Inhoudelijk
2.4 Verweerder heeft zich ten aanzien van zijn besluit om vrijstelling te verlenen op het standpunt gesteld dat aan de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005) is voldaan. Ten tijde van het thans bestreden besluit van 27 november 2007 diende evenwel te worden getoetst aan het met ingang van 15 oktober 2007 in werking getreden hoofdstuk 5 Wet Milieubeheer, de zogenaamde Wet Luchtkwaliteit. Dit zo zijnde dient het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 november 2007 gegrond te worden verklaard en wordt het besluit deswege vernietigd.
2.5 Het gegeven dat de luchtkwaliteitseisen in genoemde Wet Luchtkwaliteit over het geheel genomen als minder streng zijn te beschouwen dan die van het BLK 2005 geeft de rechtbank aanleiding te onderzoeken of er redenen zijn om op de voet van artikel 8:72, derde lid, Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.6 Verweerder heeft de ruimtelijke onderbouwing van zijn besluit voor zover betrekking hebbend op het aspect van de luchtkwaliteit en daarmee op de daartoe in aanmerking te nemen verkeerssituatie, waaronder de verkeersbewegingen en -intensiteiten, doen steunen op de gegevens en berekeningen zoals deze door Adviesbureau Goudappel Coffeng waren aangeleverd.
Eiseres heeft in de bezwaarfase concrete bezwaren tegen de daaruit door verweerder getrokken conclusies naar voren doen brengen door het bureau SAVOL. Op de bladzijden 5 en 6 van het betreffende rapport staan vijf concrete punten van bezwaar verwoord.
De rechtbank heeft geconstateerd dat op de zitting van 19 mei 2008 onvoldoende duidelijkheid is verkregen omtrent de aan de standpunten en conclusies van verweerder ten grondslag liggende gegevens, met name die ten aanzien van de verkeersintensiteiten op, naar en in de directe omgeving van de Schoterbrug en die met betrekking tot de in de stukken aangegeven, niet onaanzienlijke toename van arbeidsplaatsen in de Waarderpolder. Mede naar aanleiding van de concrete bezwaren, hiervoor genoemd, heeft de rechtbank daarom behoefte gevoeld aan advisering door een onafhankelijke deskundige, waartoe zij de StAB heeft benaderd.
Uit het in rubriek 1 genoemde rapport en aanvullende rapport van de StAB is de rechtbank gebleken dat de StAB wegens onvoldoende van de kant van verweerder verkregen gegevens en cijfers niet tot een (goede) beantwoording van de door de rechtbank gesteld vragen heeft kunnen komen. Wel heeft de StAB aan de hand van de wel tot haar beschikking staande gegevens een aantal inconsequenties in de uiteenzetting van verweerder geconstateerd, zowel wat betreft de door verweerder gehanteerde uitgangspunten (bijvoorbeeld ten aanzien van de autonome groei van het autoverkeer), als wat betreft de daaruit getrokken conclusies (bijvoorbeeld ten aanzien van de verkeersintensiteit op de Vondelweg na realisering van de brug).
Uit verweerders memo van 15 januari 2009, inhoudende een uitvoerige reactie op de inhoud van het StAB-rapport (dat in het memo ten onrechte wordt aangeduid als concept-rapport), heeft de rechtbank niet de benodigde duidelijkheid kunnen verkrijgen. Ook tijdens de nader gehouden zitting van 24 juni 2009 is onvoldoende naar voren gekomen welke gegevens en welk cijfermateriaal als input zijn gebruikt voor de gehanteerde verkeersmodellen. Ook heeft de rechtbank geen antwoord gekregen op de door de StAB naar voren gebrachte inconsequenties.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder voor het verkrijgen van de benodigde gegevens heeft volstaan met daartoe te verwijzen naar de deskundigheid van zijn adviseur, Adviesbureau Goudappel Coffeng en de door deze opgestelde tabellen en modellen. Deze, voor de berekeningen als fundamenteel aan te merken, gegevens zijn evenwel niet ter beschikking gesteld aan de SAVOL, de StAB, of aan de rechtbank. Onvoldoende is de rechtbank voorts gebleken of en zo ja in hoeverre verweerder zich heeft vergewist van de juistheid van die gegevens en van de hantering ervan. De in de bezwaarfase aangevoerde twijfels daarover hadden verweerder aanleiding moeten geven zich meer van deze vergewisplicht te kwijten. Daaraan doet de niet betwijfelde deskundigheid van zijn adviseur niet af.
Naast en/of ten gevolge van het ontbreken van de fundamentele gegevens blijven de door verweerder gehanteerde uitgangspunten ter zake van diverse aspecten van de verkeersintensiteiten en -prognoses, al dan niet in samenhang met de toename van arbeidsplaatsen, onduidelijk. Daarbij merkt de rechtbank op dat het enkele volgen van een verkeersmodel ontoereikend is en dat signalen omtrent inconsequenties, in de zin van onverwacht onlogische effecten of uitkomsten uit het model, dienen te worden bijgesteld. Of en zo ja in hoeverre dit ten tijde van het primaire besluit dan wel ten tijde van de beslissing op bezwaar is gebeurd, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder gehandeld in strijd met de in artikel 3:2 Awb vereiste zorgvuldigheid en met artikel 7:12 Awb, waarin is bepaald dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
2.7 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
2.8 In de hiervoor weergegeven omstandigheden ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor honorering van het verzoek van verweerder om een (andere) deskundige om advies te vragen.
2.9 Nu zoals onder 2.3 is overwogen het besluit is vernietigd, dient verweerder opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij kan tevens worden ingegaan op de overige door eiseres aangevoerde grieven omtrent het toepasselijke meet- en rekenvoorschrift, de juiste rekenmodellen en de toe te passen uurgemiddelde grenswaarde voor NO2.
2.10 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.11 Er zijn termen voor een proceskostenveroordeling van verweerder. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in aanmerking de kosten van rechtsbijstand, waarbij voor het opstellen van het beroepschrift 1 punt wordt gerekend en voor het verschijnen ter zitting 2 x 1 punt, elk ten bedrage van € 322,-, derhalve in totaal € 966,-.
3. Beslissing