ECLI:NL:RBHAA:2008:BG8810
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Concurrentiebeding en werkzaamheden voor een derde tijdens dienstverband
In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, stond het concurrentiebeding van een werknemer, [gedaagde], centraal. De werknemer was in dienst bij Ericsson Telecommunicatie BV en had een arbeidsovereenkomst waarin een concurrentiebeding was opgenomen. Dit beding verbood de werknemer om gedurende zijn dienstverband en zes maanden na beëindiging daarvan, werkzaamheden te verrichten voor concurrerende bedrijven zonder toestemming van Ericsson. De werknemer was per 1 augustus 1992 in dienst getreden en had zijn functie in 2004 gewijzigd naar General Manager Services. In juli 2008 werd hij vrijgesteld van werkzaamheden en werd een regeling getroffen voor de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 januari 2009, waarbij het concurrentiebeding zou vervallen.
Echter, in september 2008 vernam Ericsson dat de werknemer van plan was om in dienst te treden bij Huawei, een concurrent. Ericsson vorderde in kort geding een verbod op de werknemer om voor Huawei te werken tot 1 januari 2009, en stelde dat de werknemer het concurrentiebeding had overtreden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer inderdaad gebonden was aan het concurrentiebeding tot het einde van zijn dienstverband en dat hij geen toestemming had gevraagd of gekregen van Ericsson om voor Huawei te werken. De rechter wees de primaire vordering van Ericsson af, maar verleende de subsidiaire vordering, waarbij de werknemer werd verboden om voor Huawei te werken tot 1 januari 2009, op straffe van een dwangsom.
De kantonrechter concludeerde dat Ericsson een gerechtvaardigd belang had bij het handhaven van het concurrentiebeding en dat de werknemer zich diende te onthouden van concurrerende werkzaamheden. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd, omdat hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.H. Dubois op 16 december 2008.