ECLI:NL:RBHAA:2009:BH5440

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/8025
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verkeersbesluit Zwarteweg Bennebroek

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Bennebroek, thans Bloemendaal, dat op 9 september 2008 is genomen. Dit besluit houdt in dat de afsluiting van de Zwarteweg en de Meerweg voor zwaar verkeer is ingetrokken en dat er borden zijn geplaatst die vrachtverkeer verbieden. Verzoekers, die hun bedrijven aan de Leidsevaart in Heemstede hebben, stellen dat hun bereikbaarheid door dit besluit in het gedrang komt. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure de belangen van de verzoekers afgewogen tegen de algemene belangen van verkeersveiligheid. Volgens de voorzieningenrechter is het individuele belang van de verzoekers niet in verhouding tot de algemene belangen van verkeersveiligheid. De rechtbank oordeelt dat het verkeersbesluit voorlopig kan standhouden en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoekers hebben de mogelijkheid om ontheffingen aan te vragen, wat een minder ingrijpende oplossing zou zijn dan het schorsen van het besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelt dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. De uitspraak is gedaan op 9 maart 2009 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 8025
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2009
in de zaak van:
[verzoekers]
gevestigd te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr.drs. Th. F. Roest, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Bennebroek, thans Bloemendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2008, gepubliceerd op 24 september 2008, heeft verweerder
(1.) het verkeersbesluit van 1 maart 2005 inzake de afsluiting van de Zwarteweg en de Meerweg (te Bennebroek) voor zwaar verkeer ingetrokken en
(2.) borden C7 (gesloten voor vrachtauto’s) te plaatsen aan de Meerweg t.h.v. de nummers 1 en 80, aan de Zwarteweg t.h.v. de Centenbrug en aan de Leidse Vaart t.h.v. de Centenbrug (eveneens te Bennebroek).
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 oktober 2008, aangevuld bij brief van 3 december 2008, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 december 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 27 februari 2009 hebben verzoekers nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 maart 2009, alwaar verzoekers zijn verschenen bij hun voornoemde gemachtigde, terwijl tevens [namen] zijn verschenen, werkzaam bij [naam].. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door N. den Hertog, werkzaam bij de gemeente Bloemendaal.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Bij het ingetrokken besluit van 1 maart 2005 waren de Zwarteweg en de Meerweg te Bennebroek afgesloten voor vrachtverkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer (borden C7 waren geplaatst bij Meerweg 1 en 80 en bij Zwarteweg 7 en 72).
2.3 Daarbij is aan verzoekers, die hun bedrijven hebben aan de Leidsevaart [nummer] te Heemstede, kenbaar gemaakt dat de Leidsevaart(weg) als bestemmingsverkeer werd aangemerkt en dat er voor hen derhalve geen reden was bezwaar te maken tegen het verkeersbesluit.
2.4 Vervolgens is de vraag of de Leidsevaart(weg) bij nader inzien niet ten onrechte als bestemmingsverkeer is aangemerkt bij verweerder onderwerp van intern overleg geweest. Verzoekers zijn van dit interne beraad op de hoogte gesteld.
2.5 Bij brief van 17 februari 2006 heeft verweerder verzoekers bericht een gewijzigd standpunt in te nemen en voornemens te zijn de Leidsevaart(weg) niet langer als bestemmingsverkeer te zien. Tot een definitief besluit heeft dit op dat moment niet geleid.
2.6 Door middel van het thans aangevochten besluit wordt bewerkstelligd dat vrachtverkeer niet (langer) vanaf de Zwarteweg over de Centenbrug de Leidsevaartweg en de (in het verlengde daarvan liggende) Leidsevaart kunnen bereiken en vice versa. Tevens is aan het andere einde van de Zwarteweg een bord geplaatst met de tekst ‘na 300 meter’. Daarmee is beoogd te voorkomen dat vrachtverkeer als gevolg van het inrijverbod naar de Leidsevaart(weg) ter hoogte van de Centenbrug moet keren.
2.7 Verweerder heeft in het besluit volstaan met een verwijzing naar de Wegenverkeerswet (WvW) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). Naar de rechtbank - op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting - aanneemt is de grondslag voor het besluit gelegen in de in de WvW neergelegde doelstellingen van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het in stand houden en waarborgen van de bruikbaarheid van de weg. In de beslissing op het bezwaar zal verweerder, gezien de feitelijke verkeerssituatie, een duidelijker kenbare en deugdelijke motivering kunnen en moeten geven van de achtergrond en de totstandkoming van het verkeersbesluit en de toetsing van het besluit aan de betreffende wet- en regelgeving.
