RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/840171-07
Uitspraakdatum: 24 maart 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 en 10 maart 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije),
wonende te [adres], Bulgarije,
thans gedetineerd in PI A'dam - HvB Havenstraat, te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 oktober tot en met 18 december 2007, te weten op:
- 16 oktober 2007 (zaaksdossier C3) en/of
- 18 december 2007 (zaaksdossier C6), te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- (telefonische) contacten onderhouden met afnemers en/of koeriers en/of leveranciers van verdovende middelen en/of
- koeriers geronseld en/of laten ronselen voor in- en uitvoer van verdovende middelen en/of geldbedragen van en naar Nederland en/of
- (bolletjes) verdovende middelen geprepareerd en/of laten prepareren en/of
- geld ontvangen van en/of beschikbaar gesteld en/of
- (vlieg- en/of trein- en/of bus-) tickets geboekt en/of verstrekt en/of gekocht en/of laten boeken en/of laten verstrekken en/of laten kopen en/of
- een onderkomen geregeld voor koeriers gedurende hun verblijf en/of laten regelen en/of
- koeriers naar Schiphol en/of het Amstelstation gebracht en/of laten brengen en/of
- verpakkingsmateriaal en/of gereedschap ten behoeve van het prepareren van verdovende middelen (te weten lepel, soldeerbout, weegschaal, mondkap, plakband, boterhamzakjes en folie) voorhanden gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Partiële vrijspraken
3.1.1 Feit 1
Zaaksdossier C 3
Naar het standpunt van de officier van justitie dient verdachte veroordeeld te worden voor het medeplegen van een drugstransport op 16 oktober 2007. Het aandeel van verdachte bij dit transport volgt, aldus de officier van justitie, uit de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 2] heeft afgelegd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door [verdachte] en [medeverdachte 1] op 16 oktober 2007 naar Schotland is gestuurd. Deze verklaringen dienen in de context van de gesprekken en feitelijkheden van de overige zaaksdossiers gezien te worden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende. De verklaring die [medeverdachte 2] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 september 2008 dat hij in Schotland contact zou hebben gehad met verdachte, wordt door geen enkel ander bewijsmiddel, in het bijzonder geen enkel afgeluisterd telefoongesprek, ondersteund. Dit betekent dat zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden dat verdachte betrokken zou zijn geweest bij het transport van 16 oktober 2007. Derhalve acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte zich op 16 oktober 2007 schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
3.1.2 Feit 2
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde feitelijkheden overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1 lid 5 van de Opiumwet bepaalt dat het begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ een ruime betekenis heeft en onder meer omvat: ‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden’. Deze ruime definitie van het begrip ‘uitvoer’ brengt met zich dat in voorkomende gevallen handelingen die - wanneer dit ruime begrip niet zou hebben bestaan - onder voorbereidingshandelingen of onder het pogingsbegrip zouden vallen, nu vallen onder het voltooide delict van artikel 2 onder A van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat het strijdig zou zijn met de systematiek van de Opiumwet indien dezelfde handelingen die door artikel 1 lid 5 van de Opiumwet onder het begrip ‘uitvoer’ worden gebracht (en daarmee het voltooide delict van artikel 2 onder A van de Opiumwet opleveren) tegelijkertijd aangemerkt zouden kunnen worden als voorbereidingshandelingen, in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, ten aanzien van diezelfde uitvoer. Het voorgaande houdt in dat de rechtbank de ten laste gelegde feitelijkheden die vallen in de categorie ‘met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden’, te weten: ‘koeriers naar Schiphol en/of het Amstel station gebracht en/of laten brengen’, niet zal aanmerken als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1
hij op 18 december 2007, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
hij op in of omstreeks de periode 30 november 2007 tot en met 31 december 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en Amsterdam, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen:
- (telefonische) contacten onderhouden met afnemers en/of koeriers en/of leveranciers van verdovende middelen en/of
- koeriers geronseld en/of laten ronselen voor in- en/of uitvoer van verdovende middelen en/of geldbedragen van en naar Nederland en/of
- (bolletjes) verdovende middelen geprepareerd en/of laten prepareren en/of
- geld ontvangen van en/of beschikbaar gesteld en/of
- (vlieg- en/of trein- en/of bus-)tickets geboekt en/of verstrekt en/of gekocht en/of
- een onderkomen geregeld voor koeriers gedurende hun verblijf en/of laten regelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen. De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De opgenomen schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 en 2
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 17 december 2007 om 09.46 uur tussen [verdachte] (vermoedelijk) en NNman2 (lijn 36) (dossierpagina 17, zaaksdossier C6), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
NN1: Goed, goed. In welk hotel zit je?
