ECLI:NL:RBHAA:2008:BH1304

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
147932-2008-839
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.A.M. van de Rest-van der Heijden
  • P.J. van de Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling voor minderjarige in pleeggezin

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Haarlem op 23 december 2008 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, dat in een pleeggezin verblijft. De Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam heeft verzocht om de bestaande omgangsregeling te wijzigen, omdat de frequentie van de bezoeken als te belastend voor het kind werd ervaren. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek, waarbij zij stelde dat de voorgestelde wijziging zou leiden tot vervreemding van het kind. De kinderrechter heeft de procedure en de relevante stukken in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen en verklaringen van betrokkenen, zoals de maatschappelijk werker van de Bascule. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het belang van het kind voorop staat en dat de huidige omgangsregeling niet meer voldoet aan de behoeften van het kind. Gelet op de perspectiefbiedende plaatsing in het pleeggezin en de spanningen die de omgang met de moeder oproept, heeft de kinderrechter besloten de frequentie van de omgang te verminderen naar één keer per maand, met begeleiding. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 1:263b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om de omgangsregeling te wijzigen in het belang van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
conflictbehandeling
zaak-/rekestnr.: 147932/2008-839
beschikking van de kinderrechter d.d. 23 december 2008
in de zaak van:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, locatie Hoofddorp,
gevestigd te Hoofddorp,
verder te noemen: de Stichting,
--tegen--
[naam moeder],
wonende in [plaats],
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.C. Mens, kantoorhoudende te Hoofddorp,
met betrekking tot de minderjarige:
- [naam kind], geboren op [geboortedatum] in [plaats, land]
verblijvende in een pleeggezin in Hilversum,
kind van
[naam moeder],
wonende in Hoofddorp,
hierna mede te noemen: de moeder.
1. Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de kinderrechter naar de volgende stukken:
- de brief van de Stichting van 23 juni 2008;
- het verhandelde ter zitting van 4 september 2008;
- de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank van 16 september 2008;
- de brief met bijlagen van 19 september 2008 van de advocaat van de moeder
- het faxbericht met bijlagen van de Stichting van 21 oktober 2008.
en het verhandelde ter terechtzitting op 28 oktober 2008 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. A.C. Mens, mevrouw [naam] vertrouwenspersoon van de moeder, de Stichting, vertegenwoordigd door de heer [naam] en de heer [naam MW] maatschappelijk werker therapeutische gezinsverpleging van de Bascule.
Op de zitting is bijstand verleend door de heer [naam tolk], tolk in de Koerdisch
Soeranische taal.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Bij beschikking van de kinderrechter van 19 mei 2006 is [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 19 mei 2009.
2.2 Bij de beschikking van de kinderrechter van eveneens 19 mei 2006 is machtiging verleend de minderjarige uit huis te plaatsen in een pleeggezin, welke machtiging telkens is verlengd, laatstelijk tot 19 mei 2009.
2.3 Bij beschikking van 7 september 2007 heeft de kinderrechter de aanwijzing van de Stichting van 28 juni 2007, waarbij de omgangsregeling met [naam kind] werd beperkt tot een uur per twee weken op het kantoor van de Stichting en het wekelijkse belcontact werd stopgezet, vervallen verklaard. Tevens is het zelfstandig verzoek van de moeder tot uitbreiding van de geldende omgangsregeling naar een hele dag per week in het weekend en daarnaast twee keer per week enkele uren in de woonvoorziening alsmede een week in de zomervakantie, afgewezen. De kinderrechter heeft bij voormelde beschikking een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de moeder en [naam kind] gerechtigd zijn een keer per week gedurende twee uur omgang met elkaar te hebben op het kantoor van de Stichting en een keer per week telefonisch contact.
2.4 De Stichting is op 21 september 2007 van voormelde beschikking van de kinderrechter in hoger beroep gekomen. Het hof Amsterdam heeft bij beschikking van 31 januari 2008 de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.
2.5 Bij beschikking van de kinderrechter van 4 september 2008 is het verzoek van de moeder, tot vervallen verklaring van de als aanwijzing aan te merken beslissing van de Stichting van 28 mei 2008 en tot bepaling dat [naam kind] zijn verjaardag en schoolvakanties, althans een gedeelte van zijn schoolvakanties bij de moeder mag doorbrengen, afgewezen.
2.7 Bij brief van 23 juni 2008 aan de kinderrechter stelt de Stichting een omgangsregeling voor van iedere maand een begeleid bezoek in Hilversum van 15.00 uur tot 17.00 uur op het kantoor van de Stichting.
2.8 Bij dagbepalingsbeschikking van 16 september 2008 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek van de Stichting aan de kinderrechter tot beperking van de omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind] aangehouden. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat niet aanstonds duidelijk is op welke wetsbepaling het verzoek van de Stichting is c.q. kan worden gebaseerd en een beslissing/aanwijzing ex artikel 1:263a BW een (mogelijk betere) juridische grondslag voor de beperking van de omgangscontacten tussen een gezagsouder en een uit huisgeplaatst minderjarig kind zou kunnen bieden.
2.9 Op 19 september 2008 is ter griffie ontvangen een bezwaarschrift van de moeder inzake een aanwijzing van 8 september 2008 van de Stichting waarin de omgang wordt beperkt tot een maandelijks bezoek van twee uur op bureau jeugdzorg, locatie Hilversum en is bepaald dat de moeder geen telefonisch contact meer met [naam kind] mag hebben en [naam kind] niet meer met derden mag bezoeken.
3 Het verzoek
Ter zitting is namens de Stichting het verzoek als volgt toegelicht. Sinds 25 juli 2008 verblijft [naam kind] bij een perspectiefbiedend pleeggezin te Hilversum. De bezoekregeling gedurende twee uur iedere week op het kantoor van de Stichting te Hoofddorp sluit hier niet goed op aan omdat hechting aan het pleeggezin vanwege de frequentie van de bezoekregeling niet goed mogelijk is en de bezoekregeling te belastend voor [naam kind] blijkt te zijn. Vanwege zijn loyaliteitsprobleem en de ambivalente houding van de moeder jegens de hulpverleners, alsmede op verzoek van de Bascule, die het pleeggezin begeleidt, wil de Stichting de bezoekregeling terugbrengen naar één keer per maand een begeleid bezoek op het kantoor van de Stichting te Hilversum.
4. Het verweer
Namens de moeder is gemotiveerd verweer gevoerd. Als de bezoeken worden teruggebracht naar één bezoek per maand, zal [naam kind] te veel van zijn moeder vervreemden. Wekelijkse contacten zullen niet belastend zijn voor [naam kind] en het pleeggezin. Zowel de kinderrechter als het hof heeft eerder vastgesteld dat regelmatig contact tussen [naam kind] en zijn moeder belangrijk is. De bezoeken leveren geen spanningen bij [naam kind] op en er is goed contact tussen de moeder en [naam kind]. Er is dus geen reden om de bezoekcontacten terug te brengen. De door de Stichting genoemde stellingen, zoals onzindelijkheid na het bezoek van de moeder, zijn onjuist, althans niet onderbouwd. Bovendien is de pleegmoeder positief over het contact met de moeder, aldus moeder.
5. Beoordeling
5.1 Bij beschikking van 7 september 2007 heeft de kinderrechter een omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind] vastgesteld van één keer per week gedurende twee uur op het kantoor van de Stichting en een telefonisch contact per week. Bij brief van 23 juni 2008 stelt de Stichting voor iedere maand begeleid bezoek in Hilversum van 15.00 uur tot 17.00 uur op het kantoor van de Stichting. Nu de Stichting wijziging verzoekt van een bij rechterlijke beschikking vastgestelde omgangsregeling is artikel 1:263b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
5.2 Op grond van artikel 1:263b lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling.
3.6 De kinderrechter overweegt dat [naam kind] op 25 juli 2008 is geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin, hetgeen betekent dat het uitgangspunt is dat [naam kind] hier voor langere tijd kan verblijven. Bij beschikking van 15 mei 2008 is de kinderrechter er vanuit gegaan dat de huidige omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind] ook na zijn plaatsing in het pleeggezin in stand zou blijven omdat bij de vaststelling van die omgangsregeling het verblijf in het pleeggezin het uitgangspunt is geweest.
