ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9164

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
146408-08-1828
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.A. Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van echtscheidingsconvenant met betrekking tot partnerbijdrage en alimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 10 februari 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een echtscheidingsconvenant. Partijen, een man en een vrouw, waren in 1977 met elkaar gehuwd en hun huwelijk was in 2004 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking was een convenant opgesteld waarin de man verplicht was een partnerbijdrage van € 900 per maand aan de vrouw te betalen. De vrouw verzocht de rechtbank om de partnerbijdrage te wijzigen naar € 447,11 per maand, omdat de huidige bijdrage niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven door gewijzigde omstandigheden. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kon voorzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke partnerbijdrage was gebaseerd op onjuiste gegevens, aangezien de woonlasten van de vrouw hoger waren dan aanvankelijk aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het convenant was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat de werkelijke behoefte van de vrouw niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar inkomen ten tijde van het huwelijk, wat resulteerde in een nieuwe partnerbijdrage van € 2.232 bruto per maand. De rechtbank heeft ook bepaald dat de alimentatie jaarlijks moet worden herberekend op basis van de inkomsten van de vrouw.

De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. De uitspraak is gedaan door rechter R.A. Otter en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M. Struijk. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 146408/08-1828
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 februari 2009
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.F.A. Mutsaers, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.P. Slijkhuis, kantoorhoudende te Haarlem.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 21 mei 2008;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 15 juli 2008;
- het verweerschrift tegen zelfstandig tegenverzoek tevens aanvulling inleidend verzoek, van de vrouw, ingekomen op 10 september 2008;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 21 november 2008;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 28 november 2008.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 december 2008 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1977 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 2004 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum] 2004.
2.2 Bij genoemde echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het (op [datum] 2004) door partijen getekende echtscheidingsconvenant, deel uitmaakt van die beschikking en dat volgens dit convenant de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partnerbijdrage) moet voldoen van € 900 per maand. Jaarlijks zal deze partnerbijdrage worden herberekend, afhankelijk van een inkomensstijging of -daling van de man, dan wel van een inkomensstijging van de vrouw, waarbij aan de zijde van de man als uitgangspunt is genomen zijn bruto jaarinkomen over 2003, te weten € 38.488 en aan de zijde van de vrouw (ongeveer) haar inkomen ten tijde van de echtscheiding, te weten € 700 bruto per maand, exclusief vakantiegeld ( € 9.072 als bruto jaarinkomen, inclusief vakantiegeld).
3 Verzoek
Met als grondslag dat deze beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven, dan wel vanaf aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, heeft de vrouw verzocht de beschikking te wijzigen in die zin, dat de man aan haar een partnerbijdrage van € 447,11 per maand dient te betalen met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de dag van indiening van het verzoekschrift. De vrouw heeft haar verzoek vervolgens aangevuld, in die zin dat zij tevens heeft verzocht te bepalen dat de man over de jaren 2005 tot aan de te bepalen ingangsdatum van te wijzigen partnerbijdrage aan de vrouw als (naar de rechtbank begrijpt) nadere partnerbijdrage dient te betalen de in het “verweerschrift tegen zelfstandig tegenverzoek tevens aanvulling inleidend verzoek” vermelde bedragen.
4 Verweer en zelfstandig verzoek
De man heeft daartegen verweer gevoerd en voorts heeft hij aangevoerd dat de vrouw haar werkzaamheden kan uitbreiden, zodat zij geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien, mede gelet op haar inkomsten uit vermogen. Hij heeft daarom verzocht de partnerbijdrage met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op nihil te stellen, althans een zodanig lager bedrag vast te stellen als de rechtbank in goede justitie zal bepalen.
5 Beoordeling
5.1 Het standpunt van de vrouw komt er kort gezegd op neer dat zij stelt dat de hoogte van de partnerbijdrage destijds is vastgesteld aan de hand van de maximale draagkracht van de man, terwijl deze niet behoeftedekkend was. Volgens haar is daarom onterecht in het convenant opgenomen dat bij jaarlijkse herberekening van de partnerbijdrage op grond van inkomensstijging/-daling van de man dan wel een inkomensstijging van haar, het alimentatiebedrag van € 900 als uitgangspunt moet dienen. De vrouw wenst dat haar behoefte alsnog wordt vastgesteld.