NN2: Uhh.. Oosterpark.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 17 december 2007 om 16.28 uur tussen NNman1 en NNman2 (lijn 36) (dossierpagina 19, zaaksdossier C6), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
NNman2: Ze hebben me net een grote koffer gebracht en ik ga waarschijnlijk vanavond. Ze zeiden dat ze wat kleding voor mij zouden kopen.
NNman1: Ja. Heb je al gedineerd? Wanneer ga je eten?
NNman2: Dat hebben ze me niet verteld. Ik denk dat ik vanavond ga dineren.
(…)
NNman1: Bel me als je gaat dineren.
NNman2: Goed.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 17 december 2007 om 21.38 uur tussen NNman1 en NNman2 (lijn 36) (dossierpagina 23, zaaksdossier C6), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
NNman1: Hoeveel vlees hebben ze gebracht?
NNman2: Ik heb 10 (tien) pizza’s gegeten.
NNman1: Aha. Goed. Kop op. Hoeveel vlees is er nog?
NNman2: het is niet weinig. Ze zijn me niet aan het opjagen.
NNman1: Goed. Wanneer gaat jouw vriend dineren?
NNman2: Ik denk…als ik vertrokken ben zal hij twee dagen na mij…
(…)
Nnman2: Ik zal zoveel mogelijk.
NNman1: Kom op.
NNman2: Ik zal proberen zoveel mogelijk te eten.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 17 december 2007 om 23.55 uur tussen [betrokkene 2] en NNman2 (lijn 36) (dossierpagina 24, zaaksdossier C6), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
NNman2 heeft al 30 pizza’s opgegeten. NNman2 zegt “Ze willen dat ik 100 opeet”.
(…)
NNman1 zegt dat rustig gedronken moet worden. Wodka moet je rustig drinken en geen pizza’s meer eten.
Nnman2 heeft bloed gespuugd door de wodka’s. NNman1 zegt: “dan doe je het te snel”.
NNman2 zegt: “Zo willen ze het”. NNman1 vraagt of ze snel willen.
NNman2 zegt: “Ik drink 10 wodka’s en rust uit. En dan weer 10 wodka’s en rust”.
NNman1 zegt: “Rustig aan, probeer per 5.”
NNman2 zegt dat dat goed is.
NNman2 had al gezegd dat hij niet overhaast wil doen.
NNman1 vraagt wanneer het is. Morgen zegt NNman2. NNman1 raadt NNman2 om rustig aan te doen en alle tijd te nemen zonder haast.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek van 18 december 2007 om 11:16 uur tussen NNman1 en NNman2 (lijn 36) (dossierpagina 26, zaaksdossier C6) – zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
NNman 2 heeft 5 wodka’s gedronken en kan niet meer. NNman1 zegt dat NNman2 nog beetje moet drinken. NNman2 moet nog 2 of 3 opdrinken zegt NNman1.
NNman2 zegt: ik ben me nu aan het gereedmaken en we gaan naar het vliegveld toe.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 22 december 2007 om 12.20 uur tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] (dossierpagina 31, zaaksdossier C6), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
[medeverdachte 1] wordt gebeld door [verdachte] ([telefoonnummer])
[verdachte]: Hij heeft hem uit het hotel gegooid, niemand gaat naar hem, niet betalen, dit, dit, dit..
[medeverdachte 1]: Wie en waar?
[verdachte]: Japan.
