2.1 Het bouwplan ziet op het verbouwen van een bedrijfsunit ten behoeve van de opslag en de verkoop van consumentenvuurwerk op het adres [adres].
2.2 Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet dient een bouwvergunning te worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.3 Volgens het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Noorderveld’ heeft het perceel waarop gebouwd zal worden de bestemming ‘Bedrijven’. Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bedoeld voor bedrijven behorende tot een bepaalde categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel niet toegestaan is. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Ter realisatie van het bouwplan is vrijstelling op grond van artikel 19 WRO vereist.
2.4 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet op de ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
2.5 Verweerder heeft onderzocht of het mogelijk was op grond van artikel 19 van de WRO vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.
2.6 Verweerder heeft op basis van de door de Raad van de gemeente Zaanstad vastgestelde nota ‘Vrijstellingenbeleid, artikel 19 WRO Zaanstad 2006’ en geactualiseerd in 2007, geweigerd vrijstelling te verlenen. De gemeente hanteert in deze Nota een selectief vrijstellingsbeleid. Ten aanzien van het onderhavige bouwplan zijn geen algemene beleidsregels vastgesteld. Van geval tot geval zal beoordeeld worden of medewerking aan de vrijstellingsprocedure wenselijk is, waarbij onder andere getoetst wordt aan gemeentelijk beleid en planologische aanvaardbaarheid. Verweerder heeft de aanvraag in dit geval mede getoetst aan de op 1 april 2008 vastgestelde ‘Beleidsnota Consumentenvuurwerk Zaanstad’ (verder: beleidsnota consumentenvuurwerk). Hierin zijn de uitgangspunten ten aanzien van het medewerking verlenen aan opslag en/of verkoop van consumentenvuurwerk opgenomen. Op 22 april 2008 heeft de gemeenteraad in aanvulling op dit beleid een motie aangenomen, waarin hij verweerder heeft opgedragen de mogelijkheid tot uitbreiding van de verkooppunten te beperken tot een maximum van het huidige aantal van tien verkooppunten. Eiseres stond als nummer 11 op de lijst van gegadigden.
2.7 Nu er sprake is van een recent vastgesteld bestemmingsplan met verwerking van de huidige planologische visie op het betreffende gebied, het daarin uitdrukkelijk opgenomen verbod van de vestiging van detailhandel een het zeer recente beleid ten aanzien van de verkoop van consumentenvuurwerk, acht verweerder geen grond aanwezig om medewerking te verlenen aan vrijstelling van het bestemmingsplan.
2.8 Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat zij er op mocht vertrouwen dat verweerder medewerking zou verlenen aan de vrijstellingsprocedure. Tijdens het doorlopen van de procedure ter verkrijging van de eveneens benodigde milieuvergunning, welke startte in december 2004 en op 9 december 2005 eindigde, zijn meerdere overleggen gevoerd met ambtenaren van de afdeling milieu en van de afdeling bouw- en woningtoezicht. Deze ambtenaren hebben tijdens alle overleggen altijd een positieve grondhouding aangenomen ten aanzien van het bouwplan van eiseres. Na vaststelling van de beleidsnota consumentenvuurwerk op 1 april 2008, in afwachting waarvan de beslissing op bezwaar is aangehouden, had verweerder positief kunnen besluiten omdat eiseres aan het beleid voldoet. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd medewerking aan de vrijstelling te verlenen omdat de gemeenteraad een motie aannam met betrekking tot een maximum aantal verkooppunten. Het besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nu verweerder onvoldoende heeft onderzocht of het gerechtvaardigd was geweest om in afwijking van de beleidsregels toch te komen tot vergunningverlening.
