ECLI:NL:RBHAA:2008:BG8810

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
403338-VV EXPL 08-273
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en werkzaamheden voor een derde tijdens dienstverband

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, stond het concurrentiebeding van een werknemer, [gedaagde], centraal. De werknemer was in dienst bij Ericsson Telecommunicatie BV en had een arbeidsovereenkomst waarin een concurrentiebeding was opgenomen. Dit beding verbood de werknemer om gedurende zijn dienstverband en zes maanden na beëindiging daarvan, werkzaamheden te verrichten voor concurrerende bedrijven zonder toestemming van Ericsson. De werknemer was per 1 augustus 1992 in dienst getreden en had zijn functie in 2004 gewijzigd naar General Manager Services. In juli 2008 werd hij vrijgesteld van werkzaamheden en werd een regeling getroffen voor de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 januari 2009, waarbij het concurrentiebeding zou vervallen.

Echter, in september 2008 vernam Ericsson dat de werknemer van plan was om in dienst te treden bij Huawei, een concurrent. Ericsson vorderde in kort geding een verbod op de werknemer om voor Huawei te werken tot 1 januari 2009, en stelde dat de werknemer het concurrentiebeding had overtreden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer inderdaad gebonden was aan het concurrentiebeding tot het einde van zijn dienstverband en dat hij geen toestemming had gevraagd of gekregen van Ericsson om voor Huawei te werken. De rechter wees de primaire vordering van Ericsson af, maar verleende de subsidiaire vordering, waarbij de werknemer werd verboden om voor Huawei te werken tot 1 januari 2009, op straffe van een dwangsom.

