2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Vergunninghouder exploiteert een bedrijf voor verkoop en reparaties van tuinmachines, thans gevestigd aan [adres], direct bij en naast zijn woning. Het bouwplan betreft een nieuw en groter bedrijfspand op perceel [adres], met een werkplaats, een showroom, een kantine/kantoor en toiletten. De openstelling voor met name particuliere klanten is, naar opgave van vergunninghouder, op werkdagen van 8.00-18.00 uur en zaterdag van 8.00-16.00 uur.
2.3 In het bouwplan, waarvoor de bouwvergunning eerste fase is verleend, is tevens een ruimte opgenomen voor de mogelijkheid van vuurwerkverkoop. Bij de bouwvergunning tweede fase is het vuurwerkgedeelte vervallen en is de daarvoor aanvankelijk bedoelde ruimte opgenomen als gewoon bedrijfsgedeelte.
Aangezien deze wijziging slechts inpandig plaatsvindt en het vervallen van de vuurwerkopslag geen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten beoogt of tot gevolg heeft, en deze wijziging daarom zowel vanuit ruimtelijk, planologisch als welstandelijk oogpunt als van geringe aard en omvang moet worden beschouwd, bestaat er - anders dan verzoekers hebben aangevoerd - geen aanleiding voor het indienen van een gewijzigde aanvraag als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, Woningwet.
2.4 Het bouwplan is in strijd met de ingevolge de vigerende bestemmingsplannen op het perceel rustende bestemmingen “Woningen en erven (Wc)” en “Agrarische doeleinden II”, zodat realisering ervan slechts mogelijk is door middel van het verlenen van vrijstelling.
2.5 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet op de ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
2.6 Verweerder heeft vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO verleend en daartoe een verklaring van geen bezwaar gevraagd en verkregen van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Daarin is aangegeven dat het plan niet in strijd is met het streekplan Noord-Holland Zuid en dat voor de geringe overschrijding van de bestaande rode contour het voeren van een streekplanafwijkingsprocedure niet noodzakelijk is en zijn voorts de aanbevelingen van het archeologisch bureau-onderzoek en de natuurtoets-rapportage akkoord bevonden.
2.7 Anders dan verzoeker hebben aangevoerd is, gezien het oordeel van gedeputeerde staten en gelet op de Partiële Herziening Actualisering Streekplan Noord-Holland Zuid van november/december 2007, in casu niet langer vereist dat een afwijkingsprocedure wordt gevoerd die zou moeten leiden tot een wijziging van het streekplan. Anders dan verzoekers menen is uit de tekeningen en situatieschetsen op te maken dat de overschrijding gering is. Daarbij acht de voorzieningenrechter voorts van belang dat op de Rode Contouren-kaart voor het betreffende gebied is te zien dat de lijn van de rode contour grillig is en de omtrek van de verschillende (bebouwde) percelen van de hier aanwezige lintbebouwing volgt. In het onderhavige geval wordt de lijn van de bebouwing gelijk getrokken met het naastliggende bedrijventerrein (van de firma [naam]).
De grief van verzoekers dat verweerder de verklaring van geen bezwaar niet als uitgangspunt had mogen nemen voor hun besluitvorming, wordt dan ook afgewezen.
2.8 Met betrekking tot het aangewezen nadere archeologische onderzoek en de drie aanbevelingen uit de Natuurtoets overweegt de voorzieningenrechter dat het een en het ander als voorwaarden aan het vrijstellingsbesluit zijn gesteld, in die zin dat voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden dit aanvullend archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd en ter goedkeuring voorgelegd en dat bij de realisering van het bouwplan de drie aanbevelingen worden opgevolgd en uitgevoerd. Voor zover dit (nog) niet is gebeurd kan de bouw dan ook niet worden aangevangen, respectievelijk worden voortgezet.
2.9 Alvorens vrijstelling te verlenen ter realisering van de bouw van de bedrijfsruimte op nr [nummer] heeft verweerder, mede met het oog op het gemeentelijk beleid om bedrijven zoveel als mogelijk op bedrijventerreinen te concentreren, bezien of er alternatieve locaties aanwezig waren. Anders dan verzoekers van mening zijn, heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat een alternatieve locatie niet voorhanden en/of niet geschikt was gezien de aard van het bedrijf van vergunninghouder.
Verweerder heeft dan ook terecht de aanvraag voor het bouwplan op de locatie van nr [nummer] beoordeeld.
2.10 Aan het vrijstellingsbesluit heeft verweerder voorts ten grondslag gelegd dat het bouwplan, gelet op de aard van de activiteiten en de omvang van het gebouwde ruimtelijk bezien goed in de gemengde lintbebouwing past.
Verzoekers hebben weliswaar aangevoerd dat het bouwplan betekent dat de omvang van de bedrijfsactiviteiten toeneemt, maar daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Zowel verweerder als de vergunninghouder hebben gemotiveerd aangegeven dat het hier niet gaat om een uitbreiding van het bedrijf, maar om een ruimere en modernere behuizing voor het bestaande bedrijf, op een andere plek. Er is geen verandering in personeel, producten, activiteiten en/of openingstijden, zodat er geen sprake is van een toename van klanten of van verkeer. Evenmin is een toekomstige toename van het aantal klanten beoogd.
