aanzien van [eisers in het incident]
5.3. veroordeelt de Staat om ongewijzigd uitvoering te geven aan de uitgifte van de ligplaatsen conform de selectieprocedure,
5.4. verbiedt de Staat met anderen dan [eisers in het incident] een huurovereenkomst voor de ligplaatsen die een rol hebben gespeeld in de selectieprocedure aan te gaan,
Voor wat betreft de proceskosten.
5.5. veroordeelt [eiser] en de Staat in de proceskosten op de wijze als hiervoor onder 4.10 bepaald.
5.6. verklaart dit vonnis, voor zover de beslissing zich naar zijn aard voor tenuitvoerlegging leent, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2008.?