2.1 Eiser woont [adres] en heeft bij brief van 5 februari 2007 klachten geuit met betrekking tot de kwaliteit van de rookgasafvoerkanalen op de woningen [adres] en de overlast daarvan. Beiden woningen hebben een rookgasafvoerkanaal ten behoeve van een houtgestookte haard.
2.2 Verweerder heeft daarop een vooraanschrijving gedateerd 18 september 2007 verzonden aan de eigenaren van voornoemde percelen met het verzoek om aan te tonen dat de rookgasafvoerkanalen voldoen aan de technische voorschriften van het Bouwbesluit 2003 (hierna: Bouwbesluit). Daarvoor is een termijn van zes weken gesteld. Voorts heeft verweerder de eigenaren een stookverbod opgelegd.
2.3 Bij schrijven van 4 oktober 2007 hebben beide eigenaren gereageerd. In dit schrijven is de verdunningsfactor berekend en aangegeven dat de verdunningsfactor de maximale waarden als bedoeld in het Bouwbesluit niet overschrijdt.
2.4 Verweerder heeft in het primaire besluit van 25 oktober 2007 gesteld van verdere handhaving af te zien omdat de situering én de uitvoering van de uitmonding van het rookgasafvoerkanaal voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit waardoor geen strijdigheid bestaat met het bepaalde in artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet.
2.5 Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiser aangevoerde bezwaren Nelissen ingenieursbureau B.V. (hierna: Nelissen) te [plaats], opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar de toelaatbaarheid van de rookgasafvoerkanalen op beide percelen. Nelissen heeft voor beide woningen getoetst of de geplaatste rookgasafvoerkanalen van de in de woningen aanwezige open verbrandingstoestellen voldoen aan de eisen van de positie van afvoeren van rook ten opzichte van op het eigen perceel gelegen ventilatieopeningen zoals gesteld in het Bouwbesluit en de daarin verwezen NEN 2757. Nelissen heeft in haar rapport van 28 februari 2008 geconcludeerd dat de verdunningsfactor ten opzichte van het slaapkamerraam op de eerste verdieping van de woningen aan [adres] met 0,00226 de maximaal toegestane verdunningsfactor niet overschrijdt omdat de ventilatieroosters boven het raam niet worden gebruikt. Als de ventilatieroosters wel worden gebruikt, dan voldoet de verdunningsfactor voor deze ventilatieopening niet, aldus Nelissen. Tevens heeft Nelissen geconcludeerd dat de maximaal toegestane verdunningsfactor ten opzichte van het dichtstbijzijnde raam met ventilatierooster op de begane grond met een verdunningsfactor van 0,00626 niet wordt overschreden. Ten slotte heeft Nelissen geconcludeerd dat nu de ventilatieroosters boven het slaapkamerraam op de eerste verdieping permanent zijn dichtgezet, niet meer wordt voldaan aan de ventilatie-eis zoals gesteld in het Bouwbesluit.
2.6 Eiser heeft bij brief van 12 maart 2008 op dit rapport gereageerd en gesteld dat Nelissen bij zijn berekeningen er ten onrechte van is uitgegaan dat de ventilatieroosters in het raam op de eerste verdieping dicht zijn gezet. Eiser verwijst daarbij naar de brief van 4 oktober 2007 van de perceeleigenaren waarin deze hebben aangegeven dat de ventilatieroosters open staan. De rookgasafvoerkanalen voldoen derhalve niet aan het Bouwbesluit.
2.7 Verweerder heeft bij brief van 21 april 2008 aan Nelissen verzocht te reageren op deze stelling van eiser. Bij brief van 6 mei 2008 heeft Nelissen een reactie gegeven op deze stelling. Nelissen heeft aangegeven dat de verdunningsfactor van de rookgasafvoer ten opzichte van de ventilatieroosters in het raam op de eerste verdieping moeten voldoen aan de waarde 0,0015. Als de ventilatieroosters nog gebruikt worden, wordt niet voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit en NEN 2757. Omdat de roosters zijn dichtgezet, komt dit punt te vervallen bij de toetsing. De opening moet dan wel permanent gesloten zijn en niet alleen bij het gebruik van de haard. Verder geeft Nelissen aan dat er ook eisen worden gesteld aan de ventilatie van de woningen. Deze ventilatie wordt gerealiseerd door middel van roosters in de ramen. Omdat bij de betreffende woningen de roosters zijn dichtgezet voldoen de woningen niet meer aan de eisen met betrekking tot de ventilatie.
2.8 Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar het bestreden besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Onder verwijzing naar de rapportage en de nadere reactie van Nelissen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de rookgasafvoerkanalen op beide percelen in overeenstemming zijn met het Bouwbesluit en NEN 2757. Ten overvloede heeft verweerder overwogen dat de conclusie dat de slaapkamer op de eerste verdieping niet (meer) voldoet aan de ventilatie-eis niet afdoet aan de conclusies met betrekking tot de rookgasafvoerkanalen nu de ventilatie-eis ziet op het gebruik van de woning en de NEN-norm ziet op de invloed van de rookgasafvoerkanalen op de omgeving. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat de vraag centraal staat of de rookgasafvoerkanalen toelaatbaar zijn en niet de vraag of de woningen voldoen aan het Bouwbesluit.
2.9 Eiser heeft hiertegen in beroep het navolgende aangevoerd. Eiser stelt dat uit de door de bewoners van beide percelen gebruikte waardes voor de berekening van de verdunningsfactor, beiden impliciet de aanname hebben gemaakt dat de ventilatieroosters boven het slaapkamerraam aan de achterzijde in gebruik zijn. Vervolgens is geclaimd dat een verder gelegen ventilatiepunt moest worden aangenomen in de berekening. Daarmee wordt aangetoond dat de rookgasafvoer- kanalen wel aan de wet voldoen. Eiser meent dat de ventilatieopeningen in de slaapkamers niet kunnen worden gesloten om zodoende te kunnen voldoen aan de eis in het Bouwbesluit met betrekking tot de rookgasafvoerkanalen.
2.10 De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.
2.12 In artikel 3.94, eerste lid, van het Bouwbesluit is bepaald dat een uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook zodanig wordt geplaatst, dat de volgens NEN 2757 bepaalde verdunningsfactor van de rook, ter plaatse van een op hetzelfde perceel als die voorziening gelegen instroomopening van:
a. een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, indien de toevoer van verbrandingslucht plaatsvindt via een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, en
b. een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, niet groter is dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.94. Daarbij blijven een bouwwerk en met een bouwwerk gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
In tabel 3.94 is, voor zover hier van belang, opgenomen dat voor een afvoervoorziening voor rook afkomstig van een met een andere brandstof gestookt toestel de toegestane verdunningsfactor 0,0015 is.
Onder ‘andere brandstof’ dient in dit verband te worden verstaan: anders dan gas.