[medeverdachte 1]: Man, dat is weer lekker (‘some joke business’) ik heb genoeg van die verdomde mensen.
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 55, zaaksdossier C6), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Afgegeven is de passagierslijst van vlucht KL861 van Amsterdam naar Narita Japan van 18 december 2007.
Ik, verbalisant, zag onder andere de navolgende gegevens vermeld staan: [betrokkene 1].
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 29 januari 2009, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
V: U vraagt mij of ik de naam [verdachte] ken.
A: Ik ken die persoon. Ik moest van hem ampullen slikken, met daarin waarschijnlijk drugs.
A: Ik heb wel telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het slikken van dingen.
V: U vraagt mij of wij die dingen tijdens deze gesprekken gewoon bij de naam noemden of dat wij hiervoor andere benamingen gebruikte.
A: In principe sprake wij over vodka’s en pizza’s. Ik sprak hierover aan de telefoon met [verdachte].
(…)
V: U houdt mij voor dat uit een proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2008 blijkt dat ik op 18 december 2007 met vlucht KL861 van Amsterdam naar Narita ben gevlogen. U vraagt mij wat ik daar ging doen.
A: Ik heb in Amsterdam die pillen geslikt en heb deze naar Tokio gebracht. Ik weet niet meer of ik toen in Narita ben aangekomen. Het is juist dat ik in Tokio problemen had met het hotel en dat ik uit het hotel ben gezet. Ik stond daar en wachtte tot iemand ergens vandaan zou komen.
V: U vraagt mij wie er zou komen.
A: Waarschijnlijk een of andere idioot. Ik heb toen naar Nederland gebeld, naar [verdachte]. Hij zei dat ik gewoon moest wachten. Toen is er iemand gekomen die ik nog nooit eerder had gezien. Die pillen heb ik aan hem gegeven.
(…)
A: Toen ik naar Tokio reisde, vervoerde ik ongeveer 45 pillen. Het was minder dan een halve kilo en iedere bol woog 5 gram.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 18 december 2007 om 18.25 uur tussen [verdachte] en [betrokkene 3] (lijn 36) (dossierpagina 57, zaaksdossier C4), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
[verdachte] vraagt of zij anderhalf kilo of 1800 gram wodka hebben gedronken. [medeverdachte 2] heeft de zijne gedronken, maar de andere lukt het niet, hij moet overgeven, is net terug van de wc. [verdachte] vraagt hoeveel wodka’s de andere heeft gedronken, of hij al 8 wodka’s op heeft. [betrokken[medeverdachte 2] herhaalt de vraag aan de man en geeft vervolgens door: 69.
(…)
[verdachte] zegt dat beiden nog 50 gram moeten proberen te drinken, desnoods moeten zij de 50 gram onderling verdelen, 50-60-70, het geheel zoals het is.
(…)
[betrokken[medeverdachte 2] zegt dat zij morgen om half een locale tijd op de plek moeten zijn waar hij als barman heeft gewerkt.
• Het tapgesprek d.d. 19 december 2007 om 12.16 uur tussen [verdachte] en NNman (lijn 36) (dossierpagina 76, zaaksdossier C4), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
[verdachte] zegt: “Heb je de blonde (man) gecheckt..hoe het met hem gaat..de blonde…hoeveel en wat?”
• Het tapgesprek d.d. 19 december 2007 om 12.32 uur tussen [verdachte] en NNman (lijn 36) (dossierpagina 77, zaaksdossier C4), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
[verdachte]: (…) Wanneer…ga je nu instappen?
NN: Ja, over 20 minuten vertrekken.
Op de achtergrond zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] in het Engels: 20 minuten later. [medeverdachte 1] vraagt hoe laat.
(…)
NN: Ja, exact om 13.00 uur vertrekken we naar Londen-Heathrow en we komen daar aan om 14.15.