5.2 De vrouw heeft onweersproken gesteld dat partijen in het kader van het echtscheidingsconvenant voor haar een behoefteoverzicht hebben opgemaakt, waaruit bleek dat haar behoefte € 1.973,70 bedroeg. In dit overzicht is ervan uitgegaan dat de vrouw in de echtelijke woning zou blijven wonen en dat haar woonlast € 186 per maand zou bedragen. Gedurende de besprekingen in het kader van het opstellen van het echtscheidingsconvenant is uiteindelijk toch besloten dat de echtelijke woning verkocht zou worden en heeft de vrouw een huurwoning betrokken, waarvan de huur € 405 per maand bedroeg. Volgens de vrouw is na deze lastenverhoging geen nieuwe behoefteberekening meer gemaakt, omdat dit zinloos werd geacht nu de draagkracht van de man toch al de beperkende factor was bij de vaststelling van de partnerbijdrage. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Met name heeft hij betwist dat bij de opstelling van het convenant is uitgegaan van onjuiste gegevens. Volgens hem is een en ander opgesteld met de bedoeling dat een verandering in de inkomsten evenredig verdeeld zou worden op een zo eerlijk mogelijke manier, hetgeen volgens de man - na jaarlijkse herberekening - ook steeds het geval is geweest. Hij heeft betwist dat het destijds de bedoeling van partijen is geweest de partnerbijdrage jaarlijks te herberekenen met het oog op een gelijk netto te besteden bedrag.
5.3 Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd, als zij in aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen de situatie waarin partijen onbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en die waarin dat bewust is gebeurd.
5.4 Niet weersproken is gesteld dat het behoefteoverzicht van de vrouw is opgesteld aan het begin van de besprekingen over het echtscheidingsconvenant, waarbij ervan is uitgegaan dat de vrouw in de echtelijke woning zou blijven wonen. De man heeft niet weersproken dat de woonlasten van de vrouw uiteindelijk aanzienlijk hoger uitkwamen dan waarvan partijen aanvankelijk zijn uitgegaan in de behoefteopstelling. Nu onweersproken is gesteld dat ondanks de lastenverhoging van de vrouw de scheidingsbemiddelaar geen herziene behoefteopstelling heeft gemaakt, alvorens tot ondertekening van het convenant over te gaan en hierover in het convenant ook niets is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat het convenant alleen al hierom is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Uit hetgeen partijen hebben gesteld met betrekking tot het opmaken van het behoefteoverzicht, acht de rechtbank hier sprake van een situatie waarin door partijen onbewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Nu het behoefteoverzicht in het convenant als één van de uitgangspunten van de onderhoudsbijdrage en de jaarlijkse herberekening is genomen, acht de rechtbank dit onderdeel van het convenant voor wijziging vatbaar. Hierbij zij opgemerkt dat de overige inhoud van het convenant, met name hetgeen partijen hebben opgenomen met betrekking tot de jaarlijkse herberekening op grond van de inkomensstijging en wel –daling van de man en de inkomensstijging van de vrouw onverkort van kracht zal blijven. Immers gesteld noch gebleken is dat deze wijze van herberekening op zichzelf genomen is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bovendien heeft de man zich uitdrukkelijk verzet tegen een wijziging van het convenant en dus ook tegen een wijziging van de toepassing van de overeengekomen herberekening.
5.5 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank thans alsnog de behoefte van de vrouw vaststellen en wel op de gebruikelijke wijze, te weten op 60% van het netto besteedbaar inkomen ten tijde van het huwelijk, aangezien een eenpersoonshuishouden relatief duurder is dan een tweepersoonshuishouden.