De kantonrechter concludeerde dat Ericsson een gerechtvaardigd belang had bij het handhaven van het concurrentiebeding en dat de werknemer zich diende te onthouden van concurrerende werkzaamheden. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd, omdat hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.H. Dubois op 16 december 2008.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 403338 / VV EXPL 08-273
datum uitspraak: 16 december 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
ERICSSON TELECOMMUNICATIE BV
te Rijen, gemeente Gilze en Rijen
eisende partij
hierna te noemen Ericsson
gemachtigde mr. drs. G.A. Diebels
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. M. Bonsen-Lemmers
De procedure
Ericsson heeft [gedaagde] op 18 november 2008 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2008, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] zich heeft bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
a. [gedaagde] is op 1 augustus 1992 bij Ericsson in dienst getreden.
b. Op 8 mei 2004 hebben partijen een arbeidsovereenkomst getekend waarin onder meer is opgenomen dat het dienstverband voor onbepaalde tijd wordt voortgezet door [gedaagde] in de functie van General Manager Services.
c. In die overeenkomst staat onder meer:
18.1 Werknemer zal niet gedurende het dienstverband en een termijn van zes maanden na het einde daarvan, in Nederland danwel in landen waar Ericsson actief is of met Ericsson verbonden vennootschappen actief zijn, direct of indirect, werkzaam zijn voor, behulpzaam of betrokken zijn bij, of onderzoekingen verrichten voor of bij, respectievelijk adviezen geven of diensten verlenen aan een onderneming of instelling, welke telecommunicatieproducten en/of diensten aan de markt aanbiedt, die concurrerend zijn met de producten en/of diensten van Ericsson, ongeacht of de werknemer daarvoor wordt beloond of daarbij belang heeft, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van Ericsson. Ericsson zal een dergelijke toestemming niet onthouden indien, in verhouding tot het te beschermen belang van Ericsson, het belang van de werknemer onredelijk zal worden benadeeld. De werknemer zal evenmin andere werknemers van Ericsson betrekken bij activiteiten in strijd met dit beding.
Voor elke dag, dat de werknemer op aangeven van Ericsson in strijd handelt met dit beding verbeurt de werknemer een boete van € 250,00 per dag. Deze boete laat onverlet het recht van Ericsson vergoeding van de werkelijk geleden schade van de werknemer te vorderen.
18.2 Werknemer zal niet gedurende het dienstverband als ondernemer of voor derden betaalde werkzaamheden verrichten, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van Ericsson, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden geweigerd.
d. Bij brief van 19 juli 2004 heeft Ericsson de benoeming van [gedaagde] tot Vice President Services bevestigd. In die brief is ook het daarbij behorende loon vermeld alsook dat de overige arbeidsvoorwaarden ongewijzigd blijven.
e. Per 11 juli 2008 is [gedaagde] vrijgesteld van werkzaamheden. Partijen hebben een minnelijke regeling getroffen ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2009. Die regeling houdt onder meer in dat Ericsson [gedaagde] het loon doorbetaalt tot het einde van de arbeidsovereenkomst, dat [gedaagde] een beëindigingsvergoeding ontvangt van € 400.000,00 (later verhoogd naar € 433.400,00) en dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding vervalt.
f. Bij beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 29 augustus 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2009 ontbonden onder toekenning van voormelde vergoeding.
g. Bij e-mail van 30 september 2008 heeft Ericsson [gedaagde] laten weten dat haar ter ore was gekomen dat [gedaagde] voornemens was op korte termijn in dienst te treden van een concurrent van Ericsson en dat het [gedaagde] op grond van de arbeidsovereenkomst met Ericsson niet is toegestaan om vóór 1 januari 2009 bij een ander werkgever in dienst te treden of voor deze werkgever werkzaamheden te verrichten.
h. Bij e-mail van 3 oktober 2008 heeft [gedaagde] laten weten dat blijkens de getroffen regeling het in artikel 18 opgenomen concurrentiebeding terzijde is gesteld en dat [gedaagde] niet in strijd met die bepaling handelt door in dienst te treden van een andere werkgever.
i. [gedaagde] is per 8 oktober 2008 in dienst getreden bij Huawei, een concurrent van Ericsson. Op 14 oktober 2008 werd dat Ericsson bij toeval bekend, alsook dat [gedaagde] een zakelijke afspraak had staan met Mobistar, een belangrijke klant van Ericsson.
De vordering
Ericsson vordert bij wijze van voorlopige voorziening:
- primair:
a) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot op de verbeurde boete van € 1.000,00;
b) dat [gedaagde] wordt verboden tot 1 januari 2009 in Nederland danwel in landen waar Ericsson actief is of met Ericsson verbonden vennootschappen actief zijn, direct of indirect, werkzaam te zijn voor, behulpzaam of betrokken zijn bij, of onderzoekingen verrichten voor of bij, respectievelijk adviezen geven of diensten verlenen aan Huawei of een andere onderneming of instelling, die telecommunicatieproducten en/of diensten aan de markt aanbiedt, die concurrerend zijn met de producten en/of diensten van Ericsson, ongeacht of de werknemer daarvoor wordt beloond of daarbij belang heeft, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van Ericsson, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] in overtreding is;
- subsidiair: dat [gedaagde] wordt verboden tot 1 januari 2009 voor Huawei betaalde werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag dat [gedaagde] in overtreding is.
Ericsson stelt daartoe onder meer het volgende.
Door in dienst te treden van Huawei terwijl het dienstverband met Ericsson nog voortduurt, overtreedt [gedaagde] artikel 18.1 van de arbeidsovereenkomst. Het concurrentiebeding is niet vervallen voor de periode dat het dienstverband nog voortduurt, maar zoals wel meer gebruikelijk is vanaf het einde van dat dienstverband. Met de overtreding van dat artikel heeft [gedaagde] de daarin bepaalde boete verbeurd.
Ook heeft [gedaagde] artikel 18.2 overtreden; hij heeft immers geen voorafgaande toestemming van Ericsson verkregen om elders werkzaamheden te verrichten voor de tijd tot 1 januari 2009. In ieder geval handelt [gedaagde] in strijd met goed werknemerschap.
Ericsson heeft er belang bij dat [gedaagde] voor de tijd dat het dienstverband nog voortduurt, gedurende welke Ericsson het loon nog aan [gedaagde] doorbetaalt, niet voor haar concurrent Huawei werkt.
Het verweer
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals door partijen over en weer gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering zal worden toegewezen.
2. [gedaagde] heeft gesteld dat het concurrentiebeding al geen gelding meer had doordat dat beding na de wijziging van functie van [gedaagde] in juli 2004 niet opnieuw is overeengekomen terwijl dat beding wel zwaarder op [gedaagde] is gaan drukken. Die stelling van [gedaagde], waartegen Ericsson gemotiveerd verweer heeft gevoerd, moet als onvoldoende onderbouwd worden verworpen; de enkele functiewijziging van [gedaagde] is voor die onderbouwing onvoldoende.
3. Ericsson legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat partijen hebben bedoeld overeen te komen dat [gedaagde] pas vanaf 1 januari 2009 niet langer aan het concurrentiebeding gebonden zou zijn. Ericsson heeft ter zitting haar spoedeisende belang bij de primair gevorderde voorziening nader toegelicht. Haar belang is er volgens die toelichting met name in gelegen om vastgesteld te krijgen dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden, zodat hij boetes is gaan verbeuren. Dit belang is evenwel niet spoedeisend. Bovendien wordt aldus feitelijk een contentieuze uitspraak van de voorzieningenrechter gevraagd, en gaat het Ericsson dus niet zozeer om het treffen van een voorlopige voorziening om de ongewenste concurrentie te doen eindigen.
De primaire vordering moet daarom worden afgewezen.
4. [gedaagde] heeft niet weersproken dat artikel 18.2 in de relatie met Ericsson zijn werking heeft behouden tot het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2009. Tegenover de betwisting door [gedaagde] dat Ericsson een gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het verbod op nevenwerkzaamheden heeft Ericsson gesteld dat dit verbod mede is bedoeld om te voorkomen dat een werknemer als [gedaagde] tijdens het dienstverband met Ericsson werk voor een ander gaat verrichten dat bovendien concurrerend kan zijn. [gedaagde] heeft dit nader onderbouwde standpunt van Ericsson onvoldoende gemotiveerd betwist.
5. De kantonrechter is dan ook voorshands van oordeel dat [gedaagde] door Ericsson aan het bepaalde in artikel 18.2 gehouden kan worden. Dit betekent dat het [gedaagde] verboden is om voor een derde betaalde werkzaamheden te verrichten, tenzij Ericsson daar vooraf toestemming voor heeft gegeven. Ericsson heeft tevoren en ook tijdens deze procedure onbetwist gesteld dat zij voor die werkzaamheden [gedaagde] geen toestemming heeft verleend noch zal verlenen. [gedaagde] moet zich daarom onthouden van het verrichten van betaalde werkzaamheden voor Huawei tot 1 januari 2009. De subsidiaire vordering is in zoverre toewijsbaar.
6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
7. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- verbiedt [gedaagde] bij wijze van voorlopige voorziening om vóór 1 januari 2009 voor Huawei betaalde werkzaamheden te verrichten;
- bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 voor iedere dag dat deze de hiervoor gegeven beslissing niet nakomt, tot een maximum van € 15.000,00;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Ericsson tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 71,80
vastrecht € 288,00
salaris gemachtigde € 400,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Dubois en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.