2.1 Verzoeker ontvangt reeds geruime tijd van verweerder een WWB-uitkering naar de norm van een alleenstaande. Nadat verweerder bij besluiten van respectievelijk 11 februari 2008, 20 februari 2008, 4 maart 2008 en 14 maart 2008 verzoekers WWB-uitkering had opgeschort en beëindigd, heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 5 juni 2008 deze besluiten geschorst. Verweerder is opgedragen om vanaf de datum van verzending van deze uitspraak (6 juni 2008) tot aan de datum van het besluit op bezwaar aan verzoeker bijstand te verlenen naar de voor hem geldende norm. Verweerder heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen. Bij besluit van 27 mei 2009 heeft verweerder op verzoekers uitkering een maatregel toegepast van 5%, omdat hij niet tijdig de door verweerder gevraagde huurovereenkomsten bij verweerder heeft ingeleverd. Een verzoek om in aanmerking te komen voor budgetbeheer is door de Stadsbank Haarlem niet gehonoreerd, terwijl verweerder verzoeker niet heeft overgedragen aan de afdeling bijzondere doelgroepen. Over de maand mei 2009 heeft verzoeker een zogeheten 0-betaling gehad, omdat op zijn uitkering een aantal bedragen is ingehouden.
2.2 Verzoeker kan zich niet verenigen met voormelde besluiten en brieven. Hij wijst erop dat verweerder ten onrechte een maatregel heeft opgelegd, omdat verzoeker niet kan worden verweten dat hij te laat met informatie komt. In dit verband wijst hij op het psychologisch advies uit juni 2006. Volgens verzoeker moet hij meer worden ondersteund. Dat kan verweerder doen door hem over te dragen aan de afdeling bijzondere doelgroepen. Ook moeten budgetbeheer en schuldhulpverlening worden geregeld. Volgens verzoeker werkt zijn huidige casemanager hem tegen. Het kan volgens verzoeker niet zo zijn dat verweerder nieuwe primaire besluiten neemt, nu nog steeds niet op de bezwaren van begin 2008 is beslist. De uitkeringsspecificatie over mei 2009 is volgens verzoeker een besluit. Verweerder heeft in mei 2009 ten onrechte geen toeslag van 20% toegekend, maar slechts een toeslag van 10%. Voor inhouding van € 700,-- is volgens verzoeker geen plaats. Hieraan ligt ten onrechte geen besluit ten grondslag, aldus verzoeker.
2.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de maatregel is opgelegd, omdat verzoeker te laat was met het verstrekken van inlichtingen. Voorts zal overheveling van verzoeker naar de afdeling bijzondere doelgroepen zijn problemen niet oplossen. Budgetbeheer en schuldhulpverlening zijn niet mogelijk zolang verzoeker 0-betalingen ontvangt. Het is raadzaam dat verzoeker zich voor hulp meldt bij Kontext. De uitkeringsspecificatie over mei 2009 is volgens verweerder geen besluit, omdat deze gelijk is aan de specificatie over april 2009, waartegen geen bezwaar is gemaakt. Bovendien is voor verrekening geen besluit nodig. Wat de maatregel betreft, stelt verweerder dat verzoeker bij schorsing hiervan geen spoedeisend belang heeft, omdat de maatregel al is geëffectueerd.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Het e-mailbericht van de Stadsbank Haarlem van 27 mei 2009 is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), reeds omdat dit bericht niet afkomstig is van een bestuursorgaan. Voorts kan verweerders weigering verzoeker over te dragen aan de afdeling bijzondere doelgroepen niet met een besluit gelijk worden gesteld, omdat het hier niet gaat om een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 79 WWB. De hiertegen gerichte bezwaarschriften zullen, naar mag worden aangenomen, niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de verzoeken geregistreerd onder de nrs. AWB 09-2920 en 09-2921 WWB niet-ontvankelijk verklaren.
2.7 Anders dan verweerder heeft verklaard, moet de specificatie van verzoekers uitkering over mei 2009 worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Uit de nader door verweerder ingediende stukken blijkt immers dat deze specificatie afwijkt van de specificatie van de uitkering over de maand april 2009. In deze maand hebben immers geen verrekeningen plaatsgevonden met verzoekers huurinkomsten. Hierdoor heeft de specificatie over mei 2009 een (nieuw) rechtsgevolg.
2.8 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij in mei 2009 verzoekers toeslag van 20% heeft verlaagd tot 10%, in verband met de inkomsten die verzoeker in die maand van een van zijn huurders heeft ontvangen. De voorzieningenrechter acht deze korting op de toeslag niet kennelijk onredelijk, aangezien de betreffende huurinkomsten € 350,-- hebben bedragen, terwijl de korting van de toeslag met 10% neerkomt op een bedrag van € 128,39. Voorts valt niet in te zien waarom verweerder de inkomsten die verzoeker heeft ontvangen, omdat hij ook een tweede onderhuurder heeft, niet zou kunnen verrekenen met verzoekers uitkering. Uit de stukken blijkt dat verweerder hierbij in zijn beleid een driemaandentermijn hanteert. In de maand mei 2009 heeft verweerder verzoekers inkomsten uit verhuur over de maanden mei en februari 2009 verrekend. De verrekening met de inkomsten uit de maand februari 2009 past niet binnen de driemaandentermijn die verweerder hanteert. Hier staat echter tegenover dat verweerder over de maanden januari en april 2009 geen inkomsten van verzoeker heeft verrekend. Niet gezegd kan worden dat verzoeker door deze gang van zaken is benadeeld. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het verzoek met reg. nr. AWB 09-2934 WWB afwijzen.
2.9 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij schorsing van het besluit van 12 mei 2009, omdat de hierbij opgelegde maatregel al is geëffectueerd. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet. Zij verwijst naar voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2008. Hierin wordt onder 2.12 het volgende overwogen: “De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat gezien verzoekers psychische gesteldheid, hem het nakomen van de inlichtingenverplichting niet, in ieder geval niet in alle opzichten, kan worden toegerekend. Hiervoor is steun te vinden in het psychologisch advies uit juni 2006. In dat advies wordt door de psycholoog die hem heeft onderzocht, geconcludeerd dat verzoeker psychisch structureel beperkt is. Volgens de samenvatting toont hij duidelijk verschijnselen van verlies van realiteitsbesef, geeft hij verwarde antwoorden, is hij bij vlagen helder en concreet en komt hij licht paranoïde over. De psycholoog meent dat hij eigenlijk psychische hulp zou moeten krijgen, maar dat hij zelf niet vindt dat hij psychische klachten heeft. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekers psychische gesteldheid na het opmaken van dit rapport verbeterd zou zijn. Volgens zijn gemachtigde is dat zeker niet het geval. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat is geweest adequaat te reageren en dat hetgeen verweerder van hem verlangt zijn psychische mogelijkheden te boven ging.” Dit beeld van verzoeker is ter zitting bevestigd.
2.10 Gesteld noch gebleken is dat verweerder bij het nemen van het besluit van 12 mei 2009 met voormelde overwegingen rekening heeft gehouden. Dit brengt met zich dat dit besluit, naar mag worden aangenomen, in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Overigens heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij zich tot Kontext zal wenden. Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, in de zaak met registratienr. AWB 09-2919 WWB, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het desbetreffende verzoek in die zin toewijzen, dat verweerder zal worden opgedragen de maatregel van 5% over de maand mei 2009 ongedaan te maken en het op de uitkering ingehouden bedrag alsnog aan verzoeker uit te betalen.
2.11 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.