ECLI:NL:RBHAA:2009:BI6890

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 2006
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Medze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van onderzoek naar schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 juni 2009 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar arbeidsongeschiktheidsklasse had verlaagd. Na verschillende zittingen en besluiten van verweerder, trok eiseres op 20 januari 2009 haar beroep in, maar verzocht tegelijkertijd om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn mogelijk is geschonden, maar dat dit niet kan worden toegeschreven aan verweerder. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen onder een nieuw procedurenummer, waarbij de Staat der Nederlanden als partij wordt aangemerkt. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 805,- en in de reiskosten tot € 14,60. Tevens is bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 2006
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2009
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres.
gemachtigde: mr. A.A. Bouwman, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2004 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Tegen dit besluit heeft de (ex)werkgever van eiseres bij brief van 24 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder dit bezwaar gegrond verklaard en eiseres vervolgens ingedeeld in arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25% per 16 januari 2006.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 februari 2006 beroep ingesteld.
Op 2 oktober 2007 is het beroep van eiseres voor de eerste keer op zitting behandeld, waarna het onderzoek ter zitting is aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere medische gegevens van eiseres te bestuderen.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij eiseres is ingedeeld in arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35%.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiseres mede geacht te zijn gericht tegen het nieuwe besluit.
Op 11 november 2008 is de zaak van eiseres opnieuw ter zitting behandeld, waarna het onderzoek opnieuw is aangehouden, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader (medisch) onderzoek te verrichten.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij eiseres met ingang van 17 januari 2006 alsnog 80-100% arbeidsongeschikt is geacht.
Eiseres heeft bij brief van 20 januari 2009 het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, Awb bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank. Eiseres heeft voorts verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank heeft bij brief van 13 maart 2009 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij schrijven van 24 maart 2009 gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven voor afdoening van de zaak zonder zitting.
2. Overwegingen
2.1 De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.2 In geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2.3 De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken, omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiseres en eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.4 Nu verweerder naar aanleiding van het verzoek op proceskostenvergoeding geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank verweerder in de kosten van de procedure veroordelen.
2.5 De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, Besluit voor vergoeding in aanmerking.
2.6 Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 805,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het twee maal verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.7 De kosten hebben voorts betrekking op reiskosten in verband met het bijwonen van de zittingen. Deze kosten komen ingevolge het Besluit voor vergoeding in aanmerking ter hoogte van een bedrag ad € 14,60 (twee maal retour [woonplaats]-[locatie rechtbank], 2e klasse, NS-tarief).
Schadevergoeding
2.8 De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
2.9 De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt.
2.10 Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vangt de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM aan als op zijn minst gesproken kan worden van een geschil tussen partijen. In het onderhavige geval is de redelijke termijn aangevangen op het moment dat eiseres beroep heeft ingesteld bij de rechtbank op
14 februari 2006, tegen de verlaging van haar arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% naar 15-25%. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift tot de datum van deze uitspraak zijn ruim drie jaar en drie maanden verstreken.
2.11 Nu de redelijke termijn eerst is gaan lopen met de ontvangst van het beroepschrift en verweerder telkens kort (binnen een maand) na aanhouding van het onderzoek ter zitting, tot een nieuw besluit is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat de redelijke termijn door verweerder is geschonden.
2.12 De gestelde overschrijding van de redelijke termijn is door eiseres niet beperkt tot de procedure in bezwaar, maar ziet ook op de duur van de procedure in beroep bij de rechtbank. Sinds de ontvangst van het inleidend beroepschrift bij de rechtbank op 14 februari 2006 zijn ruim drie jaar verstreken. In het licht van de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2009 (LJN-nummer: BH1009) kan daaraan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door de rechtbank.
2.13 De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure met (verdragsconforme) toepassing van artikel 8:73 Awb moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Dit geeft aanleiding het onderzoek te heropenen onder een ander procedurenummer. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 Awb merkt de rechtbank daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van justitie) aan als partij in die procedure.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep tot een bedrag van in totaal € 805,-, te betalen door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier;
3.2 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte reiskosten tot een bedrag van in totaal € 14,60 te betalen door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres
3.3 gelast dat raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,- aan haar vergoedt.
3.4 bepaalt dat het onderzoek onder een nieuw procedurenummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter en op 4 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.