Voorts voert opposant aan dat hij niet uitdrukkelijk met de rechtbank is overeengekomen dat communicatie via elektronische weg zou geschieden. Opposant voert aan dat in artikel 2 lid 2 van de Procesregeling Bestuursrecht 2008, is bepaald dat stukken waarin de rechtbank een laatste termijn stelt voorafgaande aan mogelijke vereenvoudigde afdoening, eveneens aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax worden verzonden. Hierbij wordt opgemerkt dat hiermee zo goed mogelijk wordt zekergesteld dat het bericht ook daadwerkelijk bij de betrokkene aankomt. Hieruit concludeert opposant dat met eveneens wordt bedoeld dat het bericht tevens op een andere manier wordt verstuurd. Opposant voert aan dat nu de fax van 4 december 2008 ook niet op andere wijze aan gemachtigde is verstuurd, het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Tevens voert opposant aan dat in het beroepschrift is verzocht de zaak te voegen met de beroepsprocedures met betrekking tot de inkomstenbelasting over de jaren 2002 en 2004. In de fax van 4 december 2008 wordt gesteld dat de ingediende beroepschriften gericht zijn tegen samenhangende besluiten zodat slechts eenmaal griffierecht is verschuldigd. Opposant voert aan dat er vooralsnog geen uitspraak is gedaan op het verzoek tot voeging met de beroepsprocedure over het jaar 2002.
De rechtbank overweegt als volgt;
In deze procedure beperkt het geschil zich tot de vraag of de rechtbank het beroep van opposant bij uitspraak van 27 januari 2009 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb bevat het beroepschrift tenminste de gronden van het beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb kan het beroep op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ten aanzien van de grief van opposant dat uit artikel 2, lid 2 Procesregeling Bestuursrecht 2008 volgt dat stukken waarin de rechtbank een laatste termijn stelt voorafgaande aan mogelijke vereenvoudigde afdoening tevens op een andere manier dan per fax moeten worden verzonden merkt de rechtbank op dat met het woord ‘eveneens’ in voornoemd artikel gewezen wordt op de wijze van verzending in het eerste lid van artikel 2 Procesregeling Bestuursrecht 2008. Het betekent derhalve niet dat de stukken bedoeld in het tweede lid naast, bijvoorbeeld verzending per fax, eveneens per gewone post moeten worden verzonden.
Bij nadere bestudering van het dossier is gebleken dat de rechtbank het faxbericht van 4 december 2008, waarin de gronden van het beroepschrift worden opgevraagd, naar een ander dan het door opposant in zijn briefhoofd aangegeven faxnummer heeft toegezonden. Dat het faxbericht de gemachtigde hierdoor te laat heeft bereikt valt niet aan opposant toe te rekenen. De omstandigheid dat het faxnummer dat de rechtbank heeft gebruikt een algemeen faxnummer is van het kantoor waar de gemachtigde van opposant werkzaam is, doet hier niet aan af.
Gezien het vorenoverwogene bestaat er geen grond meer voor de niet-ontvankelijkverklaring zoals bedoeld in artikel 6:6 Awb.
Daarom is er aanleiding om het verzet met toepassing van artikel 8:55 Awb gegrond te verklaren.
Door deze uitspraak vervalt de uitspraak van 27 januari 2009 en wordt het onderzoek voorgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het verzoek van opposant om voeging van de beroepsprocedures komt voorts aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzitter en op in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier.