ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ8227

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
434113 VV EXPL 09-212
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en betaling achterstallig salaris in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, een groepsleerkracht in dienst van Stichting Tabijn, een kort geding aangespannen om nakoming van een overeenkomst te vorderen die op 28 januari 2003 is gesloten. Deze overeenkomst hield in dat eiseres per 1 juni 2013 met vervroegd pensioen zou gaan en dat haar salaris door Tabijn zou worden doorbetaald van 1 augustus 2006 tot 1 juni 2013. Eiseres vorderde in kort geding betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen, terwijl Tabijn zich beriep op de nietigheid van de overeenkomst, stellende dat deze in strijd was met de wet en dat eiseres geen arbeid verrichtte.

De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet in strijd was met de wet en wees de vordering van eiseres tot betaling van achterstallig salaris toe. De rechter verwierp het verweer van Tabijn dat de overeenkomst nietig was, omdat er geen bewijs was dat de overeenkomst in strijd was met artikel 7:610 BW. De kantonrechter oordeelde dat eiseres een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, omdat zij financieel afhankelijk was van de maandelijkse uitkeringen die in de overeenkomst waren afgesproken.

De rechter wees de vordering tot betaling van vakantiegeld en andere vergoedingen af, omdat deze niet expliciet in de overeenkomst waren opgenomen. De vordering in reconventie van Tabijn tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde salarissen werd afgewezen, omdat de kantonrechter had geoordeeld dat Tabijn gehouden was tot nakoming van de overeenkomst. De proceskosten werden aan Tabijn opgelegd, omdat deze grotendeels in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.H. Dubois op 14 september 2009.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 434113 VV EXPL 09-212
datum uitspraak: 14 september 2009
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiseres]
te [woonplaats]
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
hierna: [eiseres]
gemachtigde: mr. J.P.S. van Schaik
tegen
Stichting TABIJN
te Heemskerk
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna: Tabijn
gemachtigde: mr. W. Hovingh
De procedure
[eiseres] heeft Tabijn op 21 augustus 2009 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus tezamen met een verzoek van Tabijn tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen waarop heden eveneens wordt beslist (rep.nr.429993 AO verzekering 09-636). De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
1. Tabijn is een onderwijs organisatie die het beheer voert over 26 basisscholen in Noord-Holland.
2. [eiseres], 58 jaar oud, is op 1 augustus 1973 bij Tabijn in dienst getreden, laatstelijk in de functie van groepsleerkracht tegen een bruto maandsalaris van € 4.316,40 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
3. De akte van benoeming van 3 juli 2002 luidt onder meer als volgt:
(…) De benoeming geschiedt voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2002.
Op het tijdstip van de aanvang van dit dienstverband is de werktijdfactor 1,2.
De bezoldiging vindt plaats naar salarisschaal LB, salarisnummer 17.
De bij de functie behorende maximumschaal is LB.
Deze akte en de daarbij behorende voorwaarden treden in de plaats van de voorgaande akte d.d. 1 augustus 1998.
Op dit dienstverband is van toepassing: de CAO – PO 2001
(…)
4. Bij brief van 4 maart 2002 heeft H.F.M. Schonis (Baker & McKenzie) aan Tabijn (t.a.v. de heer [XXX]) een negatief advies gegeven over de fiscale aspecten van een conceptovereenkomst tussen Tabijn, [eiseres] en [XXX] (echtgenoot van [eiseres]). De brief luidt onder meer als volgt:
Feiten
U en uw vrouw werken beiden voor de Stichting Tabijn (‘Stichting’). U heeft aangegeven dat u beden wilt stoppen met werken per 1 augustus 2006. Vanaf 1 juli 2002 kunt u gebruik maken van de zogenoemde flexibele pensioenuitkering (vergelijkbaar met de VUT regeling), terwijl uw vrouw eerst vanaf 1 juni 2013 van deze regeling gebruik kan maken. Het idee is daarom dat u vanaf 1 juli 2002 tot uiterlijk 1 augustus 2006 zal blijven werken voor de Stichting maar dat u geen salaris bedingt. De Stichting zal in ruil hiervoor een voorziening creëren waarmee uw vrouw een salaris kan worden betaald vanaf het moment dat zij stopt met werken (uiterlijk 1 augustus 2006) tot 1 juni 2013 (…)
Conclusie
De door u beschreven constructie zal waarschijnlijk niet slagen. Het door de Stichting in het fonds gestorte beloning is onderworpen aan loonheffing. Ook zult u geen aanspraak kunnen maken op een FPU uitkering omdat u niet uit dienst bent getreden.
5. De overeenkomst tussen Tabijn (ondertekend door de (destijds) zelfstandig bevoegde algemeen directeur [YYY]) en [eiseres] van 28 januari 2003 luidt onder meer:
1. Werkneemster maakt m.i.v. 1 juni 2003 volledig gebruik van de BAPO regeling en blijft dat doen tot 1 juni 2013.
2. Werkneemster neemt bij deze met ingang van 1 juni 2013 ontslag bij de werkgever en gaat dan met F.P.U.
3. Werkneemster beëindigt haar werkzaamheden voor de werkgever per 1 augustus 2006;
4. Werkgever betaalt vanaf 1 augustus 2006 tot 1 juni 2013 werkneemster maandelijks haar salaris zonder dat daar werkzaamheden tegenover staan.
5. Werkgever betaalt werkneemster daarenboven per 1 augustus 2006 een bedrag gelijk aan twee drie –tiende maal de loonsom van de werkneemster in het jaar 2006 (…)
De vordering in conventie
[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van Tabijn tot betaling van het achterstallige salaris van april tot en met september 2009 ad € 25.898,40 bruto, de wettelijke verhoging hierover ad € 10.791,--, de vakantiebijslag van 1 april 2009 tot 1 juni 2010 (PM), de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.278,-- incl. BTW, in totaal
€ 38.067,40. Daarnaast vordert [eiseres] de afgifte van een loonspecificatie en doorbetaling van het bruto salaris van € 4.316,40 per maand vanaf 1 oktober 2009, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van het betreffende bedrag. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Tabijn gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van 28 januari 2003.
Het verweer in conventie
Tabijn betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Tabijn betwist de vordering en voert daartoe aan dat de overeenkomst van 28 januari 2003 nietig is omdat deze in strijd is met artikel 7:610 BW. [eiseres] verricht immers geen arbeid. De genoemde overeenkomst is ook in strijd met de regeling terzake van vroegpensioen (FPU) en verder met de fiscale – en onderwijswetgeving. De overeenkomst is slechts gesloten om [XXX] en [eiseres] te voorzien van tegelijk salaris én vroegpensioen. [eiseres] kan aan deze nietige overeenkomst geen rechten ontlenen.
Tabijn beroept zich verder op de vernietigbaarheid van de overeenkomst van 28 januari 2003 wegens misbruik van omstandigheden door [XXX]. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn kennisvoorsprong als lid van het bestuur van Tabijn en heeft de Stichting onvoldoende inzicht gegeven in de (voor Tabijn nadelige) financiële gevolgen van de overeenkomst.
.
De vordering en het verweer in reconventie
Tabijn vordert van [eiseres] terugbetaling van een bedrag van € 25.795,10 aan uitbetaald loon en eindejaaruitkering over de periode van 1 december 2008 tot en met 31 maart 2009. Als grondslag van deze vordering stelt Tabijn dat de overeenkomst van 28 januari 2003 nietig is zodat de betalingen aan [eiseres] onverschuldigd gedaan zijn.
De inhoud van het verweer van [eiseres] zal -voor zover relevant- hieronder worden besproken.
De beoordeling
In conventie
1. Tabijn voert het verweer dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat zij een riante pensioenregeling heeft. Dit verweer wordt verworpen. Uit de inhoud van de tussen partijen op 28 januari 2003 gesloten overeenkomst (hierna: de overeenkomst) moet worden afgeleid dat [eiseres] financieel afhankelijk is van de daarin afgesproken maandelijkse uitkeringen door Tabijn. Dit betekent dat zij een te respecteren spoedeisend belang heeft bij de doorbetaling van die salaristermijnen.
2. De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit het geval is.
3. Tabijn voert het verweer dat de overeenkomst nietig is vanwege strijd met artikel 7:610 BW, zodat [eiseres] geen rechten aan de overeenkomst kan ontlenen.
4. Dit verweer faalt. Hoewel de kantonrechter -in de gelijktijdige beschikking op het verzoek van Tabijn tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst- heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt, leidt deze gevolgtrekking hier niet tot de nietigheid van die overeenkomst. Over de tussen partijen geldende contractuele verplichtingen hebben [eiseres] en Tabijn immers op 28 januari 2003 wilsovereenstemming bereikt, en aan die verplichtingen zijn zij dan ook -zolang de overeenkomst tussen hen geldt- onverkort gebonden. Overigens neemt de voorzieningenrechter de beslissing -en de overwegingen daartoe- op het genoemde ontbindingsverzoek in dit kort geding over.
5. Tabijn voert verder aan dat de overeenkomst nietig is omdat deze ertoe leidt dat [XXX] en [eiseres] gezamenlijk zich hiermee hebben voorzien van een FPU-uitkering naast salarisbetalingen. Dit zou in strijd zijn met de wettelijke regeling van het vroegpensioen, de fiscale – en onderwijswetgeving.