Voor de voorzieningenrechter is tevens van belang dat uit de verleende vrijstelling voldoende duidelijk blijkt voor wat voor soort bedrijf de vrijstelling geldt. Dit is het bedrijf zoals dat reeds bestaat op nummer [nummer]. De aard en de omvang van de werkzaamheden die in het bedrijf worden uitgeoefend, wijzigen niet. Als zodanig zal het bedrijf, naar verweerder heeft aangegeven, ook met specifieke omschrijving worden ingepast in het nieuwe bestemmingsplan.
Verzoekers worden derhalve niet gevolgd in hun stelling dat uit de bouwtekening c.q. uit de grotere omvang van het gebouw reeds kan worden afgeleid dat er sprake zal zijn van verkoop en demonstraties van en van reparaties aan grote landbouwmachines. Verweerder heeft hierbij ter zitting overigens aangetekend dat, mocht dit gebeuren, er gehandhaafd zal worden, aangezien de vergunning daartoe niet strekt. Ook uit de door de vergunninghouder gegeven reactie op de stellingen van verzoekers, blijkt duidelijk dat zijn bedrijf hetzelfde blijft: de verkoop van diverse tuinmachinerieën aan particulieren en tevens het verrichten van (kleine) reparaties daaraan.
2.11 Van een toename van verkeersbewegingen of van geluidshinder van het bedrijf zal, bij gelijkblijvende activiteiten dan ook op zich geen sprake zijn. Wel betekent het oprichten van de loods in de nabijheid van de percelen van verzoekers dat zij meer dan voorheen, zonder de aanwezigheid van het bedrijf, overlast zullen ondervinden. De vergunninghouder voldoet evenwel ook thans, op de locatie nr [nummer], aan de diverse milieurechtelijke voorschriften en eisen. Niet valt in te zien, gezien de ligging van de percelen van verzoekers op de nrs. [nummer] (schuin tegenover het bouwplan) respectievelijk [nummer] (direct grenzend aan het bouwplan) en [nummer] (naast nr [nummer]), dat de nieuwe situatie daaraan niet zal voldoen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat steeds periodieke controle plaatsvindt.
2.12 Verzoekers hebben ter zitting aangevoerd dat ingevolge de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” rekening moet worden gehouden met een afstand van 50 meter tussen het bouwplan en de woningen van verzoekers. Deze stelling kan reeds niet worden gevolgd, omdat daarbij - ten onrechte, zoals hiervoor is overwogen - als uitgangspunt is genomen dat het bedrijf de handel in en reparatie van zware landbouwmachines mogelijk maakt.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, naar uit vaste jurisprudentie blijkt, de brochure een indicatief en globaal karakter heeft en als hulpmiddel dient bij het ontwerpen van bestemmingsplannen. In het kader van het verlenen van vrijstelling kunnen de in de brochure aangegeven normafstanden een rol spelen in de belangenafweging, daar waar het gaat om visuele hinder en geur- en geluidshinder. De brochure geeft voor het type bedrijf als in casu aan de orde, dat geplaatst kan worden onder nummer 52 van de lijst: “Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren ( excl. auto’s, motorfietsen en motorbrandstoffen)”, een afstand aan van 10 meter.
Verweerder heeft aangegeven - onder andere middels ter zitting overgelegde luchtfoto’s en een situatietekening - dat de afstand (van gevel tot gevel) tot de woning op nr [nummer] circa 25 meter is en tot de woning op nr [nummer] circa 60 meter. Verzoekers hebben gesteld dat op grond van eigen metingen in het veld de afstand tot de woning op nr [nummer] van gevel tot gevel 17.5 meter is en van perceel tot perceel 10 meter.
Gezien deze afstanden overweegt de voorzieningenrechter dat in casu, rekening houdend met de aard van het bedrijf van vergunninghouder, niet gezegd kan worden dat een goed woon- en leefklimaat van de nabijgelegen woningen niet verzekerd zou zijn. Gelet op de door partijen genoemde getallen kan de vraag naar het precieze aantal meters in het midden blijven, nu de afstand tot de dichtstbijzijnde woning in elk geval niet minder dan 10 meter is. Daarbij is van belang dat de in de VNG-brochure gegeven normafstanden, zoals hiervoor gezegd, van indicatieve aard zijn.
2.13 De grief van verzoekers met betrekking tot het, door hen onvoldoende geachte, aantal parkeerplaatsen wordt afgewezen omdat daaraan ten onrechte als uitgangspunt is genomen dat de bedrijfsactiviteiten toenemen, waardoor ook een toename van het aantal klanten is te verwachten.
2.14 Met betrekking tot het positieve welstandsadvies zijn geen grieven aangevoerd. Met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen of broedvogels kan zonodig ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet worden gevraagd en voor zover verzoekers planschade vrezen kunnen zij bij verweerder een verzoek om schadevergoeding indienen.
2.15 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder met afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het bouwplan. Overige weigeringsgronden voor het verlenen van bouwvergunning zijn niet aangevoerd en daarvan is de voorzieningenrechter ook niet gebleken.
2.16 Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond en bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken daartoe worden derhalve afgewezen.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.