• Het tapgesprek d.d. 19 december 2007 om 16.40 uur tussen [verdachte] en NNman (lijn 36) (dossierpagina 124, zaaksdossier C4), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
[verdachte] zucht en zegt dat hij het niet meer heeft. Hij zit te wachten op een telefoontje dat al twee uur geleden binnen had moeten komen. Tot nu toe is er echter geen enkel bericht. (…) [verdachte] zegt erg nerveus te zijn en vraagt zijn broer wat hij moet doen. NNman vraagt waarom degene niet belt. [verdachte] denkt dat ‘zij misschien beneden zijn, zoals de rode’… zij hadden al twee uur geleden moeten bellen.
• Het tapgesprek d.d. 19 december 2007 om 17.20 uur tussen [verdachte] en NNman (lijn 36) (dossierpagina 129, zaaksdossier C4), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
[verdachte] had gebeld met de ‘migratie’ en er zouden geen problemen zijn geweest bij de stops. Men heeft daar vandaan gebeld en te horen gekregen dat er geen problemen waren geweest met deze vlucht. [verdachte] kan de mensen niet bereiken. Hij heeft gebeld, eerst ging de telefoon over en daarna stond die telefoon uit. NNman oppert dat de batterij misschien op is. [verdachte] antwoordt dat zij geld hebben. [verdachte] gaat NNman zo weer bellen.
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 158, zaaksdossier C4), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er op 2 december 2007 een vlucht vertrok van Frankfurt naar Buenos Aires. [medeverdachte 2] stond op de passagierslijst vermeld.
Uit de boekingsgegevens van [medeverdachte 2] blijkt dat hij een gezamenlijke boeking heeft met [medeverdachte 3]. Zij hebben de volgende vluchten gevlogen: Londen Heathrow – Frankfurt op 2 december 2007 en Frankfurt – Buenos Aires op 2 december 2007.
• Een schriftelijk stuk, te weten een getuigenverklaring van C.T. Whitaker, ambtenaar bij Dienst Belasting en Douane, d.d. 20 januari 2008, inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik kan verklaren dat er op 19 december 2007 douanebeambten dienst hadden in de Green channel, Terminal Twee, Heathrow Airport. Beambte Considine heeft een passagier tegengehouden die zich bekend maakte als [medeverdachte 2]. Beambte Considine had daarna het volgende gesprek:
Considine: Waar ben u vandaan gekomen?
[medeverdachte 2]: Parijs.
Considine: Bent u vandaag nog ergens anders vandaan gereisd?
[medeverdachte 2]: Ja, Argentinië.
Tussen 19 december 2007 en 20 december 2007 heeft [medeverdachte 2] in totaal 90 bolletjes geproduceerd.
• Een schriftelijk stuk, te weten een getuigenverklaring van V. Taio, functionaris van HM Revenu and Customs, inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op 19 december 2007 had ambtenaar Rafiq dienst in de Green Channel, Terminal twee op de luchthaven van Heathrow. Zij hield een man staande die ik nu ken als de heer [medeverdachte 3]. Tijdens zijn bewaring bij de douane produceerde de heer [medeverdachte 3] een totaal van 69 bolletjes.
• Een schriftelijk stuk, te weten een getuigenverklaring van L.F. Matthews, Forensisch wetenschapper, d.d. 24 januari 2008, inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Referentie betrokkene: [medeverdachte 2]
Het totale gewicht van de zuivere drug in deze poeder is 707 gram (100 procent zuiverheid). In totaal zijn er 90 bolletjes aangetroffen. Van de vier soorten poeder werd bevonden dat zij cocaïne bevatten.
• Een schriftelijk stuk, te weten een getuigenverklaring van W.E. Spall, Forensisch wetenschapper, d.d. 15 januari 2008, inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Referentie betrokkene: [medeverdachte 3]
De negentien items bevatten een totaal van negenenzestig bolletjes. Het samengevoegde poeder bleek 82 procent cocaïne te bevatten. Het poeder bevat daarmee 564 gram pure drugs (100 procent zuiverheid).
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 14 oktober 2007 om 18.29 uur, gespreksnummer 270142435, tussen [medeverdachte 1] (NN1) en NN2 (telefoonnummer [telefoonnummer]) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
N1: Bel me wanneer je komt. Je komt dinsdag toch.