5.6 Vast staat dat het bruto jaarinkomen van de man destijds € 38.488 bedroeg, inclusief de werkgeversbijdrage op grond van de ziekenfondswet van € 2.448. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 2.244 per maand. De vrouw werkte voorafgaand aan de echtscheiding circa 8 uur per maand. Haar inkomen wordt begroot op ongeveer € 236 netto per maand (uitgaande van een bruto inkomen van € 638, exclusief vakantiegeld bij 16 uur per week). De netto behoefte van de vrouw bedraagt dus € 1.488 per maand (60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen), wat neerkomt op een bedrag van circa € 2.232 bruto. Dit bedrag dient voor de behoefte uitgangspunt te zijn bij de jaarlijkse herberekening van de partnerbijdrage op grond van het convenant.
5.7 Ten tijde van de echtscheiding heeft de vrouw haar werkzaamheden uitgebreid naar 16 uur per week, waarmee zij een inkomen verdiende van circa € 460 netto per maand, inclusief vakantiegeld. De vrouw heeft erkend dat de draagkracht van de man bij een inkomen van € 38.488 destijds was beperkt tot € 900 per maand. De rechtbank zal daarom geen herberekening maken voor de aanvankelijk vastgestelde partnerbijdrage.
5.8 Uit de inhoud van het convenant valt op te maken dat partijen er destijds rekening mee hebben willen houden dat enerzijds de behoefte van de vrouw uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de partnerbijdrage is, terwijl anderzijds de draagkracht van de man een beperkende factor kan zijn. De rechtbank zal daarom in de lijn van hetgeen door partijen is overeengekomen ook de draagkracht van de man bepalen.
5.9 De man heeft gesteld dat hij per 22 maart 2005 zijn baan heeft verloren en dat hij per 25 mei 2005 weer een baan heeft gevonden evenwel tegen een lager inkomen. Hij betwist dat het ontslag en daarmee het inkomensverlies verwijtbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar stelling dat de man verwijtbaar werkloos is geraakt en dat daarom het inkomensverlies voor zijn risico dient te komen, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom rekening houden met het inkomen van de man per medio 2005. Zij volgt het standpunt van de vrouw niet dat de man zich een hoger inkomen kan verwerven, aangezien hij zich nu in vrije tijd laat uitbetalen. De man heeft thans immers een 40-urige werkweek en van hem kan niet worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden uitbreidt, mede gelet op zijn leeftijd, de zwaarte van zijn huidige werk en de onweersproken omstandigheid dat hij vroeger als [beroep] heeft gewerkt, zodat de rechtbank het standpunt van de man dat hij ten gevolge daarvan een zwakke rug heeft aannemelijk acht.
5.10 Uit de overgelegde herberekeningen van de partnerbijdrage en de overgelegde jaaropgave over 2007 blijkt dat het bruto jaarinkomen van de man achtereenvolgens in 2005 € 30.468 bedroeg, in 2006 € 27.355 en in 2007 € 26.761. De premie ziektekostenverzekering bedraagt thans € 106 per maand en de huur bedraagt € 428 per maand. De algemene heffingskorting is van toepassing, evenals de arbeidskorting. Voorts is de bijstandsnorm voor een alleenstaande van toepassing. Tenslotte is van belang dat de man vanaf 2006 samenwoont met een partner, die geacht wordt de in de bijstandsnorm verdisconteerde woonlasten ten bedrage van € 200 per maand voor haar rekening te kunnen nemen.
5.11 Niet is komen vast te staan wat partijen hebben beoogd met de jaarlijkse herberekening: een verandering in de inkomsten jaarlijks evenredig verdelen, op een zo eerlijk mogelijke manier dan wel de partnerbijdrage jaarlijks te herberekenen met het oog op een gelijk netto te besteden bedrag. Nu dit onduidelijk is gebleven acht de rechtbank het in zijn algemeenheid redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven dat de alimentatiegerechtigde niet in een betere financiële positie komt te verkeren van de alimentatieplichtige ten gevolge van die betaalde onderhoudsbijdrage. Gelet hierop zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken. Aan de zijde van de vrouw wordt uitgegaan van de volgende gegevens. Met ingang van 1 januari 2005 werkt de vrouw 24 uur per week. Haar netto maandinkomen bedraagt thans ongeveer € 1.100. Uit de overgelegde jaaropgaven over 2005 tot en met 2007 en de herberekeningen blijkt niet van een andere loonstijging van de vrouw dan de trendmatige. Voorts blijkt van een huur van €411 en een premie voor een ziektekostenverzekering van € 183, waarmee de rechtbank zal houden, omdat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat deze uitgebreide verzekering gelet op haar medische klachten gerechtvaardigd is.