3.7 De maatschappelijk werker, [naam MW) (hierna te noemen: [naam MW}), van de Bascule, afdeling therapeutische gezinsverpleging, heeft bij brief, opgesteld op 17 oktober 2008, onder meer het volgende verklaard:
“Sinds [naam kind] in het pleeggezin verblijft zijn er twee bezoekafspraken geweest in Hilversum. Deze bezoeken hebben ten doel het contact tussen [naam kind] hen zijn moeder op een positieve manier invulling te geven, gegeven het feit dat [naam kind] niet bij zijn moeder opgroeit. In augustus is er geen bezoekcontact geweest. Dit was om een goede ingroei van [naam kind] in het pleeggezin te bewerkstelligen en ook omdat de moeder van [naam kind] enkele weken in het buitenland verbleef.
Toen [naam kind] een week voor de eerste bezoekregeling hoorde dat hij zijn moeder weer zou ontmoeten gaf hij een terugval te zien in het zindelijk zijn en toonde hij zich zonder aanwijsbare reden agressief naar andere kinderen in het pleeggezin. Dat gedrag is daarna weer weggegaan. De contacten met zijn moeder lijken spanningsvol en hun weerslag te vinden op het functioneren van [naam kind].
(…)
Het is voor [naam kind] van belang dat zijn verblijfplaats voor langere tijd duidelijk is en de rol van zijn moeder hierin, waarbij de bezoeken met een lagere frequentie (een keer per maand) en een zekere regelmaat plaatsvinden. Op die manier heeft [naam kind] de kans zich op een positieve manier te blijven ontwikkelen binnen zijn huidige pleeggezin en dat het contact met zijn moeder kan blijven en positief ingevuld kan worden. Een te frequent contact met zijn moeder en hierin haar ambivalentie ten opzichte van de plaatsing in een pleeggezin en confrontatie met regelzaken, waarin moeder vanuit haar angst en ambivalentie aan weigert mee te werken (voor het paspoort), eisen een zware tol van [naam kind] en zet zijn positieve ontwikkeling onder druk.”
3.8 Ter zitting heeft [naam MW] nog verklaard dat de communicatie tussen moeder en [naam kind] moeilijk is omdat moeder geen Nederlands spreekt. Hij heeft er daarom voor gekozen om met moeder en [naam kind] naar een kinderboerderij te gaan. Twee uur omgang per maand acht hij voldoende. Een uitbreiding van het aantal uren zou de kwaliteit van het contact niet vergroten, aldus [naam MW].
3.9 De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de omgangsregeling, zoals deze was vastgelegd bij beschikking van 7 september 2007, thans niet meer voldoet. De Stichting heeft haar stelling, dat het belang van [naam kind] is gediend bij een minder frequente omgang, uitgebreid gemotiveerd. Gelet op de perspectiefbiedende plaatsing, de reacties die de omgang bij [naam kind] teweeg brengen en de beperkte mogelijkheden van moeder om een goede invulling aan het bezoek te geven, zal de kinderrechter de frequentie van de omgang verminderen. De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat de moeder het niet prettig vindt dat de omgang wordt begeleidt en dat deze begeleiding maakt dat zij het moeilijk vindt om een goede invulling aan de omgang te geven. De kinderrechter is echter van oordeel dat deze begeleiding noodzakelijk is gelet op de taalproblemen tussen moeder en [naam kind] en de spanningen die de bezoeken bij [naam kind] oproept. De kinderrechter zal de omgangsregeling wijzigen zoals door de Stichting verzocht.
3.10 Het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing van
8 september 2008 behoeft in het licht van het voorgaande geen behandeling meer.
4 Beslissing
De kinderrechter:
Stelt de navolgende omgangsregeling vast:
De moeder en de minderjarige [achternaam]
- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [plaats, land]
zijn gerechtigd een keer per maand van 15.00 tot 17.00 begeleid omgang met elkaar te hebben te Hilversum op het kantoor van de Stichting.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 december 2008, in tegenwoordigheid van
mr. P.J. van de Pol als griffier.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.