N2: Ja dinsdag, kom ik.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 15 oktober 2007 om 16.23 uur, gespreksnummer 270144745 tussen [medeverdachte 1] en NNman (telefoonnummer [telefoonnummer]) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 15 oktober 2007 om 20.21 uur, gespreksnummer 270144929 tussen [medeverdachte 1] en NN (telefoonnummer [telefoonnummer]) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 16 oktober 2007 om 09.57 uur, gespreksnummer 270145612 tussen [medeverdachte 1] en NNman (telefoonnummer [telefoonnummer]) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Hoi m’n vriend, ik ben in de ‘Goast’? aan de kust he…
Wanneer kom je…straks toch? Zegt NN.
Ja
Ok: NN wacht op hem.
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. [verdachte] d.d. 30 oktober 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Wij, verbalisanten, horen dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] een en dezelfde persoon is als de gebruiker van het mobiele nummer [telefoonnummer].
Uit een ingesteld nader onderzoek naar aankomende vluchten vanuit Bulgarije bleek dat er op dinsdag 16 oktober 2007 een vlucht vertrok van Sofia (Bulgarije) naar Amsterdam. Het gaat hier om vlucht FB 461.
• Schriftelijk stuk, te weten een passagierslijst van Bulgaria Air, vlucht FB461, d.d. 16 oktober 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 17 december 2007 om 08.45 uur tussen [betrokkene 5] en NNman (lijn 36) (bijlage bij dossierpagina 4, persoonsdossier B15) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
De NN-man zegt tegen [betrokkene 5] dat hij nu op Schiphol is en dat hij hoopt dat [betrokkene 5] hem over ca. 20 a 30 min. kan komen ophalen.
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van identificatie [verdachte] d.d. 21 mei 2008 (dossierpagina 4, persoonsdossier B15), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Uit onderzoek van gegevens van het Schiphol Informatie Systeem bleek dat op 17 december omstreeks 08.44 uur er een vlucht vanuit Sofia, Bulgarije op Schiphol is gearriveerd. Dit betrof vlucht FB 461 van de luchtvaartmaatschappij Bulgaria Air.
Uit onderzoek bleek dat op maandag 24 december 2007 om 18.45 uur (schemavertrektijd 10.30 uur) er een vlucht vanuit Amsterdam naar Sofia, Bulgarije is vertrokken. Dit betrof vlucht FB 462 van de luchtvaartmaatschappij Bulgaria Air.
• Schriftelijk stuk, te weten een passagierslijst van Bulgaria Air vlucht FB 461, d.d. 17 december 2007 (bijlage bij dossierpagina 4, persoonsdossier B15), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
• Een schriftelijk stuk te weten het sms-bericht d.d. 23 december 2007 om 10.50 uur tussen NNman en NN (lijn 36) (bijlage bij dossierpagina 4, persoonsdossier B15) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Sms:
We gaan morgen wel knuffelen baby als we elkaar zien, kan haast niet wachten.
• Een schriftelijk stuk te weten het tapgesprek d.d. 23 december 2007 om 12.01 uur tussen [betrokkene 6] en [verdachte] (lijn 36) (bijlage bij dossierpagina 4, persoonsdossier B15) - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
B: Toe dan, kom maandag naar huis. Ze bekijken het maar.
[verdachte]: (scheldend) Weet je wat ik nog wil doen? Alleen…
B: (onderbreekt [verdachte]) Niets zeggen. Je zegt het morgen.
[verdachte]: Eh? Gas geven en alles van ons kant…bedoel ik, he? Als ik eenmaal thuis ben.
• Schriftelijk stuk, te weten een passagierslijst van Bulgaria Air vlucht 462, d.d. 24 december 2007 (bijlage bij dossierpagina 4, persoonsdossier B15), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
• Het proces-verbaal van toegepaste Bijzondere Opsporingsmethodieken d.d. 14 april 2008 (dossierpagina’s 61-63, algemeen dossier), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Onderzoek van telecommunicatie
Lijn 36 [telefoonnummer]
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van stemherkenning d.d. 13 december 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Wij, verbalisanten, hoorden tijdens het beluisteren van de telefoongesprekken dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer], een en dezelfde persoon was.
