ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ1029
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanspraak op alimentatie door meerderjarig kind voor periode van minderjarigheid
In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 19 mei 2009 uitspraak gedaan over de vraag of een inmiddels meerderjarig geworden kind zelf in rechte aanspraak kan maken op alimentatie jegens zijn ouders voor de periode van zijn minderjarigheid. De zoon, die op 3 juli 2004 meerderjarig werd, verzocht om een onderhoudsbijdrage van zijn moeder over de periode van 1 maart 2003 tot en met april 2005, ter hoogte van € 15.838,64. Hij stelde dat hij door zijn moeder en haar partner uit huis was gezet en dat hij sindsdien zelf in zijn levensonderhoud moest voorzien. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld hun stellingen aan te passen, met inachtneming van eerdere uitspraken van de Hoge Raad.
De rechtbank oordeelde dat artikel 1:406 BW niet van toepassing is, maar dat de aanspraak van de zoon kan worden gebaseerd op artikel 1:247 BW, ondanks artikel 1:250 BW. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke regeling niet uitsluit dat een kind zijn aanspraak op verzorging en opvoeding, ook voor de tijd van zijn minderjarigheid, zelf in rechte kan geldend maken, mits er voldoende belang is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zoon zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft niet aangetoond welke kosten hij daadwerkelijk heeft gemaakt en dat hij verplichtingen is aangegaan voor zijn onderhoud.
De rechtbank wees het verzoek van de zoon af, zowel voor de periode van zijn minderjarigheid als voor de periode na zijn meerderjarigheid. De vrouw had gemotiveerd verweer gevoerd en stelde dat zij haar onderhoudsverplichting had willen voldoen door de zoon onderdak te bieden, maar dat hij had geweigerd om weer thuis te komen wonen. De rechtbank concludeerde dat de zoon onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn aanspraak op alimentatie, zowel voor de periode waarin hij minderjarig was als voor de periode waarin hij meerderjarig was.