ECLI:NL:RBHAA:2008:BN3252

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3152
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Chr.Th.P.M. Zandhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting wegens termijnoverschrijding en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005, welke op 27 april 2007 was opgelegd. Het bezwaar werd door verweerder op 29 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser stelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn depressieve klachten.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de hoorplicht had geschonden, omdat eiser niet was gehoord, zoals vereist door artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser door deze schending niet benadeeld was, omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.

Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de klachten van eiser niet zodanig ernstig waren dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken of een gemachtigde aan te wijzen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter Zandhuis, in tegenwoordigheid van griffier Massmann.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3152
Uitspraakdatum: 10 december 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Y, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 27 april 2007 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2005 opgelegd.
1.2. Bij brief van 22 oktober 2007 heeft eiser bezwaar hiertegen gemaakt. Deze brief is door verweerder op dezelfde datum ontvangen.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 februari 2008 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Gemachtigde van eiser, mr. dr. A, heeft daartegen bij brief van 31 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 31 maart 2008, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door B. Namens verweerder is verschenen C.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De aan eiser opgelegde aanslag is gedagtekend 27 april 2007. Eiser heeft hiertegen bij brief van 22 oktober 2007, binnengekomen bij verweerder op diezelfde datum, bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of eiser terecht niet is gehoord.
3.2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wegens depressieve en angstklachten niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Tevens stelt hij dat hij ten onrechte niet is gehoord. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift buiten de termijn is ontvangen en gelet daarop het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens stelt verweerder dat eiser terecht niet is gehoord. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. In afwijking van artikel 6:8 van de Awb bepaalt artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
4.2. De dagtekening van de aanslag is 27 april 2007. De datum van binnenkomst van het bezwaarschrift is 22 oktober 2007. Nu gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, is het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn ingediend.
4.3. Een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser voert als verschoonbare termijnoverschrijding aan dat hij lijdt aan depressie en angstklachten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat deze klachten gedurende de periode dat bezwaar kon worden gemaakt dermate ernstig en urgent waren dat eiser niet tijdig – pro forma – bezwaar kon maken, dan wel een gemachtigde kon aanwijzen om dit te doen. De door eiser overgelegde verklaring van 12 maart 2008 van AMC D leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit slechts volgt dat eiser sinds augustus 2007 – derhalve ruim na het einde van de bezwaartermijn, die eindigde op 8 juni 2007 – in behandeling is voor depressieve klachten. Ook de door eiser ter zitting overgelegde verklaring van 3 september 2008 van E kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze evenmin enig licht werpt op de toestand van eiser gedurende de bezwaartermijn. Daar komt bij dat eiser in zijn bezwaarschrift geen enkele verklaring geeft voor de veel te late indiening, hetgeen wel een logische gang van zaken zou zijn geweest. Als reden voor de indiening van het bezwaarschrift gaf eiser aan dat hij bij, na de indiening van een herziene aangifte over (onder meer) het onderhavige jaar, nadere bestudering van de ingediende aangifte, een aantal storende fouten had ontdekt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4. Eiser klaagt voorts dat hij, hoewel hij daartoe bij brieven van 18 november 2007 en 20 januari 2008 een verzoek had gedaan, in strijd met artikel 25, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2008) niet is gehoord.
Op grond van artikel 7:3 Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Blijkens de uitspraak op bezwaar heeft verweerder geen toepassing gegeven aan die bepaling. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is eiser door de schending van het vormvoorschift niet benadeeld, zodat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de uitspraak op bezwaar in stand kan blijven.
4.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Bij een beroep als het onderhavige, waarin sprake is van een na de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift dat niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van eiseres materiële grieven tegen de voornoemde aanslag niet toekomen.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt in de schending door verweerder van de hoorplicht aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.