ECLI:NL:RBHAA:2008:BG8097

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143888 - HA ZA 08-320
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en finale kwijting in civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Haarlem op 10 december 2008, staat de vaststellingsovereenkomst tussen Quion Groep B.V. en [gedaagde] centraal. Quion, eiseres, vorderde een bedrag van EUR 15.411,64 van [gedaagde], gedaagde, op basis van onverschuldigde betaling. De zaak betreft een geschil dat voortkwam uit een arbeidsovereenkomst die op 1 juni 2007 was beëindigd. In de vaststellingsovereenkomst, die op 10 juli 2007 werd gesloten, werd overeengekomen dat alle bestaande geschillen tussen partijen zouden worden afgewikkeld met finale kwijting over en weer.

De feiten tonen aan dat [gedaagde] van 1 juni 2003 tot medio 2007 statutair directeur was van Quion. Bij de afrekening in juni 2007 bleek dat Quion abusievelijk een bedrag van EUR 7.705,82 niet had verrekend met [gedaagde], maar dit bedrag in plaats daarvan aan hem had betaald. Quion vorderde nu terugbetaling van dit bedrag, stellende dat de betaling onverschuldigd was gedaan. [gedaagde] verweerde zich door te stellen dat de vaststellingsovereenkomst alle geschillen had afgewikkeld en dat er geen grond was voor terugvordering.

De rechtbank oordeelde dat de partijen met de vaststellingsovereenkomst zich hadden verbonden aan een regeling die ook gold voor eventuele afwijkingen van de bestaande rechtstoestand. De rechtbank concludeerde dat er geen plaats was voor een vordering uit onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, aangezien de partijen elkaar finale kwijting hadden verleend. De vordering van Quion werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis benadrukt het belang van de rechtskracht van vaststellingsovereenkomsten en de gevolgen van finale kwijting in civiele geschillen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 143888 / HA ZA 08-320
Vonnis van 10 december 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUION GROEP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. C.C. de Vink,
tegen
[Gedaagde],
wonende te Westzaan, gemeente Zaanstad,
gedaagde,
advocaat mr. L. Koning.
Partijen zullen hierna Quion en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 april 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 26 september 2008 met aangehecht de naar aanleiding daarvan door de griffier van de rechtbank ontvangen brief van mr. De Vink van 13 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is van 1 juni 2003 tot medio 2007 statutair directeur geweest van Quion.
2.2. Partijen hebben op 10 juli 2007 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij onder meer zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen hen op 1 juni 2007 is geëindigd. Voorts houdt de vaststellingsovereenkomst onder meer in:
“2. De Werkgever heeft per 1 juni 2007 een eindafrekening opgemaakt in het kader waarvan de openstaande vakantiedagen, pro rato vakantiegeld en de winstgerelateerde bonus 2006 en persoonlijke bonus 2006 zijn uitbetaald en de leasetermijnen over de periode van 1 juni 2007 tot september 2007 zijn verrekend. De Werkgever zal in de maand juli 2007 nog een correctie op de eindafrekening uitvoeren voor de verrekening van de leasetermijnen nu de Werknemer de leaseauto op 10 juli 2007 heeft ingeleverd (EUR 4.929,02 netto). Tevens zullen de seniorendagen nog worden uitbetaald (12,66 uren).
(…)
16. Behoudens voor zover het de uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen betreft, heeft de Werknemer niets meer van de Werkgever (…) te vorderen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, de beëindiging daarvan of anderszins, terwijl de Werkgever terzake niets meer van de Werknemer te vorderen heeft en verlenen partijen te dier zake over en weer finale kwijting. (…)”
2.3. Aan de vaststellingsovereenkomst is uitvoering gegeven. Genoemde “correctie” is uitbetaald aan [gedaagde].
2.4. Quion heeft echter, naar naderhand eerst bleek, bij de afrekening in juni 2007 de leasetermijnen tot september 2007 – een bedrag van EUR 7.705,82 – abusievelijk niet in rekening gebracht bij [gedaagde] en verrekend met het hem toekomende, maar juist in plaats daarvan hetzelfde bedrag betaald aan [gedaagde].
2.5. Bij schrijven van 13 december 2007 heeft Quion [gedaagde] aangemaand een bedrag van EUR 15.411,64 terug te betalen voor 24 december 2007.
3. Het geschil
3.1. Quion vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 15.411,64, vermeerderd met rente vanaf 24 december 2007 en proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Quion stelt dat zij een bedrag van EUR 15.411,64 onverschuldigd heeft betaald door het bedrag van EUR 7.705,82 niet aan [gedaagde] te debiteren en een zelfde bedrag bovendien aan hem te crediteren. Deze betaling was een kennelijke vergissing, had geen rechtsgrond en was in de vaststellingsovereenkomst niet voorzien. De verleende kwijting ziet niet op het onverschuldigd betaalde. Subsidiair stelt zij dat het niet debiteren in elk geval ongerechtvaardigde verrijking oplevert.
4.2. [gedaagde] stelt dat partijen in de vaststellingsovereenkomst alle tussen hen bestaande geschillen hebben afgewikkeld tegen finale kwijting over en weer. Quion had al eerder aangekondigd dat zij [gedaagde] zou belasten met de leasekosten van de auto; [gedaagde] was het daar niet mee eens. Het geschil aangaande de leasetermijnen van de auto van de zaak maakte derhalve onderdeel uit van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft in juni 2007 niet gemerkt dat de leasetermijnen niet waren verrekend maar waren uitbetaald; hij was toen in het buitenland en heeft enkel gemerkt dat er een substantieel bedrag was overgemaakt naar zijn rekening. Met de vaststellingsovereenkomst, die nadien is overeengekomen, is een definitief einde gekomen aan de geschillen tussen partijen.
Subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de vordering, aangezien uit hoofde van art. 6:203 BW alleen het bedrag kan worden teruggevorderd dat zonder rechtsgrond is uitbetaald, hetgeen maximaal EUR 7.705,82 bedraagt. Het bedrag dat Quion abusievelijk niet heeft ingehouden, is niet betaald aan [gedaagde] en kan dus niet op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd.
4.3. Beide partijen zijn klaarblijkelijk ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat Quion rond 20 juni 2007 een bedrag van EUR 7.705,82 met [gedaagde] had verrekend. Gelet op deze wederzijdse misvatting over hetgeen zij als onbetwist aan (een deel van) hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, zou een beroep op dwaling mogelijk gerechtvaardigd zijn. Ter comparitie heeft Quion echter uitdrukkelijk gemeld geen beroep op dwaling te doen. De rechtskracht noch de inhoud van de vaststellingsovereenkomst is daarom in geschil.
4.4. Met de vaststellingsovereenkomst hebben partijen zich ter beëindiging van hun geschillen omtrent hetgeen rechtens tussen hen gold jegens elkaar gebonden aan een vaststelling, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Daarbij is achteraf geen plaats voor een vordering uit onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend, behoudens voor zover het de uitvoering van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen betreft. Het bedrag dat voorafgaand aan die kwijting abusievelijk was overgemaakt op de rekening van [gedaagde] in plaats van te zijn ingehouden, maakt geen deel uit van de uitvoering van deze verplichtingen. Het heeft echter wel betrekking op een van de geschillen – de afwikkeling van verschuldigde bedragen voor het gebruik van de leaseauto – die nadien in de vaststellingsovereenkomst zijn betrokken en geregeld. Quion kan na de verleende kwijting niet daarop terugkomen zonder deze overeenkomst aan te tasten. Nu zij dit nalaat, moet de vordering worden afgewezen.
4.5. Quion zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 340,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.244,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Quion in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.244,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2008.?