2. Overwegingen
2.1 Ten aanzien van de aanhangwagen met reclame-uiting overweegt de rechtbank het volgende.
Art 90, eerste lid, APV verbiedt het parkeren van reclamevoertuigen behoudens ontheffing.
Vast staat dat geen ontheffing is verleend en dat derhalve sprake is van een overtreding. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
In de regel zal een bestuursorgaan van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgezien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat.
Van een concreet zicht op legalisatie is in het onderhavige geval geen sprake, aangezien het verlenen van een ontheffing niet in het verschiet ligt. Van andere bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres een last onder dwangsom op te leggen tot verwijdering van de aanhangwagen.
2.2 Ten aanzien van de (andere) reclameborden overweegt de rechtbank dat de boordeling van het beroep zich uitsluitend richt op bord 2, dat is geplaatst op/aan/voor het hek aan de kop van de (komende vanaf de Spaarneweg tweede) T-splitsing van de weg waaraan het gebouw van eiseres is gelegen.
Vast staat dat bord 2 daar in strijd met artikel 40, eerste lid, onder b, Woningwet is geplaatst. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet van handhaving is afgezien, omdat geen concreet zicht op legalisatie aanwezig is. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het plaatsen van bord 2 in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat geen vrijstelling (op grond van artikel 19 wet op de Ruimtelijke ordening) wordt verleend, omdat bord 2 niet voldoet aan de criteria ingevolge de Welstandsnota Haarlemmermeer 2004.
2.4 De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat zowel de loketcriteria als de gebiedscriteria ingevolge genoemde Welstandsnota op het onderhavige geval van toepassing zijn. In Hoofdstuk 6 van de Welstandsnota, onder het opschrift Loketcriteria voor reclame-uitingen in geheel visueel verstedelijkt gebied (kleine plannen 7), is immers vermeld dat tevens moet worden voldaan “aan de eventuele aanvullende criteria voor reclame-uitingen in het gebiedsgerichte beoordelingskader”.
2.5 De loketcriteria geven onder meer aan dat beperkte reclame op of aan bedrijfsgebouwen is toegestaan, reclame gericht is op de ontsluitingsweg van het gebouw of terrein, primair is bedoeld om gezien te worden vanaf de weg waaraan het gebouw of terrein ligt en dat op alle bedrijfsterreinen een uniforme vormgeving van alle vrijstaande reclame-objecten op openbare grond gewenst is.
2.6 De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat bord 2 niet aan de criteria voldoet, behoudens op het punt van de ontsluitingsweg, aangezien met name ter zitting duidelijk is geworden dat bord 2 is geplaatst aan de ontsluitingsweg van het gebouw van eiseres. Aan de overige criteria wordt niet voldaan en met name wordt niet voldaan aan de gebiedsgerichte criteria, voor zover hier van belang luidende - blijkens hoofdstuk 4 Welstandsnota, gebied 8E, Kleine plannen -: reclame-uitingen afstemmen, de op lichtmasten adverterende bedrijven zijn gevestigd op het betreffende terrein.
2.7 Gelet op het voorgaande doet zich niet het geval voor dat er concreet zicht op legalisatie bestaat.
Daaraan doet niet af dat - zoals ter zitting is be- en afgesproken - nog een overleg van eiseres en verweerder zal plaatsvinden ter bespreking van alternatieven voor een reclame op of nabij de locatie van bord 2. Dan zal het immers om een andere reclame-uiting gaan dan het thans gewraakte bord 2.
2.8 De grief van eiseres dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden wordt verworpen. Verweerder heeft uiteengezet en toegelicht dat handhavend wordt opgetreden tegen alle reclame-uitingen die niet aan de gestelde regels voldoen. Eiseres heeft niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van het tegendeel zou moeten worden uitgegaan.
Het beroep van eiseres op artikel 10 EVRM wordt verworpen, nu de vrijheid van meningsuiting, anders dan eiseres stelt, hier niet in geding is.
2.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan ook ten aanzien van bord 2 niet tot het oordeel worden gekomen dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom tot verwijderen van het reclamebord (bord 2).
2.10 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.