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van stemherkenning d.d. 30 oktober 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Wij, verbalisanten, hoorden dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer], een en dezelfde persoon was.
• Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van stemherkenning d.d. 22 februari 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Uit de opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken werd vastgesteld dat verdachte [medeverdachte 1] telefonisch contact had met een man die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] (lijn 36) en die ‘[verdachte]’ genoemd werd. Wij, verbalisanten, hoorden dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] en [telefoonnummer], te weten [verdachte] (genoemd wordende) en de NNman van het telefoonnummer [telefoonnummer] een en dezelfde persoon was.
Naar aanleiding van bovenstaande kan worden vastgesteld dat [verdachte], voornoemd, de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer] en derhalve dus (bovenstaande) telefoongesprekken heeft gevoerd met verdachte [medeverdachte 1].
• Het proces-verbaal van doorzoeking woning, d.d. 13 februari 2008, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende (dossierpagina’s 66-67, inbeslagnamedossier E1):
Er werd op 18 januari 2008 binnengetreden in de woning, gelegen aan de [adres] te Amsterdam. In genoemde woning werd een tas met kleding met daarin een zakje met een hoeveelheid wit poeder aangetroffen.
• Het proces-verbaal van onderzoek inbeslagname, d.d. 20 februari 2008, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende (dossierpagina 48, inbeslagnamedossier C18):
Op 19 januari 2008 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op de verblijfsadressen van verdachte [medeverdachte 1], gelegen aan de [adres] en [adres] te Amsterdam.
Tijdens bovengenoemde doorzoekingen zijn goederen in beslag genomen.
Omschrijving goed Bijzonderheden
Zwarte nylon tas In deze tas zijn de verdovende middelen aangetroffen.
Cocaïne In een slaapkamer, in een zwarte nylon tas, zat een vuilniszakje met cocaïne erin.
• Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, d.d. 21 januari 2008, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende (dossierpagina’s 68-69, zaaksdossier C12):
Op maandag 21 januari 2008 werd door ons een onderzoek verricht aan de door/bij verdachte [medeverdachte 1] aangetroffen en inbeslaggenomen -3- slikkersbollen en een -1- brok vermoedelijke cocaïne.
Wij zagen dat -3- slikkersbollen qua grootte en vorm nagenoeg identiek waren.
Wij hebben deze -3- slikkersbollen categorie A genoemd.
De aangetroffen brok vermoedelijke cocaïne hebben wij categorie B genoemd.
Het netto gewicht van de aangetroffen stof, bedroeg totaal ongeveer 142.10 gram.
Vervolgens nam ik, GROENHEIJDE 2 representatieve monsters van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Schiphol is voornoemde monsterneming ingeschreven onder nummer: 08-004488 A t/m B.
• Het rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam van 23 januari 2008 betreffende het onderzoek naar de aangetroffen verdovende middelen, inhoudende de conclusie dat het materiaal ad 08-004488 A en 08-004488 B, cocaïne bevatte, welke substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Ten aanzien van het bestanddeel cocaïne (feit 1)
Zoals hiervoor is weergegeven bij de opsomming van de bewijsmiddelen heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij bollen met drugs heeft moeten slikken, welke hij op 18 december 2007 naar Japan heeft vervoerd. [betrokkene 1] was hiervoor benaderd door verdachte. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat koeriers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (feit 2) tevens bollen hebben moeten slikken. Door middel van laboratoriumonderzoek werd vastgesteld dat het om cocaïne ging. Bij medeverdachte [medeverdachte 1] werd tijdens een doorzoeking in zijn woning ongeveer 142 gram wit poeder aangetroffen. Bij laboratoriumonderzoek bleek ook dit cocaïne te zijn. Gelet op deze omstandigheden en gelet op het feit dat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat verdachte en zijn mededaders zich met andere verdovende middelen hebben beziggehouden, acht de rechtbank bewezen dat ook het transport van 18 december 2007 cocaïne betrof.
