2.2 Het beroep is mede ingesteld door eiseres, werkgeefster van eiser. Eiseres heeft als haar belang bij deze procedure aangevoerd dat eiser de enige werknemer is die over de kennis beschikt om landbouwwerktuigen van het door eiseres gevoerde merk te repareren en zij als gevolg van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser niet langer in staat is de landbouwwerktuigen van haar cliënten op locatie te laten repareren.
2.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door eiseres naar voren gebrachte belang niet een rechtstreeks belang is, doch een afgeleid belang dat slechts betekenis heeft in het kader van de mogelijke contractuele relatie van eiseres met haar werknemer. Eiseres zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in haar beroep. Nu eiser zelf wel direct belanghebbende is bij het bestreden besluit zal de voorzieningenrechter het beroep alsmede het verzoek om voorlopige voorziening overigens wel inhoudelijk behandelen.
2.4 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.5 Eiser is een beginnend bestuurder. Op 9 december 2007 is bij eiser, na een eenzijdig ongeval op de openbare weg waarbij de auto van eiser in een sloot belandde, een ademalcoholgehalte van 570 ugl/l geconstateerd. Na de uitslag van de onderzoeken naar de geschiktheid is het rijbewijs van eiser bij besluit van 23 december 2008 ongeldig verklaard en ingevorderd.
2.6 Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2.7 Ingevolge artikel 131, eerste lid, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen, dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.
2.8 Ingevolge artikel 134, eerste lid, voor zover thans van belang, stelt het CBR, na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen bedoeld in artikel 131, tweede lid, van de WVW 1994, de uitslag vast van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994.
2.9 Ingevolge artikel 134, tweede lid, van de WVW 1994, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
2.10 Ingevolge artikel 134, derde lid, van de WVW 1994, voor zover thans van belang, deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van de betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
2.11 Ingevolge artikel 12 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, aanhef en onder b, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de WVW 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
2.12 In artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) is bepaald dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
2.13 In die bijlage is in paragraaf 8.8 bepaald:
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring op basis van een specialistisch rapport geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
2.14 Na de schriftelijke mededeling van 18 januari 2008 als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994, heeft verweerder besloten dat eiser zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. De resultaten van het onderzoek, dat heeft plaatsgevonden op 14 juni 2008, zijn door de keurend arts, R.L.S. Weersma en M.R. Weeda, psychiater vastgelegd in een verslag van bevindingen van 8 augustus 2008. Naar aanleiding van de uitslag van het eerste onderzoek heeft op verzoek van eiser op 27 oktober 2008 een tweede onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn door de keurend psychiater, N. van Loenen, vastgelegd in een verslag van bevindingen van 16 december 2008. Verweerder heeft het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard voor alle categorieën, omdat uit beide onderzoeken is gebleken dat bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin.
2.15 Eiser kan zich niet met de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs verenigen omdat het van groot belang is dat hij voor zijn werk als service monteur landbouwmachines over een rijbewijs beschikt.
2.16 Volgens vaste jurisprudentie, (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 25 april 2007, in zaak no. 200606675/1), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Eiser heeft niet gesteld dat de psychiatrische onderzoeken naar inhoud of wijze van totstandkoming, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent zijn. De voorzieningenrechter ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder de resultaten van beiden onderzoeken niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit om het rijbewijs van eiser voor alle categorieën ongeldig te verklaren. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat er voor verweerder, gelet op het imperatieve karakter van artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling, bij het nemen van het besluit geen ruimte bestond om het gestelde belang van eiser dat hij heeft bij het bezit van zijn rijbewijs te laten meewegen.
2.17 Het beroep is ongegrond.
2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.19 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.