ECLI:NL:RBHAA:2009:BI2483

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1670
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift ex artikel 89 Sv en mondeling verzoek ex artikel 591a Sv

In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Haarlem op 2 april 2009 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoekschrift van verzoeker, ingediend door zijn advocaat mr. V.J.M. Janszen. Het verzoekschrift was ingediend op 22 december 2008, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet tijdig was ingediend, aangezien de strafzaak tegen verzoeker op 25 augustus 2008 was geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie. De rechtbank stelde vast dat verzoeker op de hoogte was gesteld van deze sepotbeslissing via zijn raadsman, en dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift dus was aangevangen op de datum van de sepotbeslissing. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet ontvankelijk kon worden verklaard in zijn verzoekschrift, omdat dit niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden was ingediend.

Daarnaast werd ook het mondelinge verzoek ex artikel 591a Sv van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank van mening was dat een dergelijk verzoek niet mondeling kan worden ingediend. De rechtbank benadrukte dat de wet bepaalt dat verzoeken als het onderhavige slechts kunnen worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van een strafzaak. De rechtbank concludeerde dat verzoeker door het niet naleven van de betekeningseisen van de kennisgeving van niet verdere vervolging niet in zijn belangen was geschaad, aangezien hij via zijn raadsman op de hoogte was van het einde van de zaak. De rechtbank besloot geen consequenties te verbinden aan het niet betekenen van de kennisgeving van niet verdere vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 08/1670
Parketnummer: 15/700220-08
Uitspraakdatum: 2 april 2009
beschikking (art. 89 Sv en 591a Sv)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 22 december 2008 is ter griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een door mr. V.J.M. Janszen, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd op diezelfde datum, van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te Noordwijk,
wonende te Noordwijk,
domicilie kiezende te (2011 MT) Haarlem, Kenaupark 26, ten kantore van mr. V.J.M. Janszen, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering en voorlopige hechtenis van elf dagen wegens verdenking van overtreding van artikelen 244 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
In raadkamer heeft de raadsman namens verzoeker het verzoek gewijzigd in die zin dat:
- de derde alinea van het verzoekschrift gewijzigd dient te worden in dier voege dat daar komt te staan “dat in de zaak een sepot is doorgegeven eind augustus 2008, welk sepot niet officieel is bekend gemaakt”;
- de vierde alinea van het verzoekschrift gewijzigd dient te worden in dier voege dat verzoeker zijn baan niet is kwijtgeraakt. Hij is in oktober 2008 weer bij het bedrijf aan de slag gegaan, wat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog niet geheel duidelijk was.
De raadsman heeft voorts in raadkamer een mondeling verzoek gedaan voor vergoeding van de kosten gemaakt ten behoeve van de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift.
Op 5 maart 2009 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. V.J.M. Janszen, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. R. Hagemeier.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Beoordeling met betrekking tot de ontvankelijkheid
Artikel 89, derde lid, en artikel 591, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat in artikel 591a, vierde lid, Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, bepalen – zakelijk weergegeven – dat verzoeken als het onderhavige slechts kunnen worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van een (straf)zaak.
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven – primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie van 25 augustus 2008. De raadsman heeft ter zitting in raadkamer verklaard dat hij bij fax van 25 augustus 2008 op de hoogte is gesteld van de sepotbeslissing. Een schriftelijke sepotmededeling is een buitenvervolgingstelling. Een buitenvervolgingstelling is een van de reguliere wijzen waarop een strafzaak kan worden beëindigd. Elke beslissing tot beëindiging kent zijn eigen vormvereisten. Een buitenvervolgingstelling behoeft niet te worden betekend. Nu de raadsman - en daarmee tevens verzoeker - op 25 augustus 2008 op de hoogte was van de sepotbeslissing is de strafzaak op die datum beëindigd. Het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 22 december 2008, is dan ook niet binnen drie maanden na het eindigen van de strafzaak ingediend.
Subsidiair is de officier van justitie van mening dat het verzoekschrift ex artikel 89 Sv voor toewijzing in aanmerking komt voor een bedrag van € 775,- , zijnde de standaardvergoeding voor 3 dagen verblijf in een politiecel en 7 dagen verblijf in een huis van bewaring.
Met betrekking tot het in raadkamer ingediende mondelinge verzoek ex artikel 591a Sv stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat – nog daargelaten of de wetgever de ruimte heeft opengelaten een verzoek ex artikel 591a Sv mondeling in te dienen – ook dit verzoek te laat is ingediend.
De raadsman heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verzoek(schrift)en tijdig zijn ingediend, aangezien de strafzaak tegen verzoeker nog niet geëindigd is. Uit artikel 255 Sv volgt naar de mening van verzoeker dat een strafvervolging niet wordt beëindigd door een sepotbeslissing, aangezien nieuwe bezwaren de sepotbeslissing ongedaan kunnen maken. Uit artikel 36 Sv volgt dat alleen de rechtbank een strafzaak kan beëindigen (vgl Hof Den Bosch, NJ 94, 630). Tenslotte wijst de raadsman op het arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 1998 (NJ 99, 106), waaruit volgt dat een sepotbeslissing betekend dient te worden. De sepotbeslissing is noch aan verzoeker, noch aan de raadsman betekend. Van een beëindiging van de strafzaak op 25 augustus 2008 is dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoekschrift ex artikel 89 Sv als volgt.
