zaaknummer / rolnummer: 154293 / KG ZA 09-71
Vonnis in kort geding van 23 april 2009
[Eiseres],
wonende te Haarlem,
eiseres,
advocaat mr. S.J. van der Woude,
[Gedaagde],
wonende te Singapore,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Koets.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Partijen zijn op 29 januari 2005 in Brazilië met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 12 augustus 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt.
2.2. [eiseres] heeft de Braziliaanse nationaliteit. [gedaagde] heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij werkt in de offshore industrie voor een Nederlands bedrijf.
2.3. Partijen hebben na de huwelijksvoltrekking enige tijd in Nederland gewoond. In juli 2007 hebben partijen zich uitgeschreven uit Nederland omdat [gedaagde] een baan in Bankok had aanvaard.
2.4. [gedaagde] is thans door zijn huidige werkgever gestationeerd in Singapore waar hij ook woont.
2.5. [eiseres] is op 11 november 2008 vanuit Singapore teruggekeerd naar Nederland en heeft haar intrek genomen in de gezamenlijke woning van partijen aan […] te Haarlem. Zij heeft zich met ingang van 13 november 2008 ook laten inschrijven in de Gemeentelijke Basis Administratie op dit adres.
gedaagde bij vonnis van E.A. Heer / Vrouwe Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Haarlem, uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal worden veroordeeld om met ingang van 1 februari 2009 maandelijks aan eiseres een bedrag van € 3.000,- te voldoen, welk bedrag uiterlijk op de laatste dag van de betreffende maand moet zijn betaald, totdat door partijen of de rechter een andere regeling zal zijn getroffen;
2. zal worden veroordeeld om te gedogen dat eiseres bij uitsluiting gebruik zal maken van de woning aan […] te Haarlem en om alle kosten van de woning te voldoen, waaronder begrepen de rente en verzekeringspremie van de hypothecaire lening van partijen bij de Fortisbank, premie opstalverzekering, de kosten van energie en wateren alle gemeentelijke lasten, totdat door partijen of de rechter een andere regeling zal zijn getroffen;
3. zal worden veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen van het vonnis alle persoonlijke bezittingen van eiseres behoorlijk verpakt en voldoende gefrankeerd vanuit Singapore naar eiseres op het adres […] Haarlem te zenden;
4. zal worden bevolen om aan eiseres inlichtingen te verstrekken omtrent het door hem gevoegde bestuur over de huwelijksgoederengemeenschap en omtrent de stand van goederen en schulden, door op uiterlijk 1 april 2009, althans binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, volledige en met stukken onderbouwde rekening en verantwoording af te leggen aan eiseres omtrent dit bestuur en omtrent de stand van goederen schulden, en door vervolgens steeds binnen drie maanden een daarop aansluitende rekening en verantwoording aan eiseres af te leggen, totdat door partijen of de rechter een andere regeling zal zijn getroffen;
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag gedurende welke gedaagde in gebreke zal blijven om te voldoen aan enige onderdeel van het te wijzen vonnis;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel
1:81 jo artikel 1:84 Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is zijn echtgenote het nodige te verschaffen, waaronder begrepen onderdak en de nodige financiële middelen voor de kosten van haar levensonderhoud. Voorts legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 1:98 BW gehouden is om haar voldoende inlichtingen te verstrekken over het door hem gevoerde bestuur en de stand der goederen en schulden van de gemeenschap.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] is primair in de procedure verschenen om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [eiseres] daarom geen beroep op artikel 9 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toekomt. [gedaagde] betwist dat er voldoende verbondenheid is met de rechtsfeer van Nederland. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagde] - samengevat - aan dat Brazilië voor [eiseres] geen vreemde staat is, er ook onroerend goed in Brazilië is, [gedaagde] zijn hoofdverblijfplaats in Singapore heeft, de Braziliaanse rechter wel degelijk rechtsmacht heeft om van het verzoek van [eiseres] tot echtscheiding kennis te nemen en het aannemelijk is dat de verblijfsvergunning van [eiseres] is of zal worden ingetrokken, zodat zij thans of binnenkort niet de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen maar ook niet langer legaal in Nederland woont. Voorts heeft [gedaagde] betwist dat het onaanvaardbaar is van [eiseres] te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een vreemde staat onderwerpt.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt, na consultatie van het Internationaal Juridisch Instituut te ’s-Gravenhage, als volgt.
