ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156351 - KG ZA 09-197
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming door hypotheekhouder tegen krakers van onroerende zaak

In deze zaak vorderde ING Bank N.V. als hypotheekhouder ontruiming van gedaagden die zonder recht of titel in de onroerende zaak verbleven. De hypotheekhouder had de executoriale verkoop van de onroerende zaak aangevraagd, omdat de hypotheekgever zijn verplichtingen niet was nagekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING, als hypotheekhouder, geen recht had om ontruiming te vorderen, omdat gedaagden niet als huurders of pachters konden worden aangemerkt. De voorzieningenrechter stelde vast dat het verblijf van gedaagden in de onroerende zaak in beginsel niet onrechtmatig was, maar dat er omstandigheden konden zijn waaronder dit verblijf wel onrechtmatig zou zijn, bijvoorbeeld als ING schade zou lijden door het verblijf van gedaagden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat de hypotheekhouder niet tijdig de vermeerdering van eis had kenbaar gemaakt aan gedaagden. ING werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 12 mei 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 156351 / KG ZA 09-197
Vonnis in kort geding van 12 mei 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Haarlem,
tegen
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK GELEGEN TE[p] AAN DE [A-LAAN 1],
gedaagden,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiseres (hierna: ING) is op grond van de hypotheekakte van 29 maart 2007, verleden ten overstaan van notaris mr. H.L.H. Lautenbach te Heemskerk, eerste hypotheekhouder met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [a-laan 1] te [p] (hierna: de onroerende zaak).
2.2. [hypotheekgever], hypotheekgever, is eigenaar van de onroerende zaak. [hypotheekgever] is zijn verplichtingen uit hoofde van de lening onder hypothecair verband niet nagekomen, op grond waarvan ING zich genoodzaakt heeft gezien aan te sturen op een executoriale verkoop van de onroerende zaak.
2.3. ING heeft op 13 maart 2009 notaris mr. H.L.H. Lautenbach te Heemskerk opdracht gegeven de veiling in te leiden. De executoriale verkoop zal plaatsvinden op 19 mei 2009.
2.4. ING heeft geconstateerd dat gedaagden in de onroerende zaak verblijven.
3. Het geschil
3.1. ING vordert:
het U Edelachtbare Heer/Vrouwe moge behagen, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad:
I Gedaagden te veroordelen binnen 2 (twee) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de onroerende zaak aan de [a-laan 1] te […] [p] met al de hunnen en het hunne te ontruimen en ontruimd te houden en te verlaten met medeneming van al hetgeen en datgene dat zich vanwege gedaagden in voornoemd perceel bevindt, c.q. bevinden en ter vrije beschikking te stellen van eiseres onder afgifte van de sleutels ter algehele beschikking van eiseres;
II Gedaagden te verbieden, direct na betekening van het in deze te wijzen vonnis, om zonder voorafgaande toestemming van eiseres alleen of met de hunnen/haren en/of zijnen en/of het hunne, hare, zijne, de onroerende zaak aan de [a-laan 1] te[…] [p] te doen betreden, zich daarin te bevinden of te doen gebruiken, dan wel te bevorderen dat dit pand wordt betreden of gebruikt;
III Gedaagden te bevelen, direct na betekening van het in deze te wijzen vonnis, om na
de ontruiming van de voornoemde onroerende zaak daarin niet terug te keren of zich daarin te bevinden, zonder toestemming van eiseres en voorts met de bepaling dat de veroordeling tot ontruiming tot 6 (zes) maanden na de dag waartegen de ontruiming is bevolen ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnen treedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
IV Eiseres te machtigen om, indien gedaagden of enkelen daarvan, in gebreke mochten blijven om aan de veroordeling tot ontruiming te voldoen, zoals omschreven onder sub
1, de ontruiming van voornoemde onroerende zaak zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen bewerkstelligen;
V Eiseres te machtigen, indien gedaagden met de naleving van het onder sub II omschreven verbod of het onder sub III omschreven bevel in gebreke mochten blijven, het betreden, het zich bevinden of gebruiken van voornoemde onroerende zaak zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te beletten, dan wel in geval van overtreding van vooromschreven verbod of bevel de ontruiming van de onroerende zaak met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen bewerkstelligen;
VI Gedaagden te veroordelen in een schadevergoeding van € 949,68 per maand vanaf 1 mei 2009 tot het moment dat de onderhavige onroerende zaak volledig ontruimd en verlaten is;
VII Gedaagden hoofdelijk, des dat één betalende de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van het onderhavige geding de kosten van de ontruiming daaronder begrepen.