In artikel 245 Sv is neergelegd dat de officier van justitie, indien geen gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgehad, maar wel voorlopige hechtenis is toegepast, zodra de zaak tot klaarheid is gebracht (..) de verdachte kennis geeft of wel of niet tot verdere vervolging zal worden overgegaan, dan wel de verdachte ter terechtzitting dagvaardt. Artikel 245a Sv bepaalt - voor zover thans van belang - dat een kennisgeving van niet verdere vervolging aan de verdachte betekend moet worden. Ingevolge artikel 246, eerste lid, Sv eindigt de zaak door een kennisgeving van niet verdere vervolging.
Uit het dossier blijkt de rechtbank dat verzoeker op 17 maart 2008 in verzekering en vervolgens op 20 maart 2008 in bewaring is gesteld. De voorlopige hechtenis is op 27 maart 2008 geëindigd. Een gerechtelijk vooronderzoek heeft niet plaatsgehad. De artikelen 245 en 245a Sv zijn daarmee van toepassing in het geval van verzoeker. Dit betekent dat de officier van justitie verzoeker middels een - hem te betekenen - kennisgeving van niet verdere vervolging dient te informeren over de beslissing hem niet verder te vervolgen.
In het dossier bevindt zich een faxbericht van 25 augustus 2008 aan de raadsman van verzoeker, opgesteld namens de officier van justitie, waarin de raadsman wordt geïnformeerd dat besloten is de zaak tegen zijn cliënt ‘te seponeren op de grond 02 (geen wettig en overtuigend bewijs)’. De raadsman heeft in raadkamer medegedeeld dit faxbericht diezelfde dag ontvangen te hebben. De rechtbank is van oordeel dat de per fax verzonden mededeling aan de raadsman van verzoeker aangemerkt kan worden als een kennisgeving van niet verdere vervolging, nu het gevolg van die mededeling is dat de officier van justitie daaraan is gebonden en het hem - behoudens in het geval van een op basis van artikel 12 Sv gegeven bevel tot vervolging van het gerechtshof - niet vrijstaat om de (gewezen) verdachte alsnog voor het feit, waarop de aan de hem ter kennis gebrachte sepotbeslissing betrekking heeft, te vervolgen.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat deze kennisgeving niet volgens de wettelijke vereisten aan verzoeker is betekend. De rechtbank volgt verzoeker echter niet in zijn standpunt dat de zaak tegen verzoeker reeds hierom niet geëindigd is. De wet bepaalt immers niet dat de zaak eindigt door de betekening van de kennisgeving, maar door de - ter kennis van de gewezen verdachte gebrachte - kennisgeving zelf. De wet verbindt voorts aan het achterwege blijven van de betekening geen sanctie. In een dergelijk geval is het aan de rechter is om de consequentie van het vormverzuim te bepalen. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank de ratio van het betekeningsvereiste.
Blijkens de wetsgeschiedenis dient de betekening van de kennisgeving van niet verdere vervolging ertoe te verzekeren dat de gewezen verdachte van de kennisgeving van niet verdere vervolging op de hoogte raakt. Daarnaast is de betekening mede van belang voor het vaststellen met ingang van welk tijdstip de termijn voor – in het voorliggende geval – het indienen van een verzoekschrift ex artikel 89 Sv gaat lopen. Dat moment is van belang omdat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat – bij gebreke van een voorgeschreven betekening conform artikel 245a Sv – de termijn voor het indienen van een verzoekschrift ex artikel 89 Sv niet gaat lopen zolang een (gewezen) verdachte redelijkerwijs niet van het einde van zijn zaak op de hoogte kan zijn.
Vast staat dat de raadsman van verzoeker op 25 augustus 2008 de - door de rechtbank als zodanig aangemerkte - kennisgeving van niet verdere vervolging van de officier van justitie van dezelfde datum heeft ontvangen. Niet betwist is dat verzoeker ook in die periode contact had met zijn raadsman en de raadsman ook in rechte optrad voor verzoeker. In een dergelijke situatie kan een mededeling aan de raadsman naar het oordeel van de rechtbank gelijkgesteld worden met een mededeling aan de gewezen verdachte. Dat betekent dat met het kennis geven aan de raadsman ook verzoeker op de hoogte is gebracht van de beslissing van de officier van justitie van 25 augustus 2008 hem niet verder te zullen vervolgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel de raadsman als verzoeker op 25 augustus 2008 op de hoogte zijn geraakt van het feit dat de strafzaak tegen verzoeker op 25 augustus 2008 geëindigd is. Daarmee is voldaan aan het doel van het betekeningsvereiste, namelijk verzekeren dat de gewezen verdachte van de kennisgeving van niet verdere vervolging, en daarmee van het eindigen van de strafzaak, op de hoogte raakt. Voorts is daarmee duidelijk gemaakt dat de in artikel 89 Sv bedoelde termijn is aangevangen op 25 augustus 2008. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoeker door het niet naleven van het vereiste met betrekking tot de betekening van de kennisgeving van niet verdere vervolging niet in zijn belangen is geschaad, nu hij door de kennisgeving aan zijn raadsman persoonlijk op de hoogte is gekomen van het einde van de zaak. Gelet hierop zal de rechtbank geen consequentie verbinden aan het niet betekenen van de kennisgeving van niet verdere vervolging.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoekschrift, gedateerd 22 december 2008 en diezelfde dag ter griffie ontvangen, niet binnen de daarvoor gestelde termijn van drie maanden is ingediend. Die termijn is immers aangevangen op 25 augustus 2008. Verzoeker kan derhalve niet in zijn verzoekschrift worden ontvangen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het mondeling ingediende verzoek ex artikel 591a Sv overweegt de rechtbank dat een dergelijk verzoek niet mondeling kan worden ingediend. Reeds daarom dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek ex artikel 591a Sv.
Mitsdien behoort met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift ex artikel 89 Sv en zijn mondeling verzoek ex 591a Sv.
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door
mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2009.