Ten aanzien van de verklaring van de getuige [betrokkene 1]
De raadsvrouwe van verdachte heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende betoogd. De verklaring van getuige [betrokkene 1] is om twee redenen niet bruikbaar voor het bewijs. Ten eerste is tijdens de rit naar het politiebureau voorafgaande aan het videoverhoor door de rechter-commissaris op 29 januari 2009, de getuige [betrokkene 1] gevoed met informatie door de politie. De politieagenten hebben specifiek de naam van verdachte genoemd en [betrokkene 1] is tevens verteld dat het zou gaan om drugs. Ten tweede heeft [betrokkene 1] wisselend verklaard op verschillende punten en derhalve, aldus de raadsvrouwe, dient zijn verklaring als ongeloofwaardig aangemerkt te worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 1] door de rechter-commissaris op 29 januari 2009 blijkt dat [betrokkene 1] tijdens het transport naar het politiebureau door de politie is medegedeeld dat hij gehoord zou worden omtrent een drugstransport naar Argentinië en dat verdachte [verdachte] daarvoor vast zat. Hierbij is de naam van verdachte specifiek genoemd. Deze enkele mededeling aan getuige [betrokkene 1] voorafgaande aan het verhoor maakt niet dat sprake is geweest van een situatie waarin de getuige niet meer vrij was om te verklaren. Ten aanzien van de beweerde wisselende verklaringen van getuige [betrokkene 1] overweegt de rechtbank dat [betrokkene 1] weliswaar op ondergeschikte punten wisselend heeft verklaard, doch omtrent het drugstransport naar Japan een consistente verklaring heeft afgelegd. Van relevante afwijkingen in zijn verklaringen is geen sprake. Gelet op vorengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verklaring afgelegd door [betrokkene 1] betrouwbaar is en derhalve bruikbaar is voor het bewijs.
Ten aanzien van de tapgesprekken
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting voorts het volgende – zakelijk weergegeven – betoogd. Het is onduidelijk of verdachte de belastende tapgesprekken heeft gevoerd. De stemherkenning die door verbalisanten, die naar de raadsvrouwe aanneemt, geen Bulgaars spreken, is uitgevoerd, is op geen enkele wijze wetenschappelijk onderbouwd. Tevens is er, aldus de raadsvrouwe, naast de tapgesprekken onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig voor een bewezenverklaring.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. In een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van stemherkenning van 13 december 2007 is vastgelegd dat drie verbalisanten hoorden dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (lijn 36) en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer], één en dezelfde persoon was. In een tweede ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van stemherkenning dat op 22 februari 2008 is opgemaakt door drie andere verbalisanten, verklaren zij dat de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer], te weten [verdachte] (genoemd wordende) en de NNman van het telefoonnummer [telefoonnummer] één en dezelfde persoon was. Dit betekent dat zes verschillende verbalisanten hebben vastgesteld dat de stem van de persoon die van bovengenoemde telefoonnummers gebruik maakte, afkomstig is van dezelfde persoon. Deze persoon heeft op drie verschillende momenten in de telefoongesprekken aangegeven dat hij op Schiphol gearriveerd zou zijn, dan wel dat hij naar huis zou komen.
Op 15 oktober 2007 krijgt [medeverdachte 1] een sms bericht van een onbekend persoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] met de vraag hem te bellen. Op 16 oktober 2007 vindt er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en een man met hetzelfde telefoonnummer als waarmee het hiervoor genoemde sms bericht is gestuurd. Op zondag 14 oktober 2007 heeft [medeverdachte 1] contact met een man die “dinsdag komt”. Door middel van stemherkenning is gebleken dat de gebruiker van het mobiele nummer [telefoonnummer] één en dezelfde persoon is als de persoon die [medeverdachte 1] op 14 oktober 2007 heeft gesproken. Uit nader onderzoek blijkt dat op dinsdag 16 oktober 2007 vlucht FB 461 vanuit Sofia naar Amsterdam is vertrokken en dat verdachte op de passagierslijst van deze vlucht stond.