Met box 3-inkomen van de vrouw afkomstig uit de overwaarde van de echtelijke woning zal de rechtbank geen rekening houden nu, wat er ook zij van de stelling van de vrouw dat zij die som nooit ineens heeft ontvangen, de man in ieder geval eenzelfde bedrag heeft gekregen.
De vrouw heeft niet dan wel onweersproken gesteld dat zij door het UWV in 2003 als arbeidsgehandicapt is aangemerkt. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk dat de vrouw met een werkweek van 24 uur haar maximale verdiencapaciteit heeft bereikt. De rechtbank zal daarom uitgaan van het huidige inkomen van de vrouw.
5.12 Op grond van voormelde gegevens, hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met de fiscale effecten, zal de beschikking van 28 september 2004, alsmede het daarin vermelde echtscheidingsconvenant worden gewijzigd in die zin dat de artikelen 2.2 en 2.3 van het echtscheidingsconvenant aldus worden gewijzigd dat de daarin vermelde bedragen van € 700 exclusief vakantietoeslag en € 9.072 worden gewijzigd in respectievelijk € 2.232 inclusief vakantietoeslag en € 26.784.
De rechtbank zal de gevolgen van deze wijziging echter niet eerder doen ingaan dan 1 januari 2007 nu eerst bij brief van november 2006 de man rekening kon houden met een mogelijke navordering. De in artikel 2.3 van het convenant genoemde indexeringsregeling zal daarom op 1 januari 2008 worden bepaald.
Gelet op de inhoud van het convenant dienen partijen vervolgens met inachtneming van voormelde gewijzigde uitgangspunten vanaf 2007 een jaarlijkse herberekening uit te voeren, rekening houdend met een maximale draagkracht van de man van € 615 per maand per 1 januari 2007, welk bedrag – gelet op het bepaalde in artikel 1.4 van het echtscheidingsconvenant, eveneens jaarlijks geïndexeerd dient te worden volgens de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW.
Op grond van de hiervoor vermelde gegevens blijkt niet dat de vrouw, bij een gewijzigd echtscheidingsconvenant zoals hierna te bepalen, in een betere financiële positie komt te verkeren dan de man.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 A. Wijzigt het hierboven genoemde echtscheidingsconvenant tussen partijen (en daarmee de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 28 september 2004) voor wat betreft de artikel 2.2 en 2.3 aldus dat deze komen te luiden:
- 2.2: Indien in de toekomst de inkomsten uit arbeid van de vrouw zullen toenemen, zullen deze inkomsten zolang deze een bedrag van € 2.232 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag (hetgeen correspondeert met een bruto jaarsalaris van ongeveer € 26.784, inclusief vakantietoeslag) niet te boven gaan, geen invloed uitoefenen op de hoogte van de alimentatie. Indien de eigen inkomsten uit arbeid dit bedrag ter hoogte van € 2.232 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag, per maand te boven gaan, dan zal de alimentatie verminderd worden met 50% van het meerdere.
- 2.3: De in artikel 2.2 genoemde bedragen ter hoogte van € 2.232 c.q. € 26.784 worden jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2008, verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de alimentatie ingevolge de in artikel 1.4 vastgestelde indexeringsregeling zal stijgen.
B. Bepaalt de maximale draagkracht van de man, bij ongewijzigde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek, per 1 januari 2007 op € 615 per maand, jaarlijks te wijzigen met het wettelijke indexeringspercentage.
C. Bepaalt dat ondanks deze wijziging van het echtscheidingsconvenant, partijen voor wat betreft de feitelijk betaalde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw over de periode tot 1 januari 2007, over en weer niets meer met elkaar dienen te verrekenen.
6.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M. Struijk, griffier, op 10 februari 2009.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.