3.2. ING legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig in de onroerende zaak verblijven.
3.3. Gedaagden hebben geen verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Ter onderbouwing van haar standpunt dat gedaagden onrechtmatig in de onroerende zaak verblijven, heeft ING in de dagvaarding allereerst gesteld dat gedaagden zonder recht of titel in de onroerende zaak verblijven. Voorts heeft ING gesteld dat het verblijf van gedaagden in de onroerende zaak te meer onrechtmatig is, daar dit verblijf in strijd is met artikel 8 van de Algemene Hypotheekvoorwaarden. Uit de hypotheekakte in samenhang met artikel 8 van de Algemene Hypotheekvoorwaarden volgt dat de hypotheekgever niet bevoegd is om het pand te verhuren, in gebruik te geven aan derden of toe te staan dat het door anderen in gebruik wordt genomen, zonder de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van ING, aldus ING.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Nu ING geen eigenaar van de onroerende zaak is doch uitsluitend hypotheekhouder is, kan zij aan het enkele feit dat gedaagden (tegen over de hypotheekgever) zonder recht of titel in de onroerende zaak verblijven, geen recht om ontruiming van de onroerende zaak te vorderen ontlenen. Evenmin kan ING met een beroep op artikel 8 van de Algemene Hypotheekvoorwaarden ontruiming van de onroerende zaak vorderen. Artikel 8 van de Algemene Hypotheekvoorwaarden moet immers worden aangemerkt als een huurbeding. Op grond van artikel 3:264 BW kan een dergelijk beding door ING uitsluitend tegen latere verkrijgers van het bezwaarde goed, de huurder of pachter of tegen een cessionaris of pandhouder van het recht op de huur- of pachtpenningen worden ingeroepen. Nu gedaagden zonder recht of titel in de onroerende zaak verblijven en derhalve niet als huurder of pachter zijn aan te merken, kan ING het huurbeding niet jegens gedaagden inroepen. Dit leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening niet kan treffen op de door ING in de dagvaarding aangevoerde gronden.
4.3. Ter zitting heeft ING nog een drietal stellingen aan haar vordering ten grondslag gelegd. Allereerst heeft ING gesteld dat gedaagden onrechtmatig jegens haar handelen nu gedaagden de onroerende zaak uitwonen. Hierdoor lijdt ING schade, aldus ING. Voorts heeft ING gesteld dat de interesse in en de waarde van de onroerende zaak tijdens de executoriale verkoop zal afnemen indien gedaagden nog in de onroerende zaak verblijven. Hierdoor lijdt ING eveneens schade, aldus nog steeds ING. Tot slot heeft ING gesteld dat de onroerende zaak door een potentiële koper niet te verzekeren zal zijn indien gedaagden nog in de onroerende zaak verblijven waardoor de waarde van de onroerende zaak eveneens zal afnemen. Ook hierdoor stelt ING schade te lijden.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De stellingen die ING ter zitting aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, impliceren een vermeerdering van eis. Nu gedaagden niet in het geding zijn verschenen, is op grond van artikel 130 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vermeerdering van eis tegen gedaagden uitgesloten, daar ING de vermeerdering van eis niet tijdig bij exploot aan gedaagden kenbaar heeft gemaakt.
Dit leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen evenmin kan treffen op de door ING ter zitting aangevoerde gronden.
4.5. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de eis van ING in gewijzigde vorm, indien deze tijdig bij exploot aan gedaagden kenbaar zou zijn gemaakt wel voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen. Alhoewel het verblijf van gedaagden in de onroerende zaak in beginsel niet onrechtmatig jegens ING is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagden onder omstandigheden toch onrechtmatig jegens ING kunnen handelen door de onroerende zaak niet te ontruimen. Hiervan is sprake indien ING door het verblijf van gedaagden in de onroerende zaak schade lijdt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter lijdt ING schade indien aannemelijk is dat gedaagden schade veroorzaken aan de onroerende zaak door deze uit te wonen of de onroerende zaak bij executoriale verkoop minder opbrengt door het feit dat gedaagden daarin verblijven.
4.6. ING zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op: nihil
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de voorziening,
5.2. veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2009.?