2.9 De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Ingevolge de beleidsnota consumentenvuurwerk – voor zover hier van belang - gelden de volgende beleidsuitgangspunten bij de beoordeling van een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan voor een nieuw of uit te breiden vuurwerkopslag/ verkooppunt:
1. (…)
2. (…)
3. Uitgangspunt is dat de opslag/verkooppunten van consumentenvuurwerk door bedrijven die een opslagcapaciteit hebben tussen de 2.000 en 10.000kg consumentenvuurwerk, alleen worden toegestaan op bedrijventerreinen, waar perifere detailhandel toegestaan is en mits de verkeersituatie is gewaarborgd gedurende de verkoopperiode. Dergelijke verkooppunten worden alleen toegestaan op de bedrijventerreinen Noorderveld,(….).
4. Verkoop van vuurwerk gedurende de wettelijke drie dagen per jaar wordt beschouwd als inherent en ondergeschikt aan de opslag. Een detailhandelbestemming is daarom geen voorwaarde.
2.11 Het bouwplan van eiseres ziet op de bouw van een vuurwerkverkooppunt en bewaarplaats ten behoeve van 6722 kg vuurwerk, de beoogde locatie is het bedrijventerrein Noorderveld. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan van eiseres voldoet aan de in de uitgangspunten onder 3. en 4. gestelde voorwaarden. Noorderveld wordt onder 3. expliciet genoemd als de voor een opslag van het formaat van dat van eiseres aangewezen locatie. Dat de verkoop detailhandel betreft, is gezien het bepaalde onder punt 4, geen probleem. Verweerder heeft de vrijstelling niettemin niet verleend omdat “de gemeenteraad op 22 april 2008 bij motie heeft bepaald dat het aantal verkooppunten voor consumentenvuurwerk binnen de gemeente wordt vastgesteld op 10”.
Naar uit de stukken blijkt heeft de gemeenteraad in de genoemde motie verweerder opgedragen “dat de mogelijkheid tot uitbreiding van de verkooppunten, zoals verwoord in de beleidsnotitie consumentenvuurwerk, niet mag leiden tot vergroting van het huidige aantal van 10 verkooppunten en dit te verwoorden in de toekomstige nota inzake de branchering van de detailhandel.” Verweerder leest hierin dat dit meebrengt dat geen medewerking verleend kan worden aan een vrijstelling c.q. verlening van de bouwvergunning.
2.12 Anders dan verweerder meent is een motie van de gemeenteraad geen voorschrift waaraan verweerder gehouden is zich te conformeren. De beslissing om de motie in zijn beleid op te nemen ligt bij verweerder. Zo hij de motie besluit te volgen zal verweerder dienen te motiveren op welke gronden hij daartoe besluit en de motie tot eigen beleid dienen te maken. Ten tijde van het bestreden besluit had verweerder het in de motie aangegeven aantal verkooppunten niet opgenomen in het door hem vastgestelde beleid noch op andere wijze in beleidsregels verwerkt. Verweerder was dan ook niet verplicht de motie te volgen. Wel kon verweerder de motie uiteraard betrekken in de belangenafweging ten aanzien van de vraag of hij medewerking aan een vrijstellingsprocedure ten behoeve van eiseres zou geven. Daarbij had verweerder de door de gemeenteraad in diens motie naar voren gebrachte belangen af dienen te wegen tegen de belangen van eiseres die, na vier jaar bezig te zijn geweest om aan alle vereisten voor de vuurwerkopslag te voldoen en waartoe de benodigde milieuvergunningen waren verleend, inmiddels aan alle op dat moment geldende bepalingen voldeed en gerechtvaardigde verwachtingen had dat de vrijstelling zou worden verleend. Een dergelijke afweging treft de rechtbank in het besluit niet aan.
Door de enkele mededeling in het bestreden besluit dat de gemeenteraad alsnog een motie heeft aangenomen waarin is opgenomen dat het huidige aantal van tien verkooppunten niet vergroot mag worden, wekt verweerder integendeel de indruk dat hem in deze geen beleidsvrijheid toekomt en dat geen sprake is van een belangenafweging.
2.13 Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de in artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht vereiste belangenafweging niet heeft plaatsgevonden dan wel, indien deze wel heeft plaatsgevonden, dat verweerder zijn besluit op dit punt onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
2.14 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.15 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de behandeling van het beroep. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).