ECLI:NL:RBHAA:2009:BH4023

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5050
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en de vereisten voor specialistisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Bakker, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die was gebaseerd op een besluit van 18 december 2007. Dit besluit was genomen na een eenzijdig auto-ongeval op 12 januari 2007, waarbij eiser was aangehouden wegens rijden onder invloed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste specialistische beoordeling, uitgevoerd door een psychiater, niet voldeed aan de vereisten van de Regeling eisen geschiktheid, omdat de psychiater eiser niet persoonlijk had onderzocht. Hierdoor was de basis voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet rechtsgeldig.

Eiser had een tweede specialistisch onderzoek aangevraagd, maar ook dit onderzoek voldeed niet aan de eisen, omdat de anamnestische gegevens niet correct waren vastgelegd en de conclusies onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de resultaten van het tweede onderzoek niet voldoende waren om de ongeldigverklaring van het rijbewijs te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 12 juni 2008 en veroordeelde het CBR tot betaling van de proceskosten aan eiser. De rechtbank benadrukte het belang van een correcte uitvoering van specialistische onderzoeken in het kader van de beoordeling van rijgeschiktheid, vooral in gevallen van alcoholmisbruik.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 5050
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. N. Bakker, advocaat te Velsen-Zuid,
tegen:
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder eiser ingevolge artikel 134, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) medegedeeld dat op basis van de onderzoeken is vastgesteld dat hij niet voldoet aan de eisen van geschiktheid en dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard voor alle categorieën.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 januari 2008, aangevuld bij brief van 30 januari 2008, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor zover het ziet op de stelling dat betrokkenen regelmatig meer/langer dronk dan het voornemen was en voor het overige ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder tevens het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarprocedure afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 juli 2008, aangevuld bij brief van 18 augustus 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 februari 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A. Stelt-Launspach, werkzaam bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna CBR).
2. Overwegingen
2.1 Eiser was op 12 januari 2007 betrokken bij een eenzijdig auto-ongeval en is daarbij aangehouden wegens rijden onder invloed (6 consumpties in 3 uren tijd).
Er is een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd van 640 µg/l (= 1,472 ‰).
2.2 Bij brief van 22 maart 2007 is eiser bericht dat hij wettelijk is verplicht mee te werken aan een door het CBR gelast onderzoek.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 16 juni 2007. In het verslag van bevindingen van 30 juli 2007 van psychiater[naam] en arts [naam] wordt onder Beschouwing vermeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de conclusie dat er op 12 januari 2007 sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR, maar dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kan worden gesteld.
Voorts lijkt het hun gezien de anamnese en de nagenoeg normale laboratoriumuitslag aannemelijk dat eiser sinds de aanhouding is gestopt met alcoholgebruik.
2.3 Bij brief van 10 augustus 2007 is eiser bericht dat hij, gezien de bevindingen en conclusies van het onderzoek, en gelet op paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid, niet voldoet aan de eisen waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen, en dat het in het voornemen ligt zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Daarbij is eiser bericht dat hij, gelet op artikel 134, derde lid, WVW94 een tweede onderzoek kan aanvragen, waarvan de kosten voor zijn rekening zijn.
2.4 Eiser heeft dit verzoek gedaan en het tweede onderzoek heeft op 29 oktober 2007 plaatsgevonden. In het verslag van bevindingen van 31 oktober 2007 van psychiater [naam] is onder meer vermeld dat in de anamnese aanwijzingen bestaan voor een verhoogde tolerantie, dat er op grond van het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek en laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik/afhankelijkheid en dat er geen opmerkingen zijn met betrekking tot het eerste onderzoek. Zijn diagnose luidde: alcoholmisbruik in ruime zin in remissie sinds januari 2007.
2.5 Ingevolge artikel 134, tweede lid, WVW94 heeft verweerder besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, aangezien de uitslag van de onderzoeken daartoe aanleiding gaf.
Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het vorengaande is nader uitgewerkt in de “Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid” en de “Regeling eisen geschiktheid 2000” (hierna: de ‘Regeling eisen’). Ingevolge paragraaf 8.8 van de ‘Regeling eisen’ is voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport vereist.
2.6 Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat de bij het eerste onderzoek van 16 juni 2007 vermelde psychiater [naam] niet bij het onderzoek aanwezig was, betrokkene niet heeft ‘gezien’ en dus niet heeft gesproken en/of onderzocht. De rechtbank stelt vast dat een (psychiatrisch) specialist niet zelf direct bij ten minste enig onderdeel van het onderzoek betrokken is geweest.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 december 2008, nr 200802616/1, LJN: BG8655, www.rechtspraak.nl, is dan ook niet voldaan aan het vereiste van een specialistische rapportage. Verweerder heeft derhalve de resultaten van het eerste onderzoek niet ten grondslag mogen leggen aan het besluit tot ongeldigverklaring van eisers rijbewijs. Ook verweerder heeft zich thans, naar ter zitting is verklaard, op dit standpunt gesteld.
