ECLI:NL:RBHAA:2009:BI2380

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1148
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bouwen zonder vergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 20 april 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende te [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland, dat hen gelastte om een zonder bouwvergunning gebouwde aanbouw te verwijderen. Dit besluit, dat op 15 oktober 2008 werd verzonden, hield in dat verzoekers een dwangsom van € 10.000,- zouden verbeuren indien zij niet aan de last voldeden. Na het ongegrond verklaren van hun bezwaar op 3 februari 2009, hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij de schorsing van het bestreden besluit vroegen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de belangen van verzoekers afgewogen tegen het belang van de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Hij oordeelde dat er aanleiding was om een ordemaatregel te treffen, omdat verzoekers aanvoerden dat de opgelegde last disproportioneel was. De voorzieningenrechter merkte op dat het mogelijk was dat de aanbouw aangepast kon worden tot een bouwvergunningvrij bouwwerk, wat de noodzaak van verwijdering zou kunnen uitsluiten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het besluit van 3 februari 2009 geschorst wordt tot zes weken na de uitspraak in de bodemzaak.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die in totaal € 937,48 bedragen, en gelast dat de gemeente Waterland het door verzoekers betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. D. Krokké, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 / 1148
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2009
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: J.E. Eshuis, juridisch adviseur te Almelo,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Drijftholt, juridisch adviseur te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2008, verzonden op 16 oktober 2008, heeft verweerder verzoekers gelast om binnen vier weken over te gaan tot verwijdering van de zonder bouwvergunning gebouwde aanbouw op het perceel [adres]. Indien aan de last geen gevolg wordt gegeven, verbeuren verzoekers een eenmalige dwangsom van € 10.000,-.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 22 oktober 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 november 2008, verzonden op 25 november 2008, heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
Bij brief van 5 februari 2009 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen de fictieve weigering een beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 3 februari 2009, verzonden op 6 februari 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekers handhaven het beroep en hebben bij brieven van 4 maart 2009 en 10 maart 2009 de gronden aangevuld. Bij brief van 4 maart 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 12 maart 2009 heeft verweerder de rechtbank laten weten de begunstigingstermijn te hebben verlengd tot na de uitspraak in voorlopige voorziening.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingestuurd.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 april 2009, alwaar verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde, voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekers kunnen zich met het besluit niet verenigen en hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
2.3 De voorzieningenrechter beperkt zich op dit moment slechts tot de vraag of er aanleiding bestaat een ordemaatregel te treffen.
2.4 Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Hiertoe acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekers onder meer hebben aangevoerd dat de opgelegde last disproportioneel is, nu deze inhoudt dat het gehele bouwwerk dient te worden verwijderd en niet de mogelijkheid biedt het bouwwerk zodanig aan te passen dat sprake is van een bouwvergunningvrij bouwwerk in de zin van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. Volgens verzoekers is hiervoor enkel vereist dat de huidige afstand van 30 cm tussen de aanbouw en het voorerf wordt vergroot naar 1 meter. Vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat verzoekers in hun betoog moeten worden gevolgd. Het standpunt van verweerder dat ook dan aanleiding bestaat om handhavend op te treden, omdat sprake is van overschrijding van de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan c.q. het vrijstellingenbeleid maximaal mag worden bebouwd, kan in ieder geval niet worden gevolgd. Indien sprake is van een bouwvergunningvrij bouwwerk dient verweerder de bestemmingsplanvoorschriften immers buiten toepassing te laten op grond van artikel 3.25, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
2.5 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: het Besluit) wordt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in beroep één punt toegekend voor het verschijnen ter zitting en één punt voor het indienen van een verzoekschrift, waarbij een wegingsfactor één in aanmerking is genomen. De waarde van één punt bedraagt € 322,-. Verzoekers hebben tevens verzocht om vergoeding van reis- en verletkosten. De reiskosten worden – berekend op basis van openbaar vervoer – begroot op € 23,12. Bij het bepalen van de verletkosten gaat de rechtbank ervan uit dat verzoekers vier uur tijdverzuim hebben gehad. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit wordt hierbij uitgegaan van een tarief tussen € 4,54 en € 53,09 per uur. De verletkosten van [verzoeker 2] worden begroot op 4 x € 14,50 en die van [verzoeker 1] op 4 x € 53,09, in totaal € 270,36.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek toe, in dier voege dat het besluit van 3 februari 2009 wordt geschorst tot zes weken na de dag van verzending van de uitspraak in de bodemzaak;
3.2 veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 937,48, te betalen door de gemeente Waterland aan verzoekers;
3.3 gelast dat de gemeente Waterland het door verzoekers betaalde griffierecht van € 150,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 20 april 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.