4.3. Om te kunnen vaststellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, dient allereerst te worden vastgesteld of een of meer verdragen dan wel verordeningen materieel van toepassing is respectievelijk zijn. Ten aanzien van de EEX-Verordening (44/2001) (hierna: EEX-Vo) geldt dat deze niet van toepassing is, aangezien [gedaagde] geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 lid 1 EEX-Vo gelden de bevoegdheidsregels in dat geval niet meer. Evenmin kan rechtsmacht ontleend worden aan de Verordening Brussel II-bis. Op grond van artikel 1 lid 3 sub e van deze verordening valt de door [eiseres] gevraagde voorziening niet onder de materiële werking van de verordening. Voor de onderhavige zaak is geen ander verdrag of een andere verordening relevant.
4.4. Nu er geen verdragen of verordeningen van toepassing zijn, dient aan de hand van de commune bevoegdheidsregels, neergelegd in Rv, beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Op grond van artikel 13 Rv, waarop [eiseres] zich heeft beroepen, kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen niet worden betwist op de enkele grond dat hij met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht heeft. Uit de Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht blijkt evenwel dat met artikel 13 Rv geen afzonderlijke rechtsmachtbepaling wordt gegeven voor de bewarende of voorlopige maatregelen, maar dat het slechts de bedoeling is het verweer dat er met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht is, uit te sluiten. De vraag of voor deze maatregelen rechtsmacht bestaat, dient echter niet beantwoord te worden aan de hand van artikel 13 Rv, maar aan de hand van de rechtsmachtbepalingen van afdeling 1 Rv. Daarbij geldt dat er een voldoende relevant aanknopingspunt moet zijn met de Nederlandse rechtssfeer.
4.5. Artikel 2 Rv vormt de hoofdregel in zaken die bij dagvaarding worden ingeleid. Ingevolge artikel 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats heeft. Nu [gedaagde] thans in Singapore woont, kan de Nederlandse rechter aan artikel 2 Rv geen rechtsmacht ontlenen.
4.6. Artikel 3 Rv behelst de hoofdregel in verzoekschriftprocedures en is in het onderhavige geval niet van toepassing, nu de zaak met een dagvaarding aanhangig is gemaakt.
4.7. Artikel 4, 5, 6, 6a, 7 en 8 Rv zijn, gelet op de inhoud van deze bepalingen, niet op de onderhavige zaak van toepassing. Evenmin kan de voorzieningenrechter rechtsmacht ontlenen aan artikel 9 Rv. Nu [gedaagde] mede in de procedure is verschenen om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, is artikel 9 sub a Rv niet van toepassing. Krachtens artikel 9 sub b Rv heeft de Nederlandse rechter niettemin rechtsmacht indien een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt. Door [eiseres] zijn evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zij op zuiver juridische gronden dan wel op grond van feitelijke omstandigheden geen procedure buiten Nederland - en met name in Brazilië - zou kunnen voeren. Tot slot heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 sub c Rv rechtsmacht indien het voeren van een procedure buiten Nederland onaanvaardbaar is. Ook hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in casu geen sprake. Gedacht moet worden aan gevallen van oorlog of natuurrampen of aan situaties waar aan het behoren tot een bepaalde deelgroep van de bevolking ernstige beperkingen in het maatschappelijk verkeer zijn verbonden en zulks betekent dat in feite voor leden van die groep een behoorlijke rechtsgang redelijkerwijs niet gewaarborgd is. Artikel 10 Rv is voor de onderhavige zaak niet relevant. Artikel 11 en 12 Rv zijn geen rechtsmachtscheppende bepalingen en zijn derhalve ook niet relevant.
4.8. Slotsom van het voorgaande is dat de voorzieningenrechter geen rechtsmacht toekomt en derhalve geen kennis van de vordering van [eiseres] kan nemen. Wel wil de voorzieningenrechter op het volgende wijzen. [eiseres] grondt haar vordering onder meer op artikel 1:81 jo art. 1:84 BW. In zaken van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, is de verzoekschriftprocedure dwingend voorgeschreven. Indien [eiseres] bij de sector Familie en Jeugd van de rechtbank een bodemprocedure zou entameren waarin zij op grond van artikel 1:81 jo artikel 1:84 BW een verzoek tot het verstrekken van levensonderhoud zou doen, dan is artikel 3 Rv bepalend voor de rechtsmacht. In dat geval zou de Nederlandse rechter wel rechtsmacht hebben nu [eiseres] (de verzoekster in dat geval) woonplaats in Nederland heeft.
4.9. Gelet op het feit dat partijen echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.1. weigert de gevraagde voorziening,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2009.?