6. Strijd met de wet levert de overeenkomst van 28 januari 2003 naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet op. Daarvoor is vereist dat de rechtshandeling als zodanig in strijd is met de wet, en daarvan is in dit geval geen sprake. Voor zover [eiseres] en/of [XXX] met de gekozen afspraken met Tabijn inhoudelijk zouden hebben gehandeld in strijd met de fiscale wetten of de voor het onderwijs geldende wetgeving, dan geldt dat dit verweer als niet althans onvoldoende feitelijk onderbouwd moet worden verworpen. Overigens leidt deze mogelijke omstandigheid niet tot het oordeel dat de overeenkomst tussen partijen geen gelding heeft.
7. Ter zitting heeft Tabijn subsidiair aangevoerd dat de overeenkomst moet worden gezien als een driepartijen-overeenkomst, waarbij [XXX] als belanghebbende en daarmee als partij moet worden gezien die misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden door als medebestuurder van Tabijn een dergelijke regeling in zijn voordeel te treffen. De overeenkomst zou op die grond moeten worden vernietigd. Dit beroep van Tabijn op de vernietigingsgrond kan niet slagen omdat [XXX] geen partij bij de overeenkomst is. Dat [XXX] mogelijk belang heeft bij de overeenkomst tussen [eiseres] en Tabijn maakt hem immers nog niet partij bij die overeenkomst. Het mogelijke misbruik dat [XXX] van zijn positie heeft gemaakt, kan dan ook geen afbreuk doen aan de geldigheid van de overeenkomst tussen [eiseres] en Tabijn.
8. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot nakoming van de overeenkomst toewijsbaar is voor wat betreft de achterstallige salaristermijnen van april tot en met september 2009, en doorbetaling van die maandtermijnen vanaf 1 oktober 2009, zij het dat de kantonrechter ten aanzien van de betalingsverplichtingen na 1 december 2009 geen spoedeisend belang meer aanwezig acht, zodat Tabijn tot betaling van de salaristermijnen tot laatstgenoemde datum veroordeeld zal worden.
9. De kantonrechter acht geen termen aanwezig om de niet-nakoming van de veroordeling tot een betalingsverplichting te bestraffen met de verbeurte van een dwangsom, zodat dit onderdeel van de gevraagde voorziening zal worden geweigerd.
10. Zoals hiervoor is overwogen, moet vooralsnog worden geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen weliswaar gelding heeft, maar niet als een arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd. [eiseres] kan daarom geen aanspraak maken op de wettelijke verhoging, die immers alleen ziet op de te late betaling van het loon.
11. Ten aanzien van de gevorderde uitbetaling van 8% vakantiegeld vanaf 1 april 2009 tot en met 31 mei 2010, geldt dat naast de loonafspraken partijen de betaling van vakantiegeld in de overeenkomst niet expliciet zijn overeengekomen. Ook de verplichting tot afgifte van een loonspecificatie geldt niet in de contractuele relatie tussen partijen, omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij hierover een afspraak hebben gemaakt. Tenslotte geldt dat in het oordeel van de kantonrechter over de aard van de overeenkomst tussen partijen besloten ligt dat Tabijn over de salarisbetalingen niet gehouden kan worden tot inhouding en afdracht van loonbelasting en premies sociale verzekeringen, zodat de vordering ook op dit punt niet toewijsbaar is.
12. [eiseres] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Tabijn heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist.
13. Niet is gesteld of gebleken dat de door [eiseres] verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
14. De proceskosten komen voor rekening van Tabijn omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.
In reconventie
1. De vordering van Tabijn strekt tot terugbetaling door [eiseres] van onverschuldigd betaalde salaristermijnen. Nu in conventie is geoordeeld dat Tabijn gehouden is tot nakoming van de overeenkomst, ontvalt de gestelde rechtsgrond aan de vordering in reconventie.
De gevraagde voorziening zal daarom worden geweigerd.
2. De kantonrechter is van oordeel dat in reconventie ten laste van Tabijn geen apart voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn gemaakt. Deze kosten zullen dan ook op nihil worden gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- veroordeelt Tabijn bij wijze van voorlopige voorziening:
• tot betaling aan [eiseres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis van € 25.898,40;
• tot betaling aan [eiseres] van € 4.316,40 per maand over de maanden oktober en november 2009;
• tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen, vanaf de datum waarop het betreffende bedrag opeisbaar is tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Tabijn tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 72,25
vastrecht € 208,--
salaris gemachtigde € 400,--;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
- weigert de voorlopige voorziening;
- bepaalt dat geen kosten zijn gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Dubois en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.