2.7 Met betrekking tot het tweede onderzoek stelt de rechtbank voorop dat de doelstelling van een dergelijk tweede onderzoek is om een “second opinion” te verkrijgen. Aan de betrokkene wordt aldus de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat getwijfeld moet worden aan de resultaten van het eerste onderzoek. Het tweede onderzoek functioneert niet als een totaal nieuw onderzoek, maar als een controle op de resultaten van het eerste onderzoek. Daarbij dient te worden opgemerkt dat ook in geval er reden is voor twijfel aan de resultaten van het eerste onderzoek, dit onverlet laat dat het tweede onderzoek wel voldoende grondslag zal kunnen bieden voor ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2.8 Ten aanzien van de vraag of het tweede onderzoek voldoende grondslag biedt voor het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. In het onderhavige geval kon op basis van de onderzoeksresultaten niet worden gekomen tot een diagnose ingevolge de DSMIV-TR, maar is als diagnose gesteld alcoholmisbruik in ruime zin. Deze diagnose steunt in niet onbetekenende mate op opmerkingen van eiser zelf. Eiser heeft aangegeven het met bepaalde uitlatingen, zoals deze in het verslag van bevindingen van het eerste onderzoek zijn opgenomen, niet eens te zijn. Onder deze omstandigheden is het van belang dat betrokkenen zich daartegen kan verweren. Deze verweermogelijkheid dient bij gelegenheid van het tweede onderzoek in voldoende mate gegeven te worden.
2.9 De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken, met name de beide verslagen van bevindingen, is vast te stellen dat in het onderhavige geval niet aan de hiervoor weergegeven doelstelling en functie van het tweede onderzoek is voldaan.
Niet aannemelijk is dat - zoals [naam] stelt in zijn reactie van 17 april 2008, aangevuld op 30 mei 2008, op eisers bezwaarschrift - bij het tweede onderzoek alle gebruikelijke onderzoeken aan de orde zijn geweest, althans met inachtneming van de eisen die daaraan mogen en moeten worden gesteld. Met name geldt dit het onderzoek van de anamnestische gegevens.
Eiser heeft immers juist het eerste onderzoek in die zin bestreden dat de weergave van het alcoholgedrag onder punt 10 van het verslag van het eerste onderzoek niet overeenstemt met hetgeen hij heeft verklaard. Zo heeft hij niet gezegd dat hij wekelijks tien of meer AE (alcoholeenheden) bij een gelegenheid dronk, maar dat dit maximaal 3 AE per week was, waarvan 1 à 2 in het weekend, dus door de weeks gemiddeld 1 tot 2 keer, en dan maximaal 2 AE per gelegenheid. Verder heeft eiser verklaard wel in het weekend per gelegenheid maximaal 6 à 7 AE te drinken en dat dit voor hem het plafond was voor zich dronken voelen; hij heeft dan ook niet gezegd dat hij verschijnselen van dronkenschap pas na meer dan 8 AE opmerkte. Ook heeft eiser bestreden dat hij zou hebben verklaard dat hij zich goed in staat voelde te rijden met een verhoogd promillage.
De rechtbank stelt vast dat in het tweede onderzoek niettemin dezelfde anamnestistische gegevens zoals die in het eerste onderzoek zijn opgetekend in het verslag zijn opgenomen, ook die met betrekking tot de door eiser bestreden punten, en dat deze derhalve aan de – tevens bestreden – conclusie en diagnose ten grondslag zijn gelegd.
Zoals gezegd heeft [naam] hierop niet expliciet gereageerd, maar volstaan met de algemene opmerking dat de gebruikelijk onderdelen van het onderzoek hebben plaatsgevonden, blijkens zijn reactie van 7 april 2008. Daarbij is van belang dat hij tevens heeft vermeld dat hij na het telefoontje van eiser – dat naar de rechtbank begrijpt de vraag betrof of eiser niet liever de procedure wilde bewandelen van de Eigen Verklaring ten einde reeds in januari 2008 een nieuw rijbewijs te verkrijgen – gebruik heeft moeten maken van de hem beschikbare gegevens.
2.10 Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het tweede psychiatrisch onderzoek dan ook niet aan de eisen die daaraan, gelet op de functie van een “second opinion”, mochten worden gesteld.
2.11Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond.
2.12 Voorts bestaat er aanleiding van een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser. Daarvoor komen in aanmerking de kosten van rechtsbijstand ter zake van het beroep, tot een bedrag van € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), en de overige kosten die door eiser in het aanvullend beroepschrift zijn benoemd en gespecificeerd, te weten de kosten van het tweede onderzoek ad € 469,09 en de kosten van de Eigen Verklaringsprocedure ( € 19,75 voor de verklaring, € 219,- voor het onderzoek en € 37,- voor het aanvragen van het nieuwe rijbewijs). Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven deze posten niet te betwisten en het overleggen van bewijsstukken van betaling niet noodzakelijk te achten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1verklaart het beroep gegrond;
3.2vernietigt het besluit van 12 juni 2008, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard;
3.3veroordeelt verweerder in de kosten van het geding tot een bedrag van in totaal
€ 1.388,84, te betalen door het CBR aan eiser;
3.4gelast het CBR het door eiser betaalde griffierecht van € 145,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, en op 24 februari 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.