ECLI:NL:RBHAA:2009:BH3932

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5499
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang bij gezonken vaartuig in Noordelijke Ringvaart

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De zaak betreft bestuursdwang die is toegepast op een gezonken vaartuig, een geklonken stalen vlet, dat gevaar opleverde voor de scheepvaart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigenaar van het vaartuig op het moment van de berging niet bekend was en dat er acuut moest worden opgetreden om verdere gevaren te voorkomen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2008, waarin werd medegedeeld dat het vaartuig was geborgen en naar een dwanghaven was vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, gezien de overtreding van de ligplaatsregels door de eiser en de noodzaak om de veiligheid op het water te waarborgen.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hem een termijn had moeten worden gegund om zelf maatregelen te nemen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vereiste spoed zich tegen een termijn verzet, omdat het gezonken vaartuig een acuut gevaar vormde voor andere vaarweggebruikers. De rechtbank heeft ook de beleidsregels van de provincie Noord-Holland in aanmerking genomen, die de toepassing van bestuursdwang op recreatievaartuigen regelen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur voldoende had gedaan om de eigenaar van het vaartuig te achterhalen en dat de beslissing om het vaartuig te bergen en te verplaatsen in redelijkheid was genomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij het beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 5499
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand,
tegen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft verweerder de eigenaar/beheerder van het vaartuig bericht dat is vastgesteld dat de geklonken stalen, naamloze vlet gezonken lag afgemeerd in de Noordelijke Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en dat het vaartuig bij wijze van bestuursdwang is geborgen en vervoerd naar de provinciale dwanghaven te Heerhugowaard en aldaar is opgeslagen.
Daarbij is tevens vermeld dat de bergingskosten € 65, - per uur bedragen en de opslagkosten € 50,- per dag.
Het besluit is aan de ter plekke aanwezige meerpalen gehecht.
Tegen dit besluit heeft eiser, die het bericht op 1 februari 2008 daar heeft aangetroffen, bij brief van 3 maart 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en tevens besloten de totale bergingskosten van € 553,38 bij wijze van tegemoetkoming in door eiser gestelde schade te halveren tot het bedrag van € 276,69.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 augustus 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 februari 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Riessen en A.C. van Ballegooijen, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Holland.
2. Overwegingen
2.1 Voor de rechtbank staat vast - en eiser heeft zulks uitdrukkelijk niet bestreden - dat hij ligplaats heeft ingenomen op een plek waar dit was verboden. Vast staat tevens dat eiser geen ontheffing van dit verbod heeft gekregen.
2.2 Verweerder was derhalve, gelet op de artikelen 122 Provinciewet en 5:24 Awb, bevoegd om met bestuursdwang op te treden.
2.3 Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door het vaartuig weg te halen en elders te bewaren, omdat het gezonken vaartuig gevaar voor de scheepvaart opleverde.
2.4 Eiser heeft zulks bestreden en daarbij betoogd dat hem een termijn had moeten zijn gegund om zelf maatregelen te nemen.
2.5 Verweerder heeft bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid toepassing gegeven aan het provinciaal beleid inzake de pilot “Toepassen bestuursdwang op recreatievaartuigen” van 31 augustus 2004 en de pilot “Richtlijnen toepassen bestuursdwang op recreatievaartuigen bij overtreding ligplaatsenbesluit”, welk beleid bij besluit van 30 augustus 2005 is gesanctioneerd en vervolgens gepubliceerd, zodat het als beleidsregels in de zin van de Awb is aan te merken.
2.6 Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, Awb wordt aan een beschikking een termijn gesteld waarbinnen belanghebbenden de tenuitvoerlegging van bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen.
Ingevolge artikel 5:24, vijfde lid, Awb, behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
2.7 Waar het beleid ziet op het “spoedeisend optreden’ is deze wettelijke basis in het provinciaal beleid aldus uitgewerkt, dat van de vereiste spoed sprake is indien:
. de overtreding de doorvaart stagneert of gevaar oplevert voor de overige vaarweggebruiker(s)
. er sprake is van een calamiteit.
2.8 Deze invulling van het begrip ‘vereiste spoed’ komt de rechtbank niet als onredelijk voor. Voorts kan de rechtbank verweerder volgen in de vaststelling dat in concreto sprake was van gevaar voor de (overige) scheepvaart. Verweerder heeft ter zitting nader uiteengezet en toegelicht dat het vaartuig in gezonken toestand door de beweging van het water los kon komen van de wallenkant en daardoor een obstakel voor andere vaarweggebruikers zou opleveren.
Eiser heeft er ter zitting op gewezen dat de landvasten, waarmee zijn bootje lag vastgebonden aan (palen aan) de kant, nieuw en solide waren. Wat daarvan ook zij, de rechtbank heeft, gehoord de – niet bestreden – uiteenzetting dat de stalen vlet, gevuld met water, een gewicht van circa 3,5 ton bedroeg, daaraan niet die betekenis kunnen hechten die eiser daaraan wil geven, te weten dat er geen aanleiding was te vrezen voor losraken en daarmee voor gevaar voor de overige scheepvaart en dat er dus geen reden was om de boot meteen te lichten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de situatie terecht kunnen beschouwen als één die acuut optreden vereiste.
2.9 Uit de stukken blijkt voorts, en ter zitting is dit herhaald, dat de inspecteur bij woningen in de buurt - tevergeefs - navraag heeft gedaan om de naam van de eigenaar van het vaartuig te achterhalen. Nu de onbekendheid van de eigenaar een gegeven was, aangezien aan eiser immers niet een ontheffing was verleend, kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur aldus niet in voldoende mate aan zijn zoekplicht heeft voldaan. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat de inspecteur meer had kunnen en moeten doen.
2.10 Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot toepassing van bestuursdwang in de vorm van het bergen en verplaatsen van het vaartuig.
2.11 Met betrekking tot de door eiser gestelde schade die door de berging aan zijn voertuig zou zijn toegebracht overweegt de rechtbank dat eiser zijn schade op geen enkele wijze heeft gespecificeerd. Hij heeft gesteld dat er schade was aan één van de kimkielen en aan de houten rand van de vlet. Voor zover daarvan sprake is overweegt de rechtbank dat verweerder daaraan op adequate wijze en in voldoende mate is tegemoetgekomen door de halvering van de bergingskosten.
2.12 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, en op 17 februari 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.