Op 17 december 2007 om 08.45 uur belt een man met telefoonnummer
[telefoonnummer] (lijn 36) naar [betrokkene 5] om te melden dat hij op Schiphol is aangekomen.
Uit vluchtgegevens van Bulgaria Air blijkt dat op 17 december 2007 om 08.44 uur een vliegtuig vanuit Sofia op Schiphol is gearriveerd. Verdachte staat vermeld op de passagierslijst van deze vlucht.
Op zondag 23 december 2007 belt een man met ‘[betrokkene 6]’ die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer]. [betrokkene 6] zegt dat hij maandag naar huis moet komen. Uit onderzoek blijkt dat op maandag 24 december 2007 een vlucht van Bulgaria Air is vertrokken vanuit Amsterdam naar Sofia. Ook hier staat de naam van verdachte op de passagierslijst.
Bovendien heeft medeverdachte [betrokkene 1] verklaard dat hij met verdachte telefonisch contact heeft onderhouden over de uitvoering van het drugstransport op 17 december 2007 en dat zij over ‘wodka’ en ‘pizza’ spraken als het om drugs ging. [betrokkene 1] bevestigt hiermee de deelname van verdachte en hemzelf aan de hiervoor in de bewijsmiddelen opgenomen telefoongesprekken met betrekking tot het transport van 17 december 2007. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de in de bewijsmiddelen opgenomen telefoongesprekken gevoerd zijn door verdachte.
Ten aanzien van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende. Verdachte heeft zich intensief bezig gehouden met het regelen van het vervoeren van drugs naar Japan en Engeland. Verdachte heeft daartoe contacten onderhouden met koeriers die de drugs zouden vervoeren en ook met medeverdachte [medeverdachte 1] die een rol had in de organisatie van de transporten. Op basis van de hiervoor onder 3.3 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank nauwe en bewuste samenwerking aanwezig tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en de koeriers [betrokkene 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Ten aanzien van de alternatieve lezing door verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe tot slot het volgende – kort en zakelijk weergegeven – betoogd. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor het feit dat hij verschillende malen vanuit Bulgarije naar Nederland is gereisd. Zijn broer heeft een bedrijf en voor dit bedrijf koopt verdachte vrachtwagens in Nederland. Verdachte heeft dit met stukken onderbouwd. De aanwezigheid van verdachte in Nederland had dus niets te maken met drugstransporten.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat verdachte in Nederland zou zijn geweest om vrachtwagens aan te schaffen voor het bedrijf van zijn broer, niet uitsluit dat verdachte zich tevens heeft beziggehouden met drugstransporten. De rechtbank acht derhalve bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd op de wijze zoals hiervoor vermeld onder 3.2.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: voortgezette handeling van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, of mede te plegen, daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en voorwerpen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 18 december 2007 samen met anderen verdovende middelen vanuit Nederland naar Japan vervoerd. Tevens heeft verdachte een rol gespeeld bij het (mede)organiseren van het vervoeren van cocaïne vanuit Argentinië naar Engeland. Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Tevens gaan de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank verwijt verdachte dat hij zich heeft beziggehouden met in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en daarbij enkel uit winstbejag heeft gehandeld zonder zich te bekommeren omtrent de gezondheidsrisico’s van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank staan, voor zover het gaat om de uitvoer van cocaïne op 18 december 2007, de door haar bewezen verklaarde feiten 1 en 2 in zodanig verband, dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. Beide feiten zijn het gevolg van hetzelfde (ongeoorloofde) wilsbesluit en bestaan uit gelijksoortige handelingen. Gelet op artikel 56 Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank derhalve voor beide feiten één strafbepaling toepassen.
Tevens houdt de rechtbank in de op te leggen straf rekening met de partiele vrijspraak van zaaksdossier C3. De straf zal hierdoor lager uitvallen dan de door de officier van justitie geëiste straf.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 56, 57 Wetboek van Strafrecht.
2, 10, 10a Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van der Lelie, voorzitter,
mr. Van den Bos en mr. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. De Witte en mr. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2009.