2.8 Vooralsnog is er onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het verkeersbesluit niet de toetsing zal kunnen doorstaan. Daarbij heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op het in de brief van 16 juni 2005 neergelegde advies van de politie Kennemerland, dat het uit oogpunt van verkeersveiligheid en het in stand houden van de Meerweg en de Zwarteweg en uit overweging van een vlotte verkeersafwikkeling belangrijk is, dat doorgaand vrachtverkeer (met uitzondering van bestemmingsverkeer) over de Meerweg en de Zwarteweg wordt verboden.
2.9 Namens verweerder is ter zitting verklaard dat bij de heroverweging van het besluit betrokken zal worden dat door de samenvoeging van de gemeenten Bennebroek en Bloemendaal (waaronder tevens Vogelenzang valt) een nadere analyse zal moeten worden gemaakt van de doorgaande en aanvoerroutes in dit gebied (met name de Rijksstraatweg, de Leidsevaart(weg) en de Vogelenzangseweg) en dat dit wellicht tot een wijziging van de thans gerealiseerde verkeerssituatie met betrekking tot de Zwarteweg kan leiden. Daarbij zal tevens in ogenschouw kunnen worden genomen dat, naar verzoekers hebben aangevoerd en namens verweerder ter zitting niet is bestreden, de verkeerssituatie op de Zwarteweg, waar immers wel bestemmings-vrachtverkeer is toegestaan, als gevolg van de afsluiting, niet altijd als voldoende veilig kan worden aangemerkt.
2.10 Naar verweerders gemachtigde terecht heeft opgemerkt kan het voorgaande echter niet een rol van betekenis spelen in het kader van de onderhavige procedure. Terecht is gesteld dat het verkeersbesluit een besluit is met een algemene strekking en dat het bezwaar van verzoekers van individuele aard is, namelijk de (optimale) bereikbaarheid van hun bedrijf aan de Leidsevaart. Door verweerder is in dit verband ook naar voren gebracht dat op minder vergaande wijze dan door schorsing van het verkeersbesluit aan de bezwaren van verzoeker tegemoetgekomen kan worden te weten met een individuele ontheffing van het inrijverbod voor het bedrijf en de leveranciers van verzoekers. Door verweerder is erop gewezen dat deze mogelijkheid zowel door de gemeente Heemstede als door de gemeente Bloemendaal zou kunnen worden geboden, afhankelijk van welke kant de toeleveranciers van verzoekers aanrijden. Verzoekers hebben ter zitting aangegeven - kennelijk wegens onwetendheid - een zodanige ontheffing niet te hebben aangevraagd, maar daartoe wel genegen te zijn, waarbij met name de aanvoerroute via de Zwarteweg, als de snelste of meest gemakkelijke route, hun voorkeur heeft.
2.11 Nu niet op voorhand kan worden gezegd dat het verkeersbesluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden ligt een schorsing niet in de rede. Het individuele belang van verzoekers staat niet in verhouding tot de algemene belangen van de verkeersveiligheid en het streven het vrachtverkeer door het centrum van Bennebroek in goede banen te leiden. Niet aannemelijk is gemaakt dat met het verkeersbesluit uit het oogpunt van verkeersveiligheid een onacceptabele situatie bestaat. Daaraan doet niet af dat, zoals hiervoor opgemerkt, de veiligheid op een enkel punt – de Zwarteweg ter hoogte van de centenbrug - niet optimaal genoemd mag worden en onderwerp van nadere analyse zal zijn.
Daarbij is tevens van belang dat de bedrijven van verzoekers door het verkeersbesluit niet totaal onbereikbaar zijn maar dat het nadeel voor verzoekers beperkt is tot het feit dat grotere en zwaardere vrachtwagens een omweg moeten maken en dus een langere route moeten volgen. Naar verzoekers ter zitting hebben aangegeven, doen gemiddeld 15 vrachtauto’s per week hun bedrijf aan, waarvan slechts een enkele met een gewicht boven de 2,5 ton.
Tevens wordt overwogen dat aan het belang van verzoekers op andere wijze, namelijk door het aanvragen/verlenen van ontheffing, kan worden tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de aanvragen snel kunnen worden ingediend en er op korte termijn, in elk geval binnen de daarvoor in de regelgeving gestelde termijn op wordt beslist.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om het treffen van een voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 9 maart 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.