2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Het bouwplan – voor zover hier in geschil – voorziet in de realisatie een aanbouw van één bouwlaag met een plat dak aan de achtergevel en een aanbouw van twee bouwlagen aan de zijgevel. De bezwaren van eisers richten zich in het bijzonder tegen de tweede bouwlaag, omdat die hun uitzicht zal wegnemen.
Na realisatie van de aanbouw aan de zijgevel resteert minder dan 1 meter tot de erfgrens tussen het perceel van vergunninghouder en het perceel van eisers.
2.3 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Centrum II, Dorpsstraat”. De aanbouwen zijn gesitueerd op gronden met de bestemming “eengezinshuizen in half open bebouwing met bijbehorende erven (EHO)”.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als EHO aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en erven met dien verstande dat: indien op de kaart geen andere maat is aangegeven de afstand van ieder vrijstaand huis of blok tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 2 m zal bedragen.
2.4 Niet in geschil is dat met realisering van de aanbouw aan de zijgevel niet wordt voldaan aan deze minimaal aan te houden afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens. Het bouwplan is op dit punt in strijd met het bestemmingsplan.
2.5 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet op de ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
2.6 Nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan kan hiervoor slechts bouwvergunning worden verleend na het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19,derde lid, van de WRO. Verweerder heeft aanleiding gezien die vrijstelling te verlenen.
2.7 De bezwaren van eisers zijn tweeledig. Zij verwijten verweerder onzorgvuldig handelen. Daarnaast hebben kunnen zij zich niet verenigen met een zijaanbouw op de eerste verdieping.
2.8 Met betrekking tot het door eisers gestelde onzorgvuldig handelen door verweerder, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.9 Bij de bestudering van de stukken en de bespreking daarvan ter zitting is de rechtbank en daarna de voorzieningenrechter meermalen gestuit op onzorgvuldigheden en onduidelijkheden. Zo was op de zitting van 13 januari 2009 onduidelijk aan de hand van welke versie van de Nota Erfbebouwing het bouwplan getoetst was. Voorts bestond er onduidelijkheid over de tekeningen op grond waarvan de welstandscommissie tot haar advies is gekomen. Tot slot bestond onduidelijkheid over de maatvoering en constructie van het bouwwerk, alsmede over de berekening van het bebouwde oppervlak op het perceel van vergunninghouder.
2.10 De rechtbank heeft om proceseconomische redenen met instemming van eisers het onderzoek ter zitting op 13 januari 2009 geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld op eerdergenoemde punten helderheid te verschaffen. Verweerder heeft vervolgens verklaard dat het bouwplan is getoetst aan de Nota Erfbebouwing van 4 oktober 2007 en heeft toen die versie overgelegd. Voorts heeft verweerder de bouwtekeningen behorend bij het haalbaarheidsonderzoek van het bestreden bouwplan overgelegd en aangegeven dat de welstandscommissie haar advies op deze tekeningen heeft gebaseerd. Tot slot heeft verweerder een berekening van het bebouwde oppervlak op het perceel van vergunninghouder overgelegd alsmede een uiteenzetting over de maatvoering en constructie van het bouwplan.
2.11 De voorzieningenrechter stelt vast dat zelfs na deze nadere toelichting door verweerder, op de zitting van 26 maart 2009 nog onduidelijkheid bestond over de wijze van constructie van het dak van de zijaanbouw. Verweerder had ter zitting verklaard dat “het detail waardoor het leek alsof de dakconstructie van het bouwwerk niet uitvoerbaar was, aan de bouwtekening is toegevoegd in de vorm van een muurplaat”. [naam] voornoemd heeft daarentegen aan de hand van de door hem gemaakte en ingediende tekeningen 07-965 02a en 03a, – die nog niet van een stempel waren voorzien - getoond dat hij een andere constructie had ingetekend, te weten een kreupele stijl. Duidelijkheid op dit punt is temeer van belang nu eisers specifiek en voldoende gemotiveerd hebben bestreden dat er sprake was van een deugdelijke constructie.
2.12 Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.13 De voorzieningenrechter ziet met oog op mogelijke finale geschilbeslechting aanleiding om nader te bezien of er, mede gezien de verdere toelichting van partijen ter zitting, aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.14 Eisers betogen dat verweerder in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan, althans voor de zijaanbouw met puntdak voor zover dit boven de eerste verdiepingsvloer/denkbeeldig plat dak van de eerste bouwlaag uitkomt. Zij voeren daartoe allereerst aan dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van de Nota Erfbebouwing van 4 oktober 2007 (hierna: de Nota). Gezien op de maatvoering op de tekeningen zal de aanbouw in ieder geval 11 cm meer dan de toegestane 3 meter achter de achtergevel worden gerealiseerd.
2.15 In beleidsregel 4, onder b, sub 6 en 7 van de Nota is bepaald dat aanbouwen:
- ten minste 3 meter achter de voorgevel moeten liggen.
- een diepte mogen hebben van maximaal 3